ECLI:NL:RBAMS:2024:5749

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 februari 2024
Publicatiedatum
16 september 2024
Zaaknummer
C/13/732210 / FA RK 23-2346
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming erkenning, gezag en omgang in een complexe internationale context

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 februari 2024 een beschikking gegeven over vervangende toestemming voor erkenning, gezag en omgang met betrekking tot twee minderjarigen. De man, die de Nigeriaanse nationaliteit heeft, verzoekt de rechtbank om toestemming voor de erkenning van zijn kinderen, die bij de vrouw verblijven en van wie de vrouw de Nederlandse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Nigeriaanse recht in beginsel van toepassing is, maar dat het complex is en moeilijk te raadplegen. Daarom heeft de rechtbank besloten om de voorwaarden voor erkenning te baseren op het Nederlandse recht, dat van toepassing is op de toestemming van de moeder. De vrouw heeft aanvankelijk verweer gevoerd tegen de erkenning, maar tijdens de mondelinge behandeling heeft zij aangegeven dat zij begrijpt dat de rechtbank de erkenning kan toewijzen. De bijzondere curator heeft ook gepleit voor de erkenning, waarbij hij de belangen van de minderjarigen benadrukt. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de man vervangende toestemming te verlenen voor de erkenning van de minderjarigen, omdat dit in hun belang is. Daarnaast heeft de rechtbank de behandeling van de verzoeken omtrent gezag, hoofdverblijf en omgangsregeling aangehouden in afwachting van de resultaten van een hulpverleningstraject. De rechtbank heeft partijen doorverwezen naar het Sociaal Team om een omgangsregeling te bespreken, waarbij de man moet zorgen voor voorspelbaar en berekenbaar contact met de kinderen. De zaak wordt pro forma aangehouden tot 14 mei 2024.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugd
zaaknummer / rekestnummer: C/13/732210 / FA RK 23-2346 (BV/KL)
Beschikking van 14 februari 2024 betreffende vervangende toestemming erkenning, gezag en omgang
in de zaak van:
[de man] ,
verblijvende te [verblijfplaats] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. W.R.S. Ramhit te Hoofddorp,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verwerende partij,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. P. Tijsterman te [woonplaats] .
Als belanghebbende is aangemerkt:
Mr. R.T.P.H. Jacobs,
kantoorhoudende te Amsterdam,
in zijn hoedanigheid van bijzondere curator over na te noemen minderjarigen,
hierna te noemen de bijzondere curator.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift van de man, met bijlagen, ingekomen op 31 maart 2023;
  • het F9-formulier van de man met bijlage, ingekomen op 25 april 2023;
  • de beschikking van deze rechtbank van 17 mei 2023, waarbij mr. R.T.P.H. Jacobs is benoemd tot bijzondere curator over na te noemen minderjarigen;
  • het verweerschrift van de vrouw, met bijlage, ingekomen op 14 juli 2023;
  • de reactie van de bijzondere curator, ingekomen op 11 oktober 2023;
  • de brief van de man, ingediend op 19 oktober 2023;
  • de brief van de vrouw, ingekomen op 27 oktober 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 januari 2023. Bij die gelegenheid zijn verschenen:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat en een tolk in de Engelse taal,
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat,
  • de bijzondere curator, via een digitale verbinding.
1.3.
De minderjarigen hebben in een gesprek met de kinderrechter op 15 januari 2024 hun mening kenbaar gemaakt.

2.De feiten

2.1.
De vrouw en de man hebben een relatie met elkaar gehad, welke relatie is beëindigd.
2.2.
Uit de vrouw zijn geboren:
  • [minderjarige 1]op [geboortedatum 1] 2009 te [geboorteplaats 1] ;
  • [minderjarige 2]op [geboortedatum 2] 2011 te [geboorteplaats 2] .
2.3.
De vrouw is van rechtswege belast met de uitoefening van het gezag.
2.4.
De vrouw heeft de Nederlandse nationaliteit. De man heeft de Nigeriaanse nationaliteit.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De man verzoekt de rechtbank bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de man vervangende toestemming te verlenen voor de erkenning van de minderjarigen;
II. te bepalen dat de man tevens wordt belast met het ouderlijk gezag over de minderjarigen;
III. te bepalen dat de minderjarigen hun hoofdverblijf zullen hebben bij de vrouw en dat tussen de man en de minderjarigen een zorgregeling zal gelden, waarbij de man de zorg heeft voor de minderjarige iedere dinsdag en donderdag uit school tot 18.30 uur en op zaterdag van 07.30 tot 18.00 uur waarbij de man de minderjarigen ophaalt en terugbrengt;
IV. althans een zodanige uitspraak te doen als de rechtbank in goede justitie zal vernemen te behoren.
3.2.
De vrouw voert verweer en concludeert tot afwijzing van de verzoeken van de man.
3.3.
De bijzondere curator verzoekt de rechtbank bij beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad het verzoek tot vervangende toestemming van de erkenning door de man van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gegrond te verklaren.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna nader ingegaan.

4.De beoordeling

Vervangende toestemming erkenning
Rechtsmacht
4.1.
De Nederlandse rechter heeft op grond van artikel 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) rechtsmacht te oordelen over het onderhavige verzoek.
Toepasselijk recht
4.2.
Artikel 10:95 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat voor de vraag of erkenning door een persoon familierechtelijke betrekkingen doet ontstaan tussen hem en een kind, dit voor wat betreft de bevoegdheid van die persoon en de voorwaarden voor erkenning bepaald wordt door het recht van de staat waarvan die persoon de nationaliteit bezit. Ingevolge artikel 10:95 lid 4 BW is bepalend het tijdstip van de erkenning (en de toestemming).
4.3.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man naar voren gebracht dat hij een permanente Spaanse verblijfsvergunning heeft. Hij probeert een Nederlandse verblijfsvergunning te krijgen. Omdat de man de Nigeriaanse nationaliteit heeft, is in beginsel Nigeriaans recht van toepassing. Het Nigeriaanse personen- en familierecht is complex en lastig te raadplegen. Het Nigeriaanse recht kent een grote mate van rechtspluralisme, waarbij etniciteit en religie van belang kunnen zijn. De bevolkingsgroepen hebben hun eigen gewoonterecht. Het afstammingsrecht in Nigeria maakt onderscheid tussen wettige en onwettige kinderen, maar het begrip "wettigheid" heeft hier een andere betekenis dan in westerse stelsels en is niet zonder meer afhankelijk van het bestaan van een huwelijk tussen de moeder en de (vermoedelijke) vader. In het algemeen wordt minder belang gehecht aan het biologisch vaderschap voor de vaststelling van het juridisch vaderschap. Of het naar het gewoonterecht van de bevolkingsgroep waartoe de man behoort, mogelijk is om de minderjarigen te erkennen is voor de rechtbank niet duidelijk. Nu het onduidelijk is of het naar Nigeriaans recht mogelijk is voor de man om de minderjarigen te erkennen, zal de rechtbank voor wat betreft de voorwaarden voor erkenning aansluiten bij het recht van de gewone verblijfplaats van de minderjarigen, te weten Nederlands recht.
4.4.
Ongeacht het ingevolge lid 1 toepasselijke recht, is op grond van het bepaalde in artikel 10:95 lid 3 BW op de toestemming van de moeder, onderscheidenlijk het kind, tot de erkenning toepasselijk het recht van de staat waarvan de moeder, onderscheidenlijk het kind de nationaliteit bezit. Dit toepasselijk recht bepaalt tevens of bij gebreke van toestemming deze kan worden vervangen door een rechterlijke beslissing. Ingevolge artikel 10:95 lid 4 BW is voor de toepassing van de leden van artikel 10:95 BW bepalend het tijdstip van de toestemming. Nu de vrouw de Nederlandse nationaliteit bezit, is Nederlands recht van toepassing op de toestemming van de vrouw. Dit brengt mee dat zowel voor de voorwaarden als voor de toestemming Nederlands recht van toepassing is.
Inhoudelijke beoordeling
4.5.
De man stelt dat hij de verwekker is van de minderjarigen. Hij voert aan dat hij tot omstreeks juli 2020 geen problemen had met de vrouw. De man had toen ook zeer goed contact met de kinderen. Hij was als vader betrokken en wil dit ook blijven. De man meent dat zijn verzoek ook de belangen van de minderjarigen dient.
4.6.
De vrouw ontkent niet dat de man de biologische vader is van de minderjarigen. Zij voert aan dat zij vermoedt dat de man de minderjarigen wil gebruiken om een Nederlands paspoort te verkrijgen. Het gaat hem volgens haar niet om het contact met de minderjarigen.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw aangevoerd dat zij het begrijpt als de rechtbank zal bepalen dat de feitelijke werkelijkheid ook juridisch moet worden vastgelegd en het verzoek van de man zal toewijzen. Zij heeft meegedeeld dat zij en de minderjarigen in elk geval willen dat de minderjarigen de achternaam ‘ [geslachtsnaam] ’ houden.
4.7.
De bijzondere curator voert aan dat beide partijen zeker weten dat de man de verwekker is van de minderjarigen. De vrouw heeft desgevraagd aan de bijzondere curator laten weten dat zij in kan stemmen met erkenning, maar onder de voorwaarde dat het gezag niet wordt toegekend. Volgens de bijzondere curator zijn de in artikel 1:204 lid 3 BW vermelde contra-indicaties voor het verlenen van vervangende toestemming erkenning door de rechtbank niet overtuigend van toepassing. De door de vrouw ingebrachte informatie, in samenhang met de verhalen die de bijzondere curator van de minderjarigen heeft gehoord, geven daartoe weinig aanleiding. De bijzondere curator verzoekt de rechtbank daarom om het verzoek van de man tot vervangende toestemming van erkenning door de man van de minderjarigen toe te wijzen. Naast de man hebben ook de minderjarigen belang bij de erkenning. Niet alleen is hun identiteitsontwikkeling daarmee gediend, maar het heeft ook een positieve invloed op hun juridische- en sociaalpsychologische positie. De biologische werkelijkheid zal met een erkenning worden gelijkgesteld met de juridische, zodat de afstamming komt vast te staan en de minderjarigen familierechtelijke betrekkingen zullen hebben met beide ouders.
4.8.
Op grond van artikel 1:204 lid 3 BW kan de toestemming van de moeder van wie het kind de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, op verzoek van de persoon die het kind wil erkennen, door de toestemming van de rechtbank worden vervangen, tenzij dit de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt, mits deze persoon de verwekker van het kind is, of de biologische vader van het kind, die niet de verwekker is en in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind.
4.9.
In het licht van het vorenstaande is naar het oordeel van de rechtbank een DNA-(verwantschaps)onderzoek niet nodig. Op basis van de verklaringen van partijen staat voldoende vast dat de man de verwekker van de minderjarigen is.
4.10.
Voor de beantwoording van de vraag of in deze zaak de toestemming van de vrouw kan worden vervangen, zoals de man verzoekt, komt het aan op een afweging van de belangen van de man, de vrouw en de minderjarigen bij de beoogde erkenning. Hierbij geldt als uitgangspunt dat zowel het kind als de verwekker er aanspraak op heeft dat hun relatie in rechte wordt erkend als een familierechtelijke betrekking. De vrouw heeft er daarnaast belang bij dat zij een ongestoorde relatie met haar kinderen kan hebben. Van schade aan de belangen van het kind in de zin van artikel 1:204 lid 3 BW is slechts sprake indien er ten gevolge van de erkenning voor het kind reële risico’s zijn dat het kind wordt belemmerd in een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling (Hoge Raad 16 februari 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB0032). Een zekere emotionele weerstand van de moeder is onvoldoende om vervangende toestemming tot erkenning te weigeren. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken, indien duidelijk wordt dat de weerstand van de moeder negatieve gevolgen voor de positie van het kind met zich brengt.
4.11.
Uit de stukken en tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat tussen partijen een moeizame verhouding bestaat en dat zij niet met elkaar communiceren. Dit is voor de rechtbank echter geen reden om het verzoek van de man af te wijzen. De minderjarigen weten dat de man hun biologische vader is. Het is in hun belang dat zij in een familierechtelijke betrekking tot de man komen te staan. De rechtbank volgt het standpunt van de bijzondere curator dat de erkenning in het belang van de minderjarigen is. Hun identiteitsontwikkeling daarmee gediend, maar het heeft ook een positieve invloed op hun juridische- en sociaalpsychologische positie.
4.12.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat na afweging van de betrokken belangen aan de man vervangende toestemming tot erkenning van de minderjarigen moet worden verleend. Het verzoek van de man zal worden toegewezen.
Gezag, hoofdverblijf en zorg- c.q. omgangsregeling
Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.13.
Op grond van artikel 7 Brussel II-ter zijn ter zake de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waar het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig is gemaakt. Dit leidt ertoe dat de rechtbank rechtsmacht toekomt in deze zaak.
Nu de Nederlandse rechter bevoegd is op de verzoeken tot omtrent het gezag, het hoofdverblijf en de zorg- c.q. omgangsregeling te beslissen, zal op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 Nederlands recht op deze verzoeken worden toegepast.
Inhoudelijke beoordeling
4.14.
De man heeft verzocht om, in het geval zijn verzoek om vervangende toestemming voor erkenning wordt ingewilligd, de man te belasten met het ouderlijk gezag over de minderjarigen. Ook heeft de man verzocht om het hoofdverblijf van de minderjarigen bij de vrouw te bepalen en een omgangsregeling tussen hem en de minderjarigen vast te stellen. De vrouw heeft tegen deze verzoeken verweer gevoerd. Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen afgesproken dat zij (nogmaals) met hulpverlening willen proberen een omgangsregeling tussen de man en de minderjarigen af te spreken. De man heeft aangegeven dat hij de jongens mist en heel graag weer contact met hen wil. De vrouw heeft verklaard dat zij de jongens altijd heeft vrijgelaten om contact met hun vader op te nemen, maar dat zij het wel een kans wil geven om dat met hulp weer op te starten. Vooral nu [minderjarige 2] zelf heeft aangegeven dat hij zijn vader wel af en toe wil zien wil de vrouw dat wel proberen. De rechtbank is van oordeel dat het voor de minderjarigen van belang is dat de ouders samen de omgang met hun vader een kans willen geven. Om die reden heeft de rechtbank partijen hiervoor doorverwezen naar het Sociaal Team [woonplaats] . De rechtbank benadrukt dat de man goed moet begrijpen dat hij voorspelbaar en berekenbaar moet zijn in het contact. Als hij onverwacht contact zoekt met de jongens maakt dat het alleen maar moeilijker. De hoop is dat het contact onder professionele begeleiding weer op een positieve manier kan worden opgestart.
4.15.
Het voorgaande brengt met zich dat de rechtbank iedere verdere beslissing ten aanzien van het gezag, het hoofdverblijf en de omgangsregeling
drie maanden pro forma zal aanhoudenin afwachting van de resultaten van het hulpverleningstraject bij het Sociaal Team [woonplaats] . Indien voortijdig blijkt dat met betrekking tot het opbouwen van de omgangsregeling onder begeleiding van het Sociaal Team niet het gewenste resultaat wordt bereikt, dienen partijen dit terug te koppelen en te berichten aan de rechtbank. Na drie maanden dienen de advocaten de rechtbank te laten weten of er iets is opgestart, of de zaak langer aangehouden moet worden of dat er een beslissing van de rechtbank moet komen.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
geeft de man toestemming als bedoeld in artikel 1:204 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek om
  • [minderjarige 1]geboren op [geboortedatum 1] 2009 te [geboorteplaats 1] ;
  • [minderjarige 2]geboren op [geboortedatum 2] 2011 te [geboorteplaats 2]
te erkennen;
5.2.
beschouwt de werkzaamheden van de bijzondere curator beëindigd, tenzij tegen de afstammingsuitspraak een rechtsmiddel wordt ingesteld;
5.3.
bepaalt dat de behandeling omtrent het gezag, het hoofdverblijf en de omgangsregeling
pro formawordt voortgezet op
14 mei 2024, met het verzoek aan de advocaten om de rechtbank vóór voornoemde datum te informeren over de stand van zaken betreffende de hulpverlening, en houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. B. de Vos, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van K.E. Luijckx, griffier, op 14 februari 2024. [1]

Voetnoten

1.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).