ECLI:NL:RBAMS:2024:5713

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 september 2024
Publicatiedatum
12 september 2024
Zaaknummer
13/168614-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in drugszaken na gebrek aan bewijs en onrechtmatige doorzoeking

Op 12 september 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 35-jarige man, die werd beschuldigd van het medeplegen van het bereiden, bewerken en verwerken van MDMA, alsook het aanwezig hebben van MDMA en cocaïne. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten, omdat er onvoldoende bewijs was om de beschuldigingen te ondersteunen. De zaak kwam voort uit een tip van het Team Criminele Inlichtingen (TCI), die leidde tot een doorzoeking van de woning van de verdachte op 22 mei 2024. Tijdens deze doorzoeking werden verschillende verdovende middelen aangetroffen, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte niet op de hoogte was van de aanwezigheid van deze middelen en dat hij zijn woning ter beschikking had gesteld aan medeverdachten zonder daar financieel voordeel uit te halen. De rechtbank verwierp het onrechtmatigheidsverweer van de verdediging, maar concludeerde dat de binnentreding van de politie rechtmatig was op basis van de ontvangen informatie. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was dat de verdachte opzettelijk betrokken was bij de drugshandel en sprak hem vrij van alle beschuldigingen. Tevens werd het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven en werden de in beslag genomen voorwerpen onttrokken aan het verkeer.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/168614-24
Datum uitspraak: 12 september 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1988 in [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna ‘verdachte’.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting op 29 augustus 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. T.M. van Wanrooij, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M. Rasterhoff, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het:
Feit 1:
Primair
in de periode van 21 november 2023 tot en met 22 mei 2024 in Diemen (medeplegen van het) opzettelijk bewerken, verkopen, en vervoeren van MDMA en/of cocaïne en/of 4-CMC en/of metamfetamine en/of amfetamine;
subsidiair ten laste gelegd als medeplichtigheid aan hetzelfde feit, door op 22 mei 2024 in [plaats] een (gedeelte van) zijn woning en/of kelderbox ter beschikking te stellen aan [medeverdachte] en/of anderen;
Feit 2:
op 22 mei 2024 in [plaats] (medeplegen van het) opzettelijk aanwezig hebben van MDMA en/of cocaïne en/of 4-CMC en/of metamfetamine en/of amfetamine in de woning aan de [adres] en de bijbehorende kelderbox met nummer [nummer] ;
Feit 3:
Primair
op 22 mei 2024 in Diemen (mede)plegen van voorbereidingshandelingen voor het opzettelijk invoeren, bewerken, verkopen en vervoeren van MDMA en/of cocaïne en/of 4-CMC en/of metamfetamine en/of amfetamine;
subsidiair ten laste gelegd als medeplichtigheid aan hetzelfde feit, door op 22 mei 2024 in [plaats] een (gedeelte van) zijn woning en/of kelderbox ter beschikking te stellen aan [medeverdachte] en/of anderen.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Overwegingen met betrekking tot het bewijs

Onrechtmatig binnentreden?
3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de binnentreding en de daaropvolgende doorzoeking van de woning rechtmatig waren, aangezien de informatie van het Team Criminele Inlichtingen (hierna: TCI) voldoende concreet en specifiek is. Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat er wel sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv, dan vindt de officier van justitie dat de rechtbank kan volstaan met een enkele constatering hiervan.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ter terechtzitting primair aangesloten bij het door de raadsman van de medeverdachte gevoerde vrijspraakverweer. Ter onderbouwing van dat verweer is aangevoerd dat het binnentreden in de woning en de daaropvolgende doorzoeking onrechtmatig waren omdat er onvoldoende wettelijke grondslag voor binnentreden bestond. De binnentreding was namelijk enkel gebaseerd op de TCI-informatie. Daarmee is sprake van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv. Om die reden moet al hetgeen in de woning is aangetroffen worden uitgesloten van het bewijs. Vanwege gebrek aan ander bewijs, zou dat leiden tot vrijspraak.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het binnentreden in de woning van verdachte rechtmatig is geweest.
De rechtbank stelt hierbij voorop dat van rechtmatig binnentreden op basis van artikel 9 Opiumwet sprake is wanneer ‘redelijkerwijs vermoed kan worden dat overtreding van die wet plaats vindt ‘. Zo’n verdenking kan worden aangenomen op basis van anoniem aan de politie verstrekte informatie zoals TCI-informatie. [1] Of de aangereikte informatie toereikend is om te komen tot een redelijk vermoeden van schuld, hangt af van de omstandigheden van het geval. Alhoewel in veel gevallen bij een anonieme melding door de politie nader onderzoek wordt verricht ter verificatie en de resultaten daarvan de verdenking kunnen ondersteunen, zijn die nadere onderzoeksbevindingen niet altijd vereist.
Uit het procesdossier blijkt dat op 8 mei 2024 bij het TCI een tip is binnengekomen met daarin de informatie ‘dat er in de woning aan de [adres] cocaïne wordt verwerkt’. Het TCI heeft deze informatie vervolgens aangemerkt als betrouwbaar. De politie heeft vervolgens een BRP-onderzoek en een observatie van de woning gedaan. Alhoewel uit dit nadere verificatieonderzoek weinig belastends naar voren is gekomen, is de combinatie van de (voldoende concrete en specifieke) informatie en de omstandigheid dat deze door het TCI als betrouwbaar is aangemerkt, naar het oordeel van de rechtbank in dit geval voldoende om te komen tot het vereiste van ‘een redelijk vermoeden van schuld’. Daarmee is op dat punt voldaan aan het wettelijk vereiste en sprake van een rechtmatige betreding van de woning. Het beroep op een vormverzuim verwerpt de rechtbank. De nadien verkregen onderzoeksbevindingen kunnen worden gebruikt in de strafzaak tegen verdachte.

4.Vrijspraak

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder feit 1 en 3 subsidiair ten laste gelegde en het onder feit 2 ten laste gelegde grotendeels kan worden bewezen. Daarbij geldt dat onder feit 1, 2 en 3 dezelfde verdovende middelen ten laste zijn gelegd. Nu op basis van forensisch onderzoek aan de in de woning aangetroffen stoffen is vast komen te staan dat het om MDMA en cocaïne gaat, moet verdachte steeds van de overige ten laste gelegde verdovende middelen worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 1 stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde medeplegen van bereiden, bewerken en verwerken van MDMA en cocaïne vanwege gebrek aan bewijs. Wel vindt de officier van justitie dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid daaraan. Verdachte verbleef in de woning en heeft die woning ter beschikking van anderen gesteld.
Ten aanzien van feit 2 vindt de officier van justitie dat kan worden bewezen dat verdachte op 22 mei 2024 samen met anderen MDMA en cocaïne aanwezig heeft gehad. Omdat verdachte heeft toegestaan dat harddrugs in zijn woning werden bereid, bewerkt en verwerkt, kan ook worden bewezen dat hij opzet heeft gehad op de vastgestelde aanwezigheid daarvan. Partiële vrijspraak zou moeten volgen voor het gedeelte van de tenlastelegging dat onder feit 2 ziet op de bij de woning behorende kelderbox met nummer [nummer] . Niet kan worden vastgesteld dat verdachte wist van de in de kelderbox aangetroffen drugs. Bij hem is geen sleutel aangetroffen van de box, hij is niet bij de box gezien en niet is vastgesteld dat zijn DNA of vingerafdrukken op de betreffende drugs zijn aangetroffen.
Onder feit 3 komt de officier van justitie tot een bewezenverklaring van de subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid aan voorbereidingshandelingen. Verdachte heeft in dit kader op 22 mei 2024 opzettelijk zijn woning beschikbaar gesteld aan medeverdachte [medeverdachte] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman vindt dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het aan hem ten laste gelegde wegens het gebrek aan bewijs.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht – anders dan de officier van justitie – het onder feit 1, feit 2 en feit 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
Naar aanleiding van een TCI-tip is de politie op 22 mei 2024 de woning van verdachte aan de [adres] binnengetreden. In de woning werden vier personen aangehouden, onder wie de hoofdbewoner, verdachte [verdachte] . Ten tijde van het binnentreden in de woning werd ook medeverdachte [medeverdachte] aangetroffen terwijl hij vanuit een aan de achterkant gelegen slaapkamer door het raam op weg was naar het balkon van de woning. Daar zagen verbalisanten dat medeverdachte [medeverdachte] meerdere grote witte blokken over de balustrade naar beneden gooide. In ieder geval twee van deze blokken bleken na onderzoek een combinatie van MDMA en ketamine te bevatten. Vervolgens zijn bij de doorzoeking van de woning in de hal achter een gordijn een hydraulische pers en drugsmal aangetroffen. In de slaapkamer waar medeverdachte [medeverdachte] verbleef zijn verdovende middelen, folies en een stempel aangetroffen. Op de slaapkamer van verdachte zijn geen verdovende middelen of goederen die hiermee verband houden aangetroffen.
In de zaak van medeverdachte [medeverdachte] – waarin vandaag ook uitspraak wordt gedaan – stelt de rechtbank vast dat in de woning van verdachte harddrugs en andere goederen die hiermee verband houden, aanwezig waren ten tijde van de doorzoeking. Daarnaast stelt de rechtbank ook vast dat de woning door de medeverdachte werd gebruikt voor het bereiden, bewerken en verwerken van MDMA.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij meerdere personen, onder wie de medeverdachte, in zijn woning liet verblijven zonder daarvoor geld te hebben ontvangen. Ter terechtzitting heeft verdachte ook verklaard niets te weten van de in de woning aangetroffen verdovende middelen of daarmee verband houdende goederen. De rechtbank vindt aannemelijk dat de in de hal achter een gordijn weggezette hydraulische pers en drugsmal voor verdachte niet zomaar zichtbaar waren. Daarnaast heeft verdachte verklaard dat de slaapkamer van [medeverdachte] , waar de overige verdovende middelen en voorwerpen zijn aangetroffen, op slot kon en dat hij niet meer in die kamer is geweest sinds de komst van [medeverdachte] enkele maanden daarvoor. Bovendien zou verdachte vier tot vijf dagen in de week werken en dus overdag veel van huis zijn. Ten aanzien van de bij de woning behorende kelderbox heeft verdachte verklaard dat hij niet beschikte over een sleutel en dat de kelderbox door iemand anders werd gebruikt.
De rechtbank vindt de door verdachte afgelegde verklaringen aannemelijk. Het procesdossier bevat ten aanzien van hem ook geen andere onderzoeksbevindingen (bijvoorbeeld op een telefoon) waaruit betrokkenheid bij de verdovende middelen zou blijken.
Dit betekent dat verdachte weliswaar zijn woning ter beschikking heeft gesteld aan [medeverdachte] , maar uit de hiervoor geschetste omstandigheden volgt niet zonder meer dat verdachte daarmee opzettelijk MDMA en cocaïne in de woning aanwezig heeft gehad. Het procesdossier bevat daarvoor verder ook geen aanwijzingen. De rechtbank is van oordeel dat hiermee ook niet is vast komen te staan dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de onder feit 1 en feit 3 ten laste gelegde gronddelicten, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken en verwerken van MDMA dan wel het verrichten van voorbereidingshandelingen hiertoe, zouden worden gepleegd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende bewijs voorhanden is dat verdachte opzet – al dan niet in voorwaardelijke zin – had op het ten laste gelegde.
Ten aanzien van de onderdelen in het onder feit 1, feit 2 en feit 3 ten laste gelegde die betrekking hebben op de bij de woning behorende kelderbox is de rechtbank, met de officier van justitie en de raadsman, ook van oordeel dat deze niet kunnen worden bewezen en verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. Uit het procesdossier en daaraan ten grondslag liggende onderzoek blijkt niet van enige wetenschap of beschikkingsmacht bij verdachte over de in de kelderbox aangetroffen goederen.
Gelet op het voorgaande, wordt verdachte van alle aan hem ten laste gelegde feiten vrijgesproken.

5.Beslag

Onder verdachte zijn in het onderzoek naar het ten laste gelegde de volgende voorwerpen in beslag genomen:
  • 1 STK Stempel (Omschrijving: PL1300-2024117795-6504945, zilver, merk: Prada);
  • 1 STK Niet te definiëren goederen (Omschrijving: PL1300-2024117795-6504949, blauw, merk: Drukpers);
  • 1 STK Gereedschap (Omschrijving: PL1300-2024117795-6504949, zilver).
Deze voorwerpen behoren aan verdachte toe en zijn nog niet aan hem teruggegeven.
5.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen hydraulische pers, de stempel en het gereedschap verbeurd te verklaren, aangezien het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde met behulp van deze voorwerpen is begaan.
5.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van het beslag gerefereerd aan hetgeen de officier van justitie heeft gevorderd.
5.3
Oordeel van de rechtbank
Nu de rechtbank in de uitspraak van de medeverdachte [medeverdachte] vaststelt dat in de woning van verdachte strafbare feiten zijn begaan met de onder verdachte in beslag genomen stempel (met het logo Prada), de hydraulische pers en het gereedschap, worden die voorwerpen onttrokken aan het verkeer.

6.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 1, feit 2 en feit 3 ten laste gelegde niet bewezen en
spreekt verdachte, [verdachte] , daarvan vrij.
Beslag
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
  • 1 STK Stempel (Omschrijving: PL1300-2024117795-6504945, zilver, merk: Prada);
  • 1 STK Niet te definiëren goederen (Omschrijving: PL1300-2024117795-6504949, blauw, merk: Drukpers);
  • 1 STK Gereedschap (Omschrijving: PL1300-2024117795-6504949, zilver).
Voorlopige hechtenis
Heft ophet – geschorste – bevel tot
voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Snijders Blok-Nijensteen, voorzitter,
mrs. R. Godthelp en A.B. Sluijs, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. Pont, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 september 2024.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld HR 5 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK3201.