ECLI:NL:RBAMS:2024:5699

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 september 2024
Publicatiedatum
12 september 2024
Zaaknummer
AMS 24/4796
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • S. Arnold
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening tot opschorting van woningsluiting op grond van de Opiumwet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 6 september 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, huurder van een woning in Amsterdam, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester om zijn woning te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De sluiting was opgelegd vanwege de grote hoeveelheid drugs die in de woning was aangetroffen, waaronder harddrugs zoals cocaïne en MDMA. Verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om de sluiting op te schorten tot er op zijn bezwaarschrift was beslist. De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen, oordelend dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten en dat er een noodzaak was voor deze maatregel ter bescherming van de openbare orde. De voorzieningenrechter benadrukte dat de aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs in de woning een ernstig geval is en dat de sluiting van de woning noodzakelijk was om de openbare orde te herstellen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de sluiting niet onevenwichtig was, ondanks de gevolgen voor verzoeker, en dat het belang van de bescherming van de openbare orde zwaarder woog dan het belang van verzoeker bij behoud van zijn woning. De uitspraak is gedaan in het openbaar en er is geen mogelijkheid tot hoger beroep of verzet tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 24/4796

uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 september 2024 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit Amsterdam, verzoeker

(gemachtigde: mr. J. Veltheer),
en

de burgemeester van Amsterdam, verweerder

(gemachtigde: [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] ).

Inleiding

1.1.
Met het besluit van 16 augustus 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de woning aan de [adres] [huisnummer] in Amsterdam (hierna: de woning), met ingang van
20 augustus 2024 voor de duur van drie maanden gesloten.
1.2.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft daarnaast de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt dat de sluiting van de woning per direct wordt opgeschort tot zes weken nadat op het bezwaarschrift is beslist.
1.3.
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 28 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigden van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2. Verzoeker is huurder en bewoner van de woning. Op maandag 3 juni 2024 werd naar aanleiding van de aanhouding van verzoeker door de politie een onderzoek ingesteld in de woning. Uit de bestuurlijke rapportage van de politie van 12 juni 2024 volgt dat de politie bij verzoeker onder andere 60 gram hasj en 3 ponypacks cocaïne heeft aangetroffen. In het voertuig van verzoeker zijn 646 gram henneptoppen aangetroffen. Het volgende is tijdens het onderzoek door de politie in de woning aangetroffen: 4 wikkels cocaïne, 10 XTC pillen, 334 gram hasj, 13 gripzakjes met vermoedelijk Crystal Meth, 1 zakje met vermoedelijk 8 gram heroïne, 2 zakjes met vermoedelijk 194 gram MDMA, 1 gripzakje met een doorzichtige substantie, 6 gram vermoedelijk MDMA, 1 bakje met vermoedelijk een mix MDMA, 434 Cenforce 100mg pillen, 203 zakjes Kamagra Oral Jelly, 10 cobra 120mg pillen, 40 roze LoveGra pillen, 5 KGB 100mg pillen, 200 Cenforce-D pillen en 10 Oxacepam pillen. Het laboratorium forensische opsporing van de politie heeft op 4 juni 2024 een deel van de goederen getest en voorlopig vastgesteld dat het gaat om in elk geval cocaïne en metamfetamine, zijnde harddrugs. De politie heeft ambtshalve vastgesteld dat het gaat om Hasj. Ook heeft de politie in de woning een vuurwapenkoffer van een Glock 9mm pistool, een instructieboekje en 3 patroonmagazijnen aangetroffen. Daarnaast trof de politie weegschalen, een geldtelmachine, verpakkingsmateriaal en notities gerelateerd aan de handel in erectiemiddelen aan. Naar aanleiding van voornoemde constateringen heeft verweerder op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet en de Beleidsregels [1] de woning gesloten voor de duur van drie maanden.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3.1.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3.2.
Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoeker dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het belang dat wordt gediend door de onmiddellijke uitvoering van het besluit.
3.3.
Het toetsingskader voor woningsluitingen op grond van artikel 13b van de Opiumwet is weergegeven in de overzichtsuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912, nader aangevuld in de uitspraak van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285.
3.4.
Als algemeen uitgangspunt geldt dat er geen reden bestaat een voorlopige voorziening te treffen als de voorzieningenrechter het besluit tot sluiting van de woning rechtmatig acht.
Het besluit tot sluiting van de woning
Bevoegdheid
4.1.
Verweerder is op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, van de Opiumwet wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt [2] dat als uitgangspunt geldt dat bij aanwezigheid van meer dan 0,5 gram harddrugs of 5,0 gram softdrugs, of vijf (hennep)planten (het criterium van het openbaar ministerie voor eigen gebruik) de aangetroffen hoeveelheid drugs in beginsel (mede) bestemd wordt geacht voor de verkoop, aflevering of verstrekking. Uit de Beleidsregels volgt dat in het geval van hennepproducten van een handelshoeveelheid wordt gesproken bij een hoeveelheid van 30 gram of meer en in het geval van harddrugs bij een hoeveelheid van meer dan 0,5 gram of 5 pillen.
4.2.
Partijen hebben de bevoegdheid van verweerder om de woning te sluiten niet betwist. Gelet op de hoeveelheid drugs die is aangetroffen in de woning, was verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook bevoegd om te woning te sluiten.
Noodzaak
5.1.
Als verweerder bevoegd is om een woning te sluiten, is de volgende vraag of er ook een noodzaak is om een woning te sluiten. Daarbij is van belang of verweerder met een minder ingrijpend middel dan een sluiting had kunnen en moeten volstaan omdat het beoogde doel ook daarmee had kunnen worden bereikt. Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding wordt beoordeeld of sluiting noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. De aanwezigheid van een handelshoeveelheid harddrugs in een woning is een ernstig geval. Voor de beoordeling van de ernst en omvang van de overtreding is van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld. Met een sluiting wordt de bekendheid van het pand als drugspand weggenomen en wordt de "loop" naar het pand eruit gehaald. Daarmee wordt beoogd om het pand aan het drugscircuit te onttrekken. Dat drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld, kan bijvoorbeeld blijken uit meldingen bij de politie over mogelijke handel vanuit het pand, verklaringen van buurtbewoners of het aantreffen van attributen die duiden op handel vanuit het pand zoals gripzakjes, ponypacks en/of een (grammen)weegschaal. [3]
5.2.
Verzoeker heeft aangevoerd dat de noodzaak tot bestuursdwang ontbreekt. Artikel 13b van de Opiumwet is een herstelsanctie, gericht op herstel van de openbare orde. Aangezien er geen verstoring van de openbare orde (meer) heeft plaatsgevonden is het niet duidelijk welk doel het toepassen van bestuursdwang in dit geval zou dienen. Het is mosterd na de maaltijd en een bestuurlijke waarschuwing had kunnen volstaan. Er is bestaat redelijkerwijs geen ernstig gevaar voor de openbare orde en veiligheid en er is geen concrete aanwijzing voor een verhoogd risico op criminele activiteiten in of rondom de woning. Er is geen noodzaak de criminele loop uit de woning te halen, want er is namelijk nooit "loop" geweest, laat staan vastgesteld. Van bekendheid van de woning als een plek waar
drugs beschikbaar is, aanzuigende werking op criminele activiteiten of verstoorde rust of ligging in een kwetsbare wijk is evenmin iets gebleken laat staan onderbouwd. Er zijn geen meldingen van omwonenden over overlast. Een en ander geldt temeer daar sinds het aantreffen van de drugs in de woning op 3 juni 2024 inmiddels ruim 2,5 maand is verstreken en de woning in gebruik is geweest, zonder dat dit gevolgen heeft gehad voor de openbare orde. De conclusie dat er sprake is van een woning waar "stelselmatig" en "op grote schaal" de Opiumwet wordt overtreden, is volgens verzoeker ongefundeerd.
5.3.
De voorzieningenrechter overweegt dat het aantreffen van een handelshoeveelheid soft- en harddrugs in beginsel al een belang tot sluiting van de woning met zich brengt. Met een sluiting wordt de bekendheid van een pand als drugspand weggenomen en wordt de “loop” naar het pand eruit gehaald, waarmee het pand aan het drugscircuit wordt onttrokken. De omstandigheid dat door de politie geen “loop” is geconstateerd en dat omwonenden geen overlast zouden hebben ervaren, leidt niet tot een ander oordeel. Daarbij overweegt de voorzieningenrechter dat uit vaste rechtspraak volgt dat als in een woning een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen, aangenomen mag worden dat de drugs bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking daarvan en dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel. In de woning van verzoeker is een hoeveelheid soft- en harddrugs aangetroffen die ver boven de handelshoeveelheid ligt. Gezien deze grote hoeveelheid heeft verweerder mogen aannemen dat dat de drugs bestemd zijn voor de verkoop en niet, zoals verzoeker stelt, enkel voor eigen gebruik. Het is dan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet doorslaggevend dat verweerder niet heeft kunnen aantonen dat verzoeker vanuit de woning handelt in drugs. De handel in drugs maakt dan al dat de openbare orde in het geding is. De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat het tijdsverloop tussen de bestuurlijke rapportage en het besluit niet maakt dat er geen noodzaak meer is tot sluiting. Verweerder heeft op zitting toegelicht dat het bestreden besluit pas kon worden genomen nadat alle belangen zorgvuldig waren onderzocht en afgewogen. De voorzieningenrechter kan dat volgen.
Evenwichtigheid
6.1.
Als verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de sluiting van de woning noodzakelijk is, zoals in dit geval, komt de vraag aan de orde of de sluiting ook evenwichtig is. Er moet evenwicht zijn tussen de bescherming van het algemeen belang, in dit geval de bescherming of het herstel van de openbare orde en de woon- en leefomgeving, en de te respecteren grondrechten van verzoeker. Of de sluiting evenwichtig is, hangt af van verschillende omstandigheden. De duur van de sluiting moet evenwichtig zijn, ook als verweerder daarin zijn eigen beleid heeft gevolgd. Of de sluiting evenwichtig is hangt ook af van de (mate van) verwijtbaarheid van de aangeschreven persoon, of er een bijzondere binding met de woning is en de mogelijkheid om weer van de woning gebruik te kunnen maken. De gevolgen van de sluiting worden afgewogen tegen de omstandigheden die maken dat verweerder een sluiting noodzakelijk mocht vinden. Een sluiting met veel nadelige gevolgen is niet per definitie onevenwichtig. [4]
6.2.
Verzoeker stelt dat verweerder gehouden is om van de woningsluiting af te zien omdat de gevolgen hiervan kennelijk onredelijk zijn. Verzoeker heeft namelijk elders geen verblijfplaats en zal door de sluiting zijn woning kwijtraken. Daarnaast gaat verweerder volgens verzoeker geheel voorbij aan de gevolgen van de sluiting voor zijn (mentale) gezondheid en het belang van zijn kinderen. Artikel 3 van het IVRK [5] stelt dat het belang van het kind altijd voorop moet staan en volgens verzoeker is geheel ten onrechte aan deze belangen kennelijk geen gewicht toegekend.
6.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de sluiting van de woning en de duur daarvan niet onevenwichtig zijn. Het is allereerst inherent aan de sluiting van een woning dat de bewoner de woning moet verlaten. Dat is op zichzelf geen bijzondere omstandigheid. [6] Gezien de ernst van de overtreding maakt de omstandigheid dat de verhuurder mogelijk het huurcontract van verzoeker zal ontbinden dit oordeel niet anders. Het belang van bescherming van de openbare orde weegt in dit geval zwaarder dan het belang van verzoeker bij behoudt van zijn woning. Verder kan de aanwezigheid van minderjarige kinderen tezamen met andere omstandigheden maken dat verweerder niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. [7] Daarvan is naar het oordeel van de voorzieningenrechter in dit geval geen sprake nu de kinderen van verzoeker bij de moeder wonen en niet is gebleken dat hij zijn kinderen niet op een andere locatie kan ontvangen. De voorzieningenrechter ziet daarom geen reden om van een ovenwichtig besluit te spreken.

Conclusie en gevolgen

7. De slotsom is dat verweerder gelet op al het voorgaande in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot sluiting van de woning gebruik heeft kunnen maken. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Arnold, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.C.M. Schilder, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
6 september 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Besluit van de burgemeester van de gemeente Amsterdam houdende beleidsregels over de sluitingsbevoegdheid op grond van de Opiumwet, de Gemeentewet en de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 (Beleidsregels sluitingen en heropeningen Amsterdam), geldend van 01-02-2023 t/m heden.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 2 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1698.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:291.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1910.
5.Het Internationale Verdrag inzake de Rechten van het Kind.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 22 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1142.
7.Zie de uitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912.