ECLI:NL:RBAMS:2024:5626

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 juli 2024
Publicatiedatum
11 september 2024
Zaaknummer
10913232 / CV EXPL 24-1228
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige uitoefening van retentierecht door garagehouder na reparatie van auto

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 19 juli 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een garagehouder (eiser) en een bouwondernemer (gedaagde). De eiser, die een eenmanszaak heeft en gespecialiseerd is in autoreparaties, heeft de gedaagde, eveneens een eenmanszaak, een reparatie aangeboden voor een Skoda. Na het uitvoeren van de reparaties heeft de eiser twee facturen gestuurd, die door de gedaagde niet zijn betaald. De eiser heeft zich vervolgens beroepen op een retentierecht, wat betekent dat hij de auto onder zich houdt totdat de gedaagde de openstaande bedragen betaalt. De gedaagde heeft echter betwist dat de reparatie goed is uitgevoerd en stelt dat er een mondelinge prijsafspraak was gemaakt die lager was dan de facturen.

De rechter heeft de vordering van de eiser om betaling van de facturen toegewezen, omdat de gedaagde niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stellingen over de mondelinge prijsafspraak en de kwaliteit van de reparatie. De rechter heeft vastgesteld dat de gedaagde tekort is geschoten in zijn verplichtingen uit de overeenkomst en dat de eiser recht heeft op betaling van de facturen, stallingskosten en buitengerechtelijke incassokosten. De rechter heeft echter de vordering van de eiser om het retentierecht uit te oefenen afgewezen, omdat de eiser de auto onrechtmatig onder zich heeft gehouden. De gedaagde is veroordeeld tot betaling van in totaal € 5.203,00, plus wettelijke rente, en de kosten van het rapport en de buitengerechtelijke incassokosten. De proceskosten zijn ook voor rekening van de gedaagde.

Uitspraak

RECHTBANKAMSTERDAM
Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 10913232 \ CV EXPL 24-1228
Vonnis van 19 juli 2024
in de zaak van
[eiser] (h.o.d.n. [eiser] ),
te [vestigingsplaats 1] ,
eisende partij,
gemachtigde: Euro-Incasso B.V.,
tegen
[gedaagde] (h.o.d.n. [gedaagde] ),
te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde partij,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 30 januari 2024, met producties,
- de conclusie van antwoord, met producties,
- het tussenvonnis van 15 maart 2024 en
- de conclusie van repliek, tevens wijziging van eis, met producties.
1.2.
[gedaagde] heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te reageren op de conclusie van repliek/wijziging van eis.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

De kern van de zaak
2.1.
[eiser] heeft een eenmanszaak. Hij repareert personenauto’s. [gedaagde] heeft ook een eenmanszaak en is actief in de bouw. [eiser] en [gedaagde] hebben een overeenkomst gesloten. [eiser] zou de auto van (de eenmanszaak van) [gedaagde] , van het merk Skoda, repareren. [eiser] heeft reparatiewerkzaamheden uitgevoerd. Hij heeft daarvoor aan [gedaagde] twee facturen gestuurd met factuurdatum 20 oktober 2023 en als vervaltermijn 3 november 2023. Op factuur [factuurnummer 1] is een bedrag van € 2.783,00 in rekening gebracht en op factuur [factuurnummer 2] een bedrag van € 2.420,00 (bedragen inclusief btw). [gedaagde] heeft de facturen niet betaald.
2.2.
Na de reparaties heeft [gedaagde] de auto meegenomen. Op 11 november 2023 is [gedaagde] teruggegaan naar de garage van [eiser] voor het laten repareren van een licht. [eiser] heeft de auto toen niet teruggegeven aan [gedaagde] . [eiser] heeft zich beroepen op een retentierecht.
2.3.
[eiser] spreekt [gedaagde] onder meer aan voor het betalen van de facturen en de kosten die hij heeft gemaakt voor het stallen van de auto. [eiser] wil het retentierecht kunnen blijven uitoefenen totdat [gedaagde] de vordering heeft betaald. Volgens [gedaagde] hebben partijen mondeling een lager bedrag afgesproken voor het repareren van de auto en is de reparatie niet goed uitgevoerd. Daarnaast is de manier waarop [eiser] zijn retentierecht uitoefent volgens [gedaagde] in strijd met de wet.
De vordering en de grondslag van de vordering
2.4.
[eiser] vordert - na het wijzigen van de eis - om bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
voor recht te verklaren dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de overeenkomst;
[gedaagde] te veroordelen om te gehengen en te gedogen dat [eiser] het retentierecht op de auto (Skoda Superb met kenteken [kenteken] ) uitoefent totdat [gedaagde] de vordering heeft voldaan;
[gedaagde] te veroordelen tot betaling van:
a. € 5.203,00 voor de facturen;
b. € 1.059,96 aan stallingskosten tot en met 23 januari 2024 (p.m. na 23 januari 2024);
c. € 688,15 aan buitengerechtelijke incassokosten;
d. € 144,33 aan wettelijke handelsrente tot en met 23 januari 2024;
e. de wettelijke handelsrente over een bedrag van € 7.295,44 vanaf 24 januari 2024 en
f. € 200,00 voor een rapport,
4. [gedaagde] te bevelen alle autosleutels van de auto binnen twee dagen na betekening van het vonnis over te dragen, onder een dwangsom van € 50,00 per dag met een maximum van € 1.500,00 en
5. [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten.
2.5.
Volgens [eiser] komt [gedaagde] de verplichtingen die hij op grond van de overeenkomst heeft niet na.
[gedaagde] moet de facturen betalen
2.6.
Partijen hebben afgesproken dat [eiser] de auto van [gedaagde] zou repareren. Volgens [gedaagde] heeft [eiser] een mondelinge prijsopgave van € 3.500,00 gedaan. [gedaagde] stelt niet dat partijen toen al akkoord zijn gegaan met een totaalprijs van € 3.500,00 of dat hij ervan mocht uitgaan dat de prijs niet boven dat bedrag zou uitkomen. Op de facturen staat gespecificeerd welke werkzaamheden [eiser] heeft uitgevoerd. [gedaagde] bestrijdt niet dat die werkzaamheden zijn gedaan en ook niet de kosten die daarvoor in rekening zijn gebracht. Uit dit alles volgt dat, ook al zou [eiser] voorafgaand aan de reparatie een prijs hebben genoemd, van de bedragen op de facturen moet worden uitgegaan. Het is ook niet gebleken dat [gedaagde] over de hoogte van de facturen bij [eiser] heeft geprotesteerd. Dat betekent dat [gedaagde] de bedragen die op de factuur staan moet betalen.
2.7.
[gedaagde] stelt ook dat het werk niet goed is gedaan. Zo kwam vocht binnen bij de lichtunit en ging het licht van de auto stuk. [gedaagde] betwist niet dat de in rekening gebrachte werkzaamheden zijn uitgevoerd. Daartegenover staat de verplichting van [gedaagde] om te betalen. [gedaagde] heeft zijn standpunt dat de reparatie niet goed is uitgevoerd, in het geheel niet onderbouwd (met bijvoorbeeld een rapport of foto’s). Ook is niet gebleken dat [gedaagde] [eiser] voor eventuele fouten bij de reparaties in gebreke heeft gesteld (en daarmee [eiser] de kans heeft gegeven fouten te herstellen) en dat van verzuim sprake is. Dat betekent dat het verweer van [gedaagde] hem niet ontslaat van zijn verplichting tot betaling van de facturen.
2.8.
[gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van de facturen, voor een bedrag van in totaal € 5.203,00. [eiser] vordert ook dat de wettelijke handelsrente over de facturen wordt betaald. Die vordering is toewijsbaar. Partijen hebben gehandeld in de uitoefening van hun beroep of bedrijf. [gedaagde] betwist niet dat hij de auto gebruikte voor zijn eenmanszaak. De facturen zijn gericht aan de eenmanszaak van [gedaagde] . Deze overeenkomst geldt als een handelsovereenkomst zoals bedoeld in artikel 6:119a van het Burgerlijk Wetboek (BW). [gedaagde] heeft de overeengekomen geldsom niet op tijd betaald. De wettelijke handelsrente is toewijsbaar vanaf de vervaldata van de facturen (3 november 2023).
2.9.
[gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichting uit de overeenkomst. De vordering om voor recht te verklaren dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst wordt toch afgewezen. [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van de facturen. [eiser] heeft daarom geen zelfstandig belang bij toewijzing van de verklaring voor recht.
Retentierecht
2.10.
Op grond van artikel 3:290 BW is het retentierecht de bevoegdheid die bij de in de wet aangegeven gevallen aan een schuldeiser (in dit geval [eiser] ) toekomt om de nakoming van afgifte van een zaak aan zijn schuldenaar (in dit geval [gedaagde] ) op te schorten (in dit geval de auto nog onder zich te houden), totdat de vordering wordt voldaan. Om een beroep op een retentierecht te kunnen doen, moet aan drie voorwaarden worden voldaan: (i) de vordering moet opeisbaar zijn, (ii) er moet voldoende samenhang zijn tussen de vordering en de verplichting tot afgifte van de zaak en (iii) de zaak moet zich op (voor betrokkenen voldoende duidelijke wijze) in de feitelijke macht van de schuldeiser (in dit geval [eiser] ) bevinden.
2.11.
Na de reparatiewerkzaamheden heeft [eiser] de auto teruggegeven aan [gedaagde] . De betalingstermijn van de facturen verstreek op 3 november 2023. [gedaagde] is op 11 november 2023 teruggegaan naar [eiser] om het licht van de auto te laten maken door [eiser] . [gedaagde] beschrijft dat toen zijn auto in de garage van [eiser] werd gereden er direct een auto achter zijn auto werd geparkeerd. Nadat de reparatiewerkzaamheden waren uitgevoerd, kreeg [gedaagde] de auto niet mee. [eiser] heeft toen gezegd dat [gedaagde] de auto zou meekrijgen na betaling van de facturen. [eiser] weerspreekt deze gang van zaken niet. De kantonrechter gaat er van uit dat het zo is gegaan.
2.12.
Beoordeeld moet worden of op het moment van het inroepen van het retentierecht de auto in de feitelijke macht van [eiser] was. [eiser] heeft zodra [gedaagde] de auto bracht, ervoor gezorgd dat [gedaagde] deze niet meer kon meenemen. Uit het karakter van het retentierecht (een verweermiddel van [eiser] als schuldeiser tegen de vordering tot afgifte van het eigendom van [gedaagde] ) vloeit voort dat de feitelijke macht over de zaak moet zijn verkregen als uitvloeisel van de normale uitoefening van de gesloten overeenkomst. Bij het zich eigenmachtig verschaffen van de feitelijke macht, is daarvan geen sprake. Het opnieuw door [eiser] onder zich nemen van de auto enkel met als doel om de zaak weer terug te houden, is onrechtmatig. Aan de onder (ii) in overweging 2.10 genoemde voorwaarde is namelijk niet voldaan. De vorderingen die zien op het retentierecht - om te gehengen en gedogen dat [eiser] het retentierecht uitoefent totdat is betaald, de afgifte van de autosleutels en het betalen van de stallingskosten - worden dan ook afgewezen.
Kosten rapport
2.13.
[eiser] heeft na de conclusie van antwoord van [gedaagde] een rapport laten opstellen om verweer te kunnen voeren tegen de stelling van [gedaagde] dat de reparatie niet goed is uitgevoerd. [gedaagde] heeft tegen die kosten geen verweer gevoerd. De vordering om [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de kosten van € 200,00 wordt toegewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
2.14.
De buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen. [eiser] heeft kosten moeten maken om de factuurbedragen te incasseren. De kosten worden op grond van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten berekend. Het bedrag waarop [eiser] gelet op de toe te wijzen hoofdsom aanspraak maakt, is meer dan hij heeft gevorderd. Er wordt uitgegaan van het gevorderde bedrag. Daarom wordt het gevorderde lagere bedrag van € 688,15 toegewezen. [eiser] vordert de wettelijke handelsrente over de buitengerechtelijke incassokosten. De wettelijke handelsrente kan niet worden toegewezen over de buitengerechtelijke incassokosten. De wettelijke rente is wel toewijsbaar.
Slotsom en proceskosten/nakosten
2.15.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal € 5.203,00 wordt toegewezen, te vermeerderen met wettelijke handelsrente, de onderzoekskosten van € 200,00 en de buitengerechtelijke incassokosten van € 688,15, te vermeerderen met wettelijke rente. De gevorderde verklaring voor recht over de tekortkoming in de nakoming wordt afgewezen.
2.16.
[gedaagde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
116,39
- griffierecht
248,00
- salaris gemachtigde
678,00
(2,00 punten × € 339,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.177,39

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 5.203,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 3 november 2023,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] € 200,00 te betalen,
3.3.
veroordeelt [gedaagde] in de buitengerechtelijke incassokosten van € 688,15, te voldoen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW als de kosten niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
3.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.177,39, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.5.
verklaart de veroordelingen onder 3.1 tot en met 3.4uitvoerbaar bij voorraad en
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.E. de Koning, rechter, bijgestaan door mr. C.E.P. Honing, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2024.