ECLI:NL:RBAMS:2024:5540

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 september 2024
Publicatiedatum
5 september 2024
Zaaknummer
13/296658-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het vervoeren van een grote hoeveelheid lachgasflessen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 september 2024 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het vervoeren en afleveren van een aanzienlijke hoeveelheid lachgasflessen, in totaal 664 kilogram. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van 324 flessen distikstofmonoxide (lachgas) op 21 augustus 2023. De rechtbank heeft het bewijs beoordeeld, waaronder de verklaring van de verdachte en de bevindingen van de politie. De verdachte werd op heterdaad betrapt met een witte bestelbus waarin een pallet met 162 lachgasflessen was aangetroffen, evenals een andere partij in een garagebox. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met een ander de lachgasflessen had vervoerd en dat hij zich daarmee schuldig had gemaakt aan een strafbaar feit onder de Opiumwet. De officier van justitie had een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf geëist, maar de rechtbank oordeelde dat de ernst van het feit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigde. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn verloofde en zijn bijna afgeronde opleiding, wat leidde tot een gedeeltelijke voorwaardelijke straf.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/296658-23
Datum uitspraak: 6 september 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres:
[adres 1]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 april 2024 en 23 augustus 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A. Kerkhoff, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.M. van Dam, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 augustus 2023 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd en/of vervaardigd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 332 flessen distikstofmonoxide (lachgas), een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het aan verdachte ten laste gelegde feit kan worden bewezen.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van een bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
In de avond van 21 augustus 2023 krijgt de politie een melding met de informatie dat drie mannen pakketten vanuit een witte bestelbus aan het uitladen waren in een garagebox aan het adres [adres 2] in [plaats] ter hoogte van portiekingang [nummer 1] tot en met [nummer 2] . De ter plaatse gekomen verbalisanten treffen geen personen of het gemelde voertuig meer aan. Na een zoekslag in de omgeving van de gemelde locatie treffen zij echter een witte bestelbus aan, met daarin verdachte als bestuurder en een bijrijder. Bij het openen van de laadruimte van de bestelbus wordt een pallet met daarop 162 lachgasflessen aangetroffen, met daarnaast een lege pallet met daarop hetzelfde verpakkingsmateriaal als waarmee de 162 flessen in de bus waren verpakt. In een van de garageboxen in dezelfde straat worden 170 lachgasflessen aangetroffen. Het totaalgewicht van de aangetroffen lachgasflessen bedraagt 664 kilogram.
Verdachte heeft verklaard dat hij, kort weergegeven, twee pallets lachgas heeft vervoerd en naar een garagebox in [plaats] heeft gebracht, alwaar personen een pallet met lachgas hebben uitgeladen.
Naar het oordeel van de rechtbank staat hiermee vast dat verdachte zowel de lachgasflessen die in de bestelbus zijn aangetroffen, als 162 lachgasflessen in de garagebox, heeft vervoerd op grond van zijn bekennende verklaring, de informatie uit de melding en het aangetroffen verpakkingsmateriaal op een verder lege pallet in de bestelbus met daarbij twee stanleymessen. Verder is de rechtbank van oordeel dat – gelet op de inhoud van de melding, waarin wordt gesproken over drie licht getinte mannen die flessen uitladen in samenhang met de verklaring van verdachte – eveneens kan worden bewezen dat verdachte samen met één andere persoon (de bijrijder) de lachgasflessen heeft vervoerd. Verdachte heeft zich om die reden samen met een ander schuldig gemaakt aan het opzettelijk vervoeren van een hoeveelheid van 324 lachgasflessen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de
bijlagevervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 21 augustus 2023 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft vervoerd 324 flessen distikstofmonoxide (lachgas).

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een maand met een proeftijd van twee jaar en een taakstraf voor de duur van honderdzestig uren, met bevel dat, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van tachtig dagen.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich met betrekking tot de strafmaat gerefereerd aan de eis van de officier van justitie.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het vervoeren en afleveren van een zeer grote hoeveelheid lachgasflessen. De laatste jaren is sprake van toenemende problemen op allerlei terreinen (onder meer de gezondheidszorg, criminaliteit en het milieu) als gevolg van het gebruik van lachgas als recreatief roesmiddel, vooral door jongeren. Om die reden is lachgas (distikstofmonoxide) sinds 1 januari 2023 opgenomen in lijst II van de Opiumwet.
Gelet op de hoeveelheid lachgas en de omstandigheden waaronder die is aangetroffen, neemt de rechtbank aan dat de lachgasflessen waren bestemd voor de handel. Door het vervoeren en afleveren van een dergelijke hoeveelheid heeft verdachte in ieder geval een faciliterende rol gehad in deze vorm van criminaliteit. Dit rekent de rechtbank de verdachte aan.
De persoon van verdachte
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard onder druk te zijn gezet om door middel van het vervoeren van lachgasflessen een openstaande schuld af te lossen. Dit deel van de verklaring vindt naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende steun in het dossier en wordt als ongeloofwaardig ter zijde geschoven. De rechtbank betrekt daarbij de aanvullende stukken van de zogenoemde Rotterdamse zaak. Uit die zaak volgt dat verdachte op 24 april 2023 is staande gehouden, waarbij flessen lachgas in een door verdachte gehuurde bus worden overgeladen in een daarnaast geparkeerde busje. De verklaring van verdachte over de toedracht aldaar komt niet overeen met de door de politie gedane waarnemingen zoals vastgelegd in het proces-verbaal van bevindingen van 24 juli 2023 van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] . Om die reden wordt de verklaring van verdachte over de Rotterdamse zaak eveneens als ongeloofwaardig ter zijde geschoven en zal daar in de strafoplegging ook geen rekening mee worden gehouden.
In het kader van die strafoplegging heeft de rechtbank verder gelet op het strafblad van 19 augustus 2024, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals door hem naar voren gebracht ter terechtzitting. Verdachte heeft aangegeven te zijn verloofd en huwelijksplannen te koesteren, zijn opleiding bijna te hebben afgerond en een vaste baan te hebben. De rechtbank heeft om die reden de indruk dat verdachte zijn leven op orde lijkt te hebben en ziet daarin aanleiding om hier in strafverminderende zin rekening mee te houden en een gedeelte van de op te leggen straf in voorwaardelijke zin op te leggen.
De op te leggen straf
De oriëntatiepunten voor straftoemeting bieden vooralsnog geen richting voor de op te leggen straf. De Richtlijn voor strafvordering Opiumwet, softdrugs (2023R003) van het Openbaar Ministerie gaat niet verder dan de categorie die ziet op een hoeveelheid van meer dan 40 kilogram. In deze zaak gaat het om meer dan zestien keer zoveel lachgas. Om die reden heeft de rechtbank gekeken naar de oriëntatiepunten voor het aanwezig hebben van softdrugs en de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, waarbij het gewicht de maatstaf vormt.
Gelet op de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde taakstraf onvoldoende recht doet aan het vervoeren en afleveren van deze handels- hoeveelheid lachgasflessen. De rechtbank is van oordeel dat dit feit in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt.
Op basis van voorgaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat het aanwezig hebben (vervoeren en afleveren) van een hoeveelheid van 664 kilogram lachgas een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden rechtvaardigt. Gelet op de eerder geschetste persoonlijke omstandigheden van verdachte ziet de rechtbank echter aanleiding om de helft hiervan in voorwaardelijke zin op te leggen.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van zes (6) maanden, waarvan drie (3) maanden voorwaardelijk en een proeftijd van twee jaar, passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 47 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
3 (drie) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. B. Kuppens, voorzitter,
mrs. J.W.H.G. Loyson en G.J.M. Kruizinga, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. J.J.M. Smolders en J.M. Bos, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 september 2024.
[...]