ECLI:NL:RBAMS:2024:5539

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 september 2024
Publicatiedatum
5 september 2024
Zaaknummer
13/178049-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geldboete en voorwaardelijke OBM voor overtreding artikel 5 WVW en een geldboete voor overtreding artikel 7 WVW

Op 5 september 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 1 januari 2023 betrokken was bij een verkeersongeval in Amsterdam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, terwijl hij met een te hoge snelheid reed, een geparkeerde auto heeft geraakt, waardoor een voetgangster, [slachtoffer], gewond raakte. De verdachte heeft na het ongeval de plaats van het voorval verlaten zonder te stoppen om te kijken of er schade was veroorzaakt. De officier van justitie vorderde een taakstraf en een geldboete, maar de verdediging pleitte voor een lichtere straf. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet schuldig was aan het primair ten laste gelegde feit van artikel 6 van de Wegenverkeerswet, maar wel aan de subsidiaire feiten van artikel 5 en artikel 7 van de Wegenverkeerswet. De rechtbank legde een geldboete op van € 500,- voor elk van de bewezenverklaarde feiten, met de mogelijkheid om in termijnen te betalen. Daarnaast werd een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen opgelegd voor de duur van drie maanden, met een proeftijd van één jaar. De benadeelde partij, vertegenwoordigd door [naam 1], kreeg een schadevergoeding toegewezen van € 500,- voor materiële schade, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum van het ongeval.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/178049-23
Datum uitspraak: 5 september 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
wonende op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
22 augustus 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. H. Hoekstra, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. N. Hannaart, naar
voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat op 1 januari 2023 te Amsterdam:
door zijn schuld een verkeersongeval heeft plaatsgevonden ten gevolge waarvan [slachtoffer] (zwaar lichamelijk) letsel werd toegebracht, dan wel (subsidiair) het zich dusdanig gedragen dat daardoor gevaar op de weg werd veroorzaakt;
hij zich schuldig heeft gemaakt aan het verlaten van de plaats van een verkeersongeval waarbij naar hij wist of redelijkerwijs kon vermoeden aan een ander letsel of schade was toegebracht.
De tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten 1 primair en 2 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
Verdachte heeft aanmerkelijke schuld aan het ongeval. Uit getuigenverklaringen volgt dat verdachte met een te hoge snelheid voor veilig verkeer ter plaatse reed. Tijdens de jaarwisseling is het in Amsterdam altijd druk op straat en verdachte had daarom heel rustig moeten rijden. Verdachte heeft verklaard dat hij in een heel emotionele toestand in zijn auto is gestapt en is gaan rijden. Uit zijn gedrag na de aanrijding blijkt echter niet van grote verwardheid. Het letsel van het slachtoffer is niet aan te merken als zwaar lichamelijk letsel. Wel is er sprake van tijdelijke ziekte en verhindering in de normale bezigheden. Verdachte is doorgereden na de aanrijding. Ook als verdachte dacht dat hij tegen een paaltje was gereden, had hij moeten stoppen om te kijken of hij mogelijk schade had veroorzaakt.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat indien de rechtbank tot een bewezenverklaring van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) komt, dan alleen de lichtste gradatie van schuld kan worden bewezen. Ook is er geen sprake van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer [slachtoffer] .
Oordeel van de rechtbank
Schuld in de zin van artikel 6 WVW
Bij de beoordeling van de vraag of een verdachte schuld heeft aan een ongeval in de zin van artikel 6 WVW komt het volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Het gaat daarbij om aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig of onachtzaam verkeersgedrag waardoor het ongeval en de gevolgen daarvan zijn ontstaan. Voorts verdient het opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. [1]
Op 1 januari 2023, vlak na middernacht, reed verdachte in zijn auto over de Plantage Middenlaan te Amsterdam, richting de Plantage Parklaan. Bij het nemen van de bocht rechtsaf vanaf de Plantage Middenlaan naar de Plantage Parklaan heeft verdachte te veel (terug) naar rechts gestuurd en is tegen een aan de rechterzijde van de weg geparkeerde Tesla aangereden. Als gevolg daarvan is de Tesla naar voren geschoten waardoor een zojuist overgestoken voetgangster ( [slachtoffer] ), bekneld raakte tussen de Tesla en de daarvóór geparkeerde auto. [slachtoffer] heeft door de aanrijding lichamelijk letsel opgelopen. Verdachte heeft verklaard dat hij wel voelde dat hij iets geraakt had maar dacht tegen een stoep of een paaltje te zijn aangereden, en niet te hebben gemerkt dat hij daarbij ook een ongeval had veroorzaakt. Verdachte is toen niet gestopt maar is doorgereden naar een parkeerplaats in een straat verderop, waar hij dusdanig forse schade aan de rechter voorkant van zijn auto constateerde dat hij niet verder kon rijden. Verdachte heeft daarna zijn (niet meer goed bestuurbare) auto geparkeerd bij Artis en is vervolgens met een taxi naar huis gegaan.
Feit 1 primair: vrijspraak artikel 6 WVW
Op basis van getuigenverklaringen en de feitelijke gang van zaken stelt de rechtbank vast dat verdachte te hard heeft gereden voor een veilige (verkeers-)situatie ter plaatse.
Hoe hard verdachte precies heeft gereden, is echter niet vastgesteld. Verdachte heeft de bocht van de Plantage Middenlaan rechtsaf naar de Plantage Parklaan met een dusdanige snelheid genomen dat hij niet bij machte was zijn auto voldoende onder controle te houden, waarna hij zich genoodzaakt zag ter correctie een stuurbeweging naar rechts te maken waarbij verdachte de geparkeerde Tesla heeft geraakt met zijn auto.
De rechtbank heeft uit openbare bron (Google Streetview) vastgesteld dat het ongeval kort na de bocht van de Plantage Middenlaan rechtsaf naar de Plantage Parklaan heeft plaatsgevonden. De Plantage Parklaan heeft ter plaatse een smalle rijstrook voor verkeer in de richting van de Plantage Doklaan met aan de linkerzijde een vluchtheuvel die overgaat in een verhoogde wegafscheiding voor de trambaan, en aan de rechterzijde een parkeerstrook waar ter hoogte van huisnummer 12 en 13 de Tesla geparkeerd stond. Gezien het feit dat verdachte zich tijdens de jaarwisseling met zijn auto in Amsterdam begaf, en verdachte ter plaatse nauwelijks bekend was, had verdachte meer voorzichtigheid in acht moeten nemen en zijn snelheid zodanig moeten matigen dat een dergelijke stuurcorrectie niet nodig zou zijn geweest.
De rechtbank is van oordeel dat het enkele feit dat verdachte niet in staat was om een auto in de bocht goed onder controle te houden weliswaar als een ernstige verkeersfout van verdachte kan worden aangemerkt, met heel nare gevolgen voor het slachtoffer, maar dat deze verkeersfout onvoldoende is om te spreken van schuld in de zin van artikel 6 WVW. De gevolgen van het ongeval voor het slachtoffer dragen niet bij aan de beoordeling van de mate van schuld van verdachte aan het ongeval. Van andere feiten en omstandigheden die meebrengen dat aan verdachte een schuldverwijt in de zin van artikel 6 WVW kan worden gemaakt is niet gebleken en daarom zal verdachte van het primair ten laste gelegde worden vrijgesproken
Feit 1 subsidiair: bewezenverklaring artikel 5 WVW
Op grond van het voorgaande kan wel worden bewezen dat verdachte een duidelijke fout heeft begaan waardoor op de weg een gevaarlijke situatie is ontstaan. Verdachte is als gevolg daarvan tegen een geparkeerde auto aangereden, waarbij [slachtoffer] klem is komen te zitten tussen twee auto’s en zij lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Feit 2: bewezenverklaring artikel 107 WVW
De rechtbank is van oordeel dat in het dossier voldoende bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring van feit 2 te kunnen komen. Hoewel verdachte had gemerkt dat hij ergens tegenaan was gereden, is hij niet gestopt om te kijken of er wellicht sprake was van schade, maar heeft hij de plaats van het ongeval verlaten. Ook toen verdachte even later schade aan zijn eigen auto constateerde, is hij niet teruggegaan naar de plaats van het ongeval om aan eventuele betrokkenen zijn gegevens achter te laten, zodat de schade op hem zou kunnen worden verhaald.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:

1.subsidiair

op 1 januari 2023 te Amsterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (Volkswagen Transporter), daarmee rijdende op de Plantage Middenlaan en de Plantage Parklaan, zich zodanig heeft gedragen dat daardoor gevaar op die weg werd veroorzaakt, bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de Plantage Middenlaan, gaande in de richting van de Plantage Parklaan, terwijl verdachte reed met een snelheid die te hoog was voor een veilig verkeer ter plaatse,
verdachte heeft niet voldoende geremd en/of vaart geminderd bij het naderen van de bocht naar de Plantage Parklaan en
verdachte is met aanzienlijke snelheid door genoemde bocht gereden en heeft daarbij de controle over zijn voertuig verloren, en
verdachte is vervolgens tegen de rechter achterzijde van een geparkeerde auto aangereden, welke auto door deze aanrijding naar voren is geschoten en tegen
[slachtoffer] is aangebotst;
2.
als degene die als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Amsterdam op de Plantage Parklaan, op 1 januari 2023 de plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij redelijkerwijs moest vermoeden, aan één of meer anderen (te weten [benadeelde] en/of [naam 1] en [naam 2] ) schade was toegebracht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

7.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straffen en maatregel

Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 primair en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 30 dagen, alsmede tot oplegging van een geldboete van € 1.000,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 20 dagen. Voorts heeft de officier van justitie een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen (OBM) gevorderd voor de duur van zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft verzocht geen taakstraf op te leggen maar te volstaan met het opleggen van een geldboete en daarbij te bepalen dat deze in termijnen mag worden voldaan. Een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen zou geheel voorwaardelijk kunnen worden opgelegd. Verdachte is first offender en heeft het rijbewijs nodig voor zijn werk en in verband met de zorg voor zijn kinderen.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft gevaar op de weg veroorzaakt door met een te hoge snelheid een bocht te nemen. Verdachte verloor daardoor de controle over zijn auto en is tegen een geparkeerde auto aangereden. Ten gevolge daarvan is een voetgangster gewond geraakt. Hoewel verdachte had gemerkt dat hij ‘íets’ had geraakt, heeft hij op dat moment zijn verantwoordelijkheid niet genomen en is er vandoor gegaan.
De bekneld geraakte voetgangster [slachtoffer] heeft als gevolg van de aanrijding forse verwondingen aan haar knie opgelopen. Zij heeft daar nog geruime tijd zowel fysiek als mentaal - nadelige gevolgen van ondervonden.
De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die mede naar voren komen in de rapportage van de reclassering van 17 mei 2024. Hieruit blijkt onder andere dat verdachte ten tijde van het ongeval door een stukgelopen relatie in een voor hem zeer moeilijke periode zat met verregaande psychische problematiek als gevolg. Verdachte lijkt er inmiddels van doordrongen te zijn dat hij een ernstige inschattingsfout heeft gemaakt door in een zeer labiele en kwetsbare toestand in zijn auto te stappen en te gaan rijden. Ook heeft hij contact opgenomen met [slachtoffer] .
Nu de rechtbank bovendien, anders dan de officier van justitie, niet tot een bewezenverklaring komt van het onder feit 1 primair ten laste gelegde misdrijf, is een lagere straf op zijn plaats dan door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank heeft daarbij ook het tijdsverloop van ruim anderhalf jaar sinds het ongeval betrokken en de omstandigheid dat uit het uittreksel Justitiële Documentatie van 15 juli 2024 blijkt dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het opleggen van een taakstraf niet passend maar zal zij voor beide feiten volstaan met het per feit opleggen van een gelboete van na te noemen hoogtes, en bepalen dat de geldboetes in termijnen zullen mogen worden voldaan.
Daarnaast acht de rechtbank een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen op zijn plaats, maar zal deze geheel voorwaardelijk opleggen. Deze voorwaardelijke (bijkomende) straf strekt er mede toe verdachte ervan te doordringen in de toekomst de grootst mogelijke voorzichtigheid in het verkeer in acht te nemen, en niet nogmaals lichtzinnig te besluiten in de auto te stappen en te gaan rijden in een toestand waarin hij dat niet moet doen.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering omdat deze te onduidelijk is en, ook voor wat betreft het eigen risico, niet toetsbaar is op basis van de meegeleverde stukken.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering. Subsidiair dient de vordering te worden gematigd tot de gevraagde vergoeding voor het eigen risico en voor het overige te worden afgewezen.
Oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij [benadeelde] (vertegenwoordigd door [naam 1] ) vordert vergoeding van materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank begrijpt de vordering zo dat vergoeding van een bedrag van € 5.597,- aan materiële schade wordt gevraagd. In de vordering wordt daarnaast nog gewezen op een mogelijke terugval in bonus/malus van de verzekering als gevolg van de toegekende vergoeding van de door de benadeelde partij geclaimde schade aan de auto, maar een concreet schadebedrag wordt hierbij niet genoemd.
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het onder feit 1 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is betwist.
De vordering komt de rechtbank voor wat betreft het eigen risico (€ 500,-) niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom in zoverre worden toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (1 januari 2023).
De benadeelde partij zal voor wat betreft de BTW-kosten (€ 4.683,03) niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De benadeelde partij is een bedrijf. In beginsel is een bedrijf BTW-aangifteplichtig en komt de betaalde BTW op grond van de Wet op de omzetbelasting voor verrekening in aanmerking. Op de benadeelde partij rust de verplichting zijn schade te beperken en deze BTW dan ook te verrekenen/terug te vragen. In dat geval is de gevorderde BTW geen schadepost. Dat kan anders zijn indien het betreffende bedrijf de BTW niet kan terugvragen of verrekenen. Dat dit het geval is, blijkt echter niet uit de vordering en de onderliggende stukken. Het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De behandeling van de vordering levert voor dit deel daarom een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De benadeelde partij zal voor wat betreft de benzinekosten (€ 413,97) niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering, nu onvoldoende is onderbouwd dat sprake is van rechtstreekse schade. Het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden, hetgeen een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [benadeelde] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24a, 24c, 36f, 62 van het Wetboek van Strafrecht, en op de artikelen 5, 7, 176, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart het onder feit 1 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder de feiten 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 subsidiair
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Ten aanzien van feit 2
Overtreding van artikel 7, eerste lid, onderdeel b van de Wegenverkeerswet 1994.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van € 500,- (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van tien (10) dagen.
Bepaalt dat de geldboete in twee (2) maandelijkse termijnen van elk € 250,- (tweehonderdvijftig euro) mag worden voldaan.
Ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor drie (3) maanden.
Beveelt dat deze bijkomende straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van één (1) jaar vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Ten aanzien van feit 2:
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van € 500,- (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van tien (10) dagen.
Bepaalt dat de geldboete in twee (2) maandelijkse termijnen van elk € 250,- (tweehonderdvijftig euro) mag worden voldaan.
Benadeelde partij
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] toe tot een bedrag van € 500,- (vijfhonderd euro) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (1 januari 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor wat betreft de benzinekosten en BTW-kosten niet-ontvankelijk in de vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde] aan de Staat € 500,- (vijfhonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (1 januari 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 10 (tien) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan één van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.A. Spoel, voorzitter,
mrs. C.P.E. Meewisse en I. Mannen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. West, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 september 2024.

Voetnoten

1.Zie onder meer de arresten van de Hoge Raad van 1 juni 2004 ECLI:NL:HR:2004:AO5822 en van 29 april 2008, ECLI:NL:HR:2008: BD0544.