ECLI:NL:RBAMS:2024:5532

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 september 2024
Publicatiedatum
5 september 2024
Zaaknummer
AMS 24/4831
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake taxistandplaatsen voor uitstootvrije TTO taxi's in Amsterdam

In deze zaak hebben verzoekers, exploitanten van tto-taxibussen aangedreven door groengas, bezwaar gemaakt tegen verkeersbesluiten van de gemeente Amsterdam die per 1 september 2024 zes taxistandplaatsen uitsluitend voor uitstootvrije TTO taxi’s aanwijzen. De voorzieningenrechter heeft op 6 september 2024 geoordeeld dat de geschilpunten te complex zijn voor een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft de belangen van verzoekers zwaarder laten wegen dan die van verweerder, omdat verzoekers aannemelijk hebben gemaakt dat zij ernstig financieel nadeel zullen lijden als zij geen gebruik meer mogen maken van de standplaatsen. De voorzieningenrechter constateert dat de invoering van de uitstootvrije zone voor taxi’s, die oorspronkelijk per 1 januari 2025 zou ingaan, voor onbepaalde tijd is uitgesteld. Dit uitstel maakt het moeilijk te begrijpen waarom de standplaatsen nu al uitstootvrij moeten zijn. Verzoekers hebben recentelijk geïnvesteerd in groengas taxibussen en hebben bijgedragen aan schonere lucht in de stad. De voorzieningenrechter heeft het verzoek toegewezen en de besluiten van 14 december 2022 geschorst tot zes weken na de uitspraak in beroep. Verweerder is veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten aan verzoekers.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 24/4831

uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 september 2024 in de zaak tussen

1.
[verzoeker 1] , [bedrijf 1] ,gevestigd aan de [adres 1]
, Staxi [nummer] ;
2.
[verzoeker 2] , [bedrijf 2]gevestigd aan de [adres 2]
, TCS daklicht [nummer] ;
3.
[verzoeker 3], gevestigd aan het [adres 3]
, Taxistad [nummer] ;
4.
[verzoeker 4] , [bedrijf 3] ,gevestigd aan de [adres 4]
, Staxi [nummer] ;
5.
[verzoeker 5] , [bedrijf 4] ,gevestigd aan de [adres 5]
, Taxi Direct [nummer] ;
6.
[verzoeker 6] , [bedrijf 5] ,gevestigd aan de [adres 6]
, TCS [nummer] ;
7
. [verzoeker 7] , [bedrijf 6] ,gevestigd aan de [adres 7]
, Staxi [nummer] ;
8.
[verzoeker 8] , [bedrijf 7] ,gevestigd aan de [adres 8]
, TCS [nummer] ;
9.
[verzoeker 9] , [bedrijf 8] ,gevestigd aan de [adres 9]
, TAT [nummer] ;
10.
[verzoeker 10] , [bedrijf 9] ,gevestigd aan de [adres 10]
, Staxi [nummer] ;
ll.
[verzoeker 11], gevestigd aan de [adres 11]
Taxistad [nummer] ;
12.
[verzoeker 12] , [bedrijf 10] ,gevestigd aan de [adres 12]
, Staxi [nummer] ;
13.[verzoeker 13] , [bedrijf 11] ,gevestigd aan het [adres 13]
[adres 13] , Taxi stad 124;
Nummer 13 is doorgestreept uit de lijst, omdat hij geen verzoeker meer is. Het voertuig van [verzoeker 13] wordt aangemerkt als uitstootvrije taxi op grond van het bestreden besluit. Dit heeft verweerder op zitting bevestigd. De gemachtigde heeft op zitting aangegeven dat [verzoeker 13] als verzoeker moet worden geschrapt.
14.
[verzoeker 14] ;
15.
[verzoeker 15], gevestigd aan de [adres 14]
, Staxi;
16.
[verzoeker 16] , [bedrijf 12] ,gevestigd aan de [adres 15]
, TAT [nummer] , verzoekers.
(gemachtigde: mr. J.S. Pols),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigde: H.A.T.M. Zuiderman ).
Inleiding
1.1.
Verzoekers exploiteren in Amsterdam tto-taxibussen aangedreven door groengas. Zij komen op tegen de in bezwaar gehandhaafde verkeersbesluiten van 14 december 2022 waarmee 6 taxistandplaatsen uitsluitend voor uitstootvrije TTO taxi’s zijn aangewezen. De verkeersbesluiten hebben betrekking op de taxistandplaatsen bij het Centraal Station, de Amstel, de Oudebrugsteeg, het Leidseplein (Leidsebosje), het Jullianaplein (Amstelstation) en het Gustav Mahlerplein (Station Zuid).
1.2.
Die verkeersbesluiten zijn genomen in het kader van een programma dat gericht is op schonere lucht in de stad, namelijk Amsterdam actieplan schone lucht.
1.3.
Verzoekers komen tegen de verkeersbesluiten op omdat zij vooralsnog geen elektrische voertuigen hebben en stellen dat ze die ook niet kunnen aanschaffen. Het niet meer mogen gebruiken van de genoemde standplaatsen zal leiden tot ernstige derving van het inkomen.
1.4.
Deze zaak kent een lange voorgeschiedenis. De gemeente heeft overleg gehad met de taxibranche over de transitie naar elektrisch en de maatregelen in het kader van die transitie. Er is ook sprake geweest van uitstel. Het was oorspronkelijk de bedoeling dat de verkeersbesluiten al eerder zouden worden genomen, namelijk in 2021, maar dat is uiteindelijk pas in december 2022 gebeurd. Vervolgens is de uitvoering van de verkeersbesluiten uitgesteld en pas via een brief aan de chauffeurs van 6 augustus 2024 is aan de chauffeurs meegedeeld dat zij per 1 september 2024 geen toegang meer hebben tot de taxistandplaatsen.
1.5.
Met het bestreden besluit van 19 september 2023 op het bezwaar van verzoekers is verweerder bij dit besluit gebleven. Verzoekers hebben hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep op 9 februari 2024 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij geen gronden van beroep had ontvangen.
1.6.
Verzoekers zijn hiertegen in verzet gegaan. Op 23 augustus 2024 heeft de rechtbank het verzet gegrond verklaard. Het beroep is ten onrechte kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat verzoekers hebben aangetoond dat zij de gronden van beroep binnen de gestelde termijn hebben ingediend.
1.7.
Gedurende de verzetsprocedure hebben verzoekers op 18 augustus 2024 de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen die inhoudt dat de verkeersbesluiten worden geschorst.
1.8.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 29 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [verzoeker 1] ( [bedrijf 1] ) en [verzoeker 9] ( [bedrijf 8] ) namens verzoekers, de gemachtigde van verzoekers heeft met behulp van een beeldverbinding deelgenomen aan de zitting. Namens verweerder waren aanwezig de gemachtigde, [naam 1] en [naam 2] .
1.9.
Op zitting heeft verweerder toegezegd dat er tot aan de uitspraak van de voorzieningenrechter niet handhavend zal worden opgetreden tegen verzoekers.
1.10.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Formele voorvragen

Ontvankelijkheid beroep in het licht van artikel 6:13 van de Awb
2. De voorzieningenrechter heeft geconstateerd dat de ondernemingen met nummers 11 tot en met 15 niet in het bezwaarschrift staan vermeld, maar wel in het beroepschrift. Dit roept een vraag op over de ontvankelijkheid van het beroep voor zover het deze ondernemingen betreft. De gemachtigde van de ondernemingen heeft desgevraagd op zitting meegedeeld dat hij de gelegenheid wil krijgen om hier in de beroepszaken op in te gaan. De voorzieningenrechter wil in het kader van deze voorzieningenprocedure niet vooruit lopen op de beroepsprocedure en ruimte laten voor de beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep voor zover ingesteld door deze ondernemingen.
Uittreksel Handelsregister en machtiging
3.1.
De voorzieningenrechter heeft voorts het volgende geconstateerd. Van de bedrijven onder de nummers 2 ( [verzoeker 2] , [bedrijf 2] ) en 7 ( [verzoeker 7] , [bedrijf 6] ) zijn geen uittreksels van het Handelsregister overgelegd. Van de bedrijven onder de nummers 9 ( [verzoeker 9] , [bedrijf 8] ), 11 ( [verzoeker 11] ) en 16 ( [verzoeker 16] , [bedrijf 12] ) zijn geen uittreksels van het Handelsregister en geen machtigingen overgelegd. Bovendien zijn geen machtigingen overgelegd van de bedrijven onder de nummers 5 ( [verzoeker 5] , [bedrijf 4] ), 12 ( [verzoeker 12] , [bedrijf 10] ), 14 ( [verzoeker 14] ) en 15 ( [verzoeker 15] ).
3.2.
De gemachtigde heeft op zitting aangevoerd dat dit reparabel is in beroep en dat hij dit ook wil gaan repareren. Gelet daarop zal de voorzieningenrechter hier nu niet op vooruitlopen en de consequentie aan verbinden dat dit zou moeten leiden tot afwijzing van het verzoek om voorlopige voorziening.

Spoedeisend belang

4.1.
De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. In beginsel kan namelijk na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog worden (terug)betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood is, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt, zodat zij alleen al daarom geen voorlopige voorziening treft. [1]
4.2.
De rechtbank heeft een onderbouwing van de financiële situatie van verzoekers gevraagd op 19 augustus 2024. Gesteld is namelijk dat de besluiten tot omzetderving zullen leiden, wat funest zal zijn voor de financiële situatie van verzoekers. Verzoekers halen ruim de helft van hun ritten en daarmee hun omzet vanaf het Centraal Station. De gemachtigde van verzoekers heeft ter illustratie een uitdraai van de slagboom overgelegd van [verzoeker 1] , [bedrijf 1] (nummer 1). De uitdraai laat volgens de gemachtigde zien hoeveel ritten vanaf standplaats Centraal Station sinds begin dit jaar uitgevoerd zijn, namelijk 668, waarbij [verzoeker 1] een maand afwezig is geweest. Gemiddeld zijn dat ruim 100 ritten per maand.
4.3.
Op zitting heeft [verzoeker 1] hierover aangevoerd dat verzoekers vooral afhankelijk zijn van de standplaats bij het Centraal Station en dat bij de andere ondernemingen die in deze zaak verzoekers zijn dit nog veel sterker is dan bij zijn eigen onderneming. Met de uitdraai probeert [verzoeker 1] te onderbouwen dat hij in sterke mate afhankelijk is van deze ritten en dat dit bedoeld is als illustratie voor de hele groep ondernemingen. Desgevraagd heeft [verzoeker 1] op zitting toegelicht dat hij niet meer verder kan met zijn bedrijf als de standplaatsen waar deze zaak over gaat niet meer zullen bestaan voor groengastaxi’s.
4.4.
Verweerder stelt daartegenover dat er in Amsterdam 12 standplaatsen elektrisch zijn en 91 standplaatsen niet elektrisch. Het idee is volgens verweerder om dan bij andere plekken klanten te werven. Verzoekers voeren aan dat zij echt vanaf het centrum omzet halen en dat bij andere plekken te weinig omzet valt te halen.
4.5.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het spoedeisend belang op basis van voorgaande voldoende aannemelijk is. Ook vanwege het feit dat de standplaatsen vanaf 1 september 2024 niet meer gebruikt kunnen worden voor groengastaxi’s.

Heeft het beroep een kans van slagen?

5.1.
De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of zij een voorlopige voorziening zal treffen of het beroep een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Het komt ook voor dat de geschilpunten in beroep dermate complex van aard zijn, dat die zich niet goed lenen voor beoordeling in een voorlopige voorzieningenprocedure. In dat geval kan de voorzieningenrechter zich uitdrukkelijk onthouden van een oordeel daarover en zuiver op grond van een belangenafweging al dan niet een voorlopige voorziening treffen.
5.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval de geschilpunten in beroep te complex zijn om in een voorlopige voorziening procedure te beslechten. Een aantal vragen zijn ook technisch van aard. Zo stellen verzoekers onder andere dat de effecten van het besluit niet leiden tot meetbare gevolgen voor de luchtkwaliteit, dat CGN-bussen doorgaans schoner zijn dan elektrische voertuigen en dat de CO2-uitstoot evenmin een zwaarwegend belang kan zijn nu CGN-bussen in dit aspect doorgaans hoger scoren dan elektrische voertuigen. De voorlopige voorziening procedure leent zich er niet goed voor om de beroepsgronden te onderzoeken en daarover een oordeel te geven. De voorzieningenrechter blijft expliciet weg van een voorlopige rechtmatigheidsbeoordeling van het bestreden besluit wat betreft deze technische aspecten. Deze zullen in beroep worden onderzocht en beoordeeld.

Belangenafweging

6.1.
De voorzieningenrechter weegt de belangen van verzoekers die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening en de belangen van verweerder die pleiten tegen het treffen daarvan, aan de hand van de gronden van verzoekers als volgt af.
6.2.
Verweerder voert aan dat de gemeente al naar uitstootvrij is gegaan met betrekking tot de personentaxi’s. De gemeente wil stapsgewijs de transitie maken en de taxibusjes zijn de vervolgstap. Er is een zwaarwegend milieubelang, namelijk het belang van schonere lucht in de stad, en daar is de gemeente al vele jaren mee bezig. De verkeersbesluiten hadden al in 2021 genomen moeten worden, maar toen is er uitstel verleend, vervolgens is er coulance toegepast jegens de chauffeurs terwijl de verkeersbesluiten al waren genomen en ondertussen is het augustus 2024. De ondernemingen hebben volgens verweerder lang genoeg de tijd gehad om zich hierop voor te bereiden en de bedrijfsvoering aan te passen. Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat de belangen van de ondernemers die wel een elektrisch taxibusje hebben aangeschaft in het geding komen. Voor deze ondernemingen die wel op elektrisch rijden zijn overgegaan is het volgens verweerder oneerlijk om nu weer uitstel te geven aan de ondernemers die dat nog niet hebben gedaan. Dit schept rechtsonduidelijkheid en rechtsonzekerheid, aldus verweerder.
6.3.
Verzoekers stellen daartegenover dat zij in 2018/2019/2020 hebben geïnvesteerd in groengasbussen om hun steentje bij te dragen aan een schoner milieu. Verzoekers stellen dat zij dit hebben gedaan omdat de gemeente dat wilde. Zij hebben geïnvesteerd in groengasbussen, omdat die schoner zijn dan benzine of diesel bussen. Die investering is dus pas tamelijk recent gedaan en de aangeschafte groengas taxibussen zijn nog lang niet afgeschreven. Verzoekers hebben gelet op die tamelijk recente investering nu niet de financiële draagkracht om een elektrisch taxibusje aan te schaffen. In het verlengde daarvan stellen verzoekers dat als de besluiten van kracht worden per 1 september 2024 zij failliet zullen gaan, omdat zij hun ondernemingen niet voort kunnen zetten. Voor verzoekers is het op dit moment ondoenlijk om elektrische voertuigen aan te schaffen om meerdere redenen. Een elektrische taxibus is erg duur, in de stukken noemen verzoekers een bedrag van € 60.000,- en op zitting noemen zij een bedrag van € 80.000,-. Elektrische voertuigen zijn volgens verzoekers veel duurder dan groengastaxi’s. Gelet op de recente investering die verzoekers hebben verricht is het nu niet mogelijk om de overgang te maken naar een elektrisch voertuig. Daar komt volgens verzoekers nog bij dat er problemen zijn met de levertijden. De levertijden zijn zeer lang. Van verzoekers kan moeilijk verwacht kan worden dat zij een voertuig met meer dan een jaar levertijd bestellen, met alle bijkomende financiële gevolgen. Een aanbetaling betekent dat beslag gelegd wordt op bedrijfskapitaal waar geen opbrengst tegenover staat. Verzoekers kregen veelal vanaf 2018 met hun groengasvoertuigen een toelating tot de taximarkt. Daarmee mochten zij erop vertrouwen dat de voertuigen in ieder geval voor de afschrijvingsduur ingezet konden worden en bij voorkeur langer omdat juist na de afschrijvingsduur de winstmarge stijgt.
6.4.
De belangen over en weer afwegend kent de voorzieningenrechter op dit moment meer gewicht toe aan de belangen van verzoekers dan aan die van verweerder. Zoals al is overwogen in het kader van het spoedeisend belang acht de voorzieningenrechter het aannemelijk dat verzoekers ernstige inkomstenderving zullen ondervinden als zij geen gebruik meer kunnen maken van de standplaatsen die in deze zaak aan de orde zijn. Hoewel de voorzieningenrechter het door verweerder genoemde milieubelang inziet en onderschrijft, moet de voorzieningenrechter ook constateren dat de uitstootvrije zone voor taxi’s, die per
1 januari 2025 zou worden ingevoerd, voor onbepaalde tijd is uitgesteld omdat daarover controverse bestaat in de Tweede Kamer. In het licht van dit uitstel ziet de voorzieningenrechter niet goed in wat maakt dat deze 6 standplaatsen per se nu uitstootvrij zouden moeten worden gemaakt. Anders dan verweerder vindt de voorzieningenrechter het niet rechtsonzeker of onaanvaardbaar rechtsonduidelijk of rechtsongelijk als verzoekers nog wat langer uitstel krijgen om de overstap naar elektrisch rijden te maken en zij door dit uitstel nog wat langer gebruik mogen maken van de standplaatsen die hier aan de orde zijn. Een dergelijk uitstel schept geen rechtsongelijkheid tussen verzoekers en de ondernemingen die wel al een elektrische taxibus hebben aangeschaft omdat beide groepen ondernemingen dan gebruik mogen maken van de standplaatsen en er dus in dat opzicht geen benadeling plaatsvindt van de ondernemingen die al elektrisch rijden. Een nog wat langer uitstel voor verzoekers impliceert wel een zekere differentiatie tussen taxiondernemingen, naar gelang financiële draagkracht en mogelijkheden. Die differentiatie is volgens de voorzieningenrechter niet onaanvaardbaar omdat zowel de taxibus ondernemingen die al wel zijn overgegaan op elektrisch rijden als ook de verzoekers in deze zaak beide op hun eigen manier een bijdrage hebben geleverd aan schonere lucht. Verzoekers hebben die bijdrage geleverd en leveren die nog steeds door gebruik te maken van groengas taxibussen, naar zij stellen in overleg met de gemeente en omdat dit financieel de maximaal haalbare optie was. Wat betreft het overleg met verweerder hierover heeft de voorzieningenrechter niet exact kunnen vaststellen hoe dit is gelopen. Duidelijk is echter wel geworden dat het niet zo is dat verzoekers niet willen meewerken aan de transitie. De voorzieningenrechter overweegt verder dat uitstel geen afstel betekent. Het doel van het programma dat alle taxi’s in de stad uitstootvrij zijn blijft voorop staan. Dat doel onderschrijven verzoekers ook, alleen zeggen zij meer tijd nodig te hebben om de transitie naar elektrisch te maken, mede door de recente investering in groengastaxibussen. Dit komt de voorzieningenrechter aannemelijk voor gezien de door verzoekers genoemde jaartallen waarin zij de groengasvoertuigen hebben gekocht.
6.5.
Wat betreft de levertijd en beschikbaarheid voert verweerder aan dat elektrische taxibussen wel degelijk beschikbaar zijn. Deze voertuigen kunnen besteld worden en de levertijd bedraagt nu ongeveer 5-6 maanden. Als verzoekers kunnen aantonen dat zij een elektrisch voertuig hebben besteld, zal verweerder niet gaan handhaven totdat het voertuig is geleverd. Dat elektrische taxibussen wel degelijk beschikbaar zijn en ook daadwerkelijk geleverd worden baseert verweerder op de omstandigheid dat er een subsidiepot hiervoor beschikbaar was gesteld en dat deze pot nu leeg is. De gemachtigde van verzoekers heeft navraag gedaan bij de tto directeur en heeft een stuk van de Rabobank overgelegd waaruit volgt dat de levertijd van elektrische taxibussen ruim een jaar is. De voorzieningenrechter constateert dat partijen het er over eens zijn dat het maanden duurt voordat een elektrische taxibus geleverd kan worden. Verzoekers hebben in dat licht aangevoerd dat een aanbetaling voor zo’n elektrische taxibus betekent dat beslag gelegd wordt op bedrijfskapitaal waar geen opbrengst tegenover staat. Die zorg komt de voorzieningenrechter niet op voorhand ongefundeerd voor. De beschikbaarheid en levertijden van elektrische taxibussen is een aspect dat in beroep verder onderzocht moet worden. Bovendien is er een geschilpunt over de verschillende merken van elektrische voertuigen. Verzoekers voeren aan dat niet alle merken inzetbaar zijn als taxibus. Verweerder heeft dit op zitting niet bestreden. Vooralsnog kan er niet zonder meer vanuit gegaan worden dat de beschikbaarheid en levertijd van elektrische taxibussen geen problemen opleveren.

Conclusie en gevolgen

7.1.
Alles afwegend ziet de voorzieningenrechter aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat de besluiten van 14 december 2022 worden geschorst tot zes weken na bekendmaking van de uitspraak in beroep. Dit betekent voor verzoekers dat zij van de standplaatsen gebruik kunnen maken tot zes weken na de uitspraak op het beroep.
7.2.
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst moet verweerder het griffierecht aan verzoekers vergoeden. Daarom krijgen verzoekers ook een vergoeding van hun proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgen verzoekers een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 875,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.750,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst de primaire besluiten tot zes weken na bekendmaking van de uitspraak in beroep;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 371,- aan verzoekers moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan verzoekers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J.M. Baldinger, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. C. Simonis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 september 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:724.