Op 4 september 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Amtsgericht Düsseldorf, Duitsland. De officier van justitie had op 3 juli 2024 verzocht om de behandeling van het EAB, dat betrekking heeft op strafbare feiten die in Duitsland zijn gepleegd. De opgeëiste persoon, geboren in 1994, is bijgestaan door zijn raadsman en heeft verklaard dat de persoonsgegevens in het EAB correct zijn. Tijdens de zitting op 21 augustus 2024 heeft de rechtbank de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen, die onder voorwaarden is geschorst.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De opgeëiste persoon wordt verdacht van betrokkenheid bij drie plofkraken in Duitsland, en de rechtbank heeft geoordeeld dat de beschrijving van de feiten in het EAB voldoende is om de overlevering te rechtvaardigen. De verdediging heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd vanwege onvoldoende concrete beschrijvingen van de betrokkenheid van de opgeëiste persoon, maar dit verweer is verworpen.
De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden van de opgeëiste persoon in Duitsland overwogen, waarbij de raadsman heeft gewezen op de psychische problemen van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft echter geen bewijs gevonden voor een algemeen gevaar van onmenselijke behandeling in Duitse detentiecentra, waardoor het verweer niet kan slagen. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, met inachtneming van de waarborgen die zijn gegeven door de Duitse autoriteiten.