ECLI:NL:RBAMS:2024:550

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 februari 2024
Publicatiedatum
5 februari 2024
Zaaknummer
23/1944
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen opgelegde ov-schuld wegens onterecht gebruik studentenreisproduct

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 9 februari 2024, zaaknummer 23/1944, wordt het beroep van eiser tegen een opgelegde ov-schuld van € 634,27 beoordeeld. Eiser heeft deze schuld gekregen omdat hij onterecht gebruik heeft gemaakt van zijn studentenreisproduct in de periode van september tot en met november 2022. Verweerder, de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (DUO), stelt dat eiser in die periode geen recht meer had op het studentenreisproduct, omdat hij niet meer ingeschreven stond bij de onderwijsinstelling. De rechtbank benadrukt dat de uitschrijving van eiser als student een kwestie is tussen hem en de onderwijsinstelling. Eiser heeft zelf contact opgenomen met de studentendecaan en zorgde ervoor dat hij met terugwerkende kracht werd uitgeschreven. De rechtbank concludeert dat het eiser kan worden toegerekend dat hij zijn reisproduct niet tijdig heeft stopgezet, wat leidt tot de ongegrondverklaring van zijn beroep.

De rechtbank behandelt het beroep op 16 januari 2024, waarbij de gemachtigde van DUO aanwezig is, maar eiser zich afmeldt. Eiser voert aan dat hij recht had op het studentenreisproduct omdat hij tot november 2022 ingeschreven was en dat hij foutief is geïnformeerd door zijn onderwijsinstelling. Hij stelt dat hij door deze foutieve informatie niet kon worden verwacht zijn reisproduct stop te zetten. De rechtbank wijst erop dat de wetgeving dwingend voorschrijft dat bij onterecht gebruik van een reisproduct een gefixeerd bedrag verschuldigd is, ongeacht of het product daadwerkelijk is gebruikt. De rechtbank concludeert dat er geen strijd is met beginselen van behoorlijk bestuur en dat het beroep ongegrond is verklaard. Eiser krijgt geen griffierecht terug.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/1944

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit Amsterdam, eiser

en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder (DUO)

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de opgelegde ov-schuld vanwege het onterecht gebruik maken van het studentenreisproduct in de periode september tot en met november 2022. Verweerder werpt eiser tegen dat hij in die periode geen recht meer had op het studentenreisproduct, omdat hij niet meer stond ingeschreven bij de onderwijsinstelling. Er is een ov-schuld van € 634,27 ontstaan.
1.2.
Met het bestreden besluit van 14 februari 2023 op het bezwaar van eiser is DUO bij dat besluit gebleven. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 16 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen de gemachtigde van DUO. Eiser heeft zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2.
2.1.
De rechtbank beoordeelt of DUO de ov-schuld heeft kunnen opleggen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.2.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Standpunt eiser
3.
3.1.
Eiser voert aan dat hij wel recht had op een studentenreisproduct omdat hij tot november 2022 stond ingeschreven. Door foutief geïnformeerd te zijn door zijn onderwijsinstelling kon niet van eiser verwacht worden dat hij bij voorbaat zijn studentenreisproduct zou stopzetten, ondanks dat hij op dat moment zelf het collegegeld betaalde. Eiser voert aan dat hem vervolgens werd verteld dat hij met terugwerkende kracht zou worden uitgeschreven omdat hij door fout geïnformeerd te zijn, ten onrechte collegegeld heeft betaald terwijl hij geen vakken had dat semester. Doordat eiser met terugwerkende kracht is uitgeschreven, vindt eiser dat hij door het systeem is gestraft. Eiser doet een beroep op de redelijkheid en billijkheid en op het evenredigheidsbeginsel.
Het oordeel van de rechtbank
4.
4.1.
De wetgever heeft dwingend voorgeschreven dat in het geval van het ten onrechte beschikken over een op een OV-chipkaart geladen reisproduct, de studerende een gefixeerd bedrag verschuldigd is, ongeacht of gebruik is gemaakt van het reisproduct. [1] Voorgaande is niet van toepassing op een periode waarin het niet tijdig stopzetten van het reisproduct aantoonbaar niet kan worden toegerekend aan betrokkene. [2]
4.2.
Anders dan eiser meent hoeft DUO bij de vraag of hij tot herziening van het recht op studiefinanciering kan overgaan, in beginsel niet te onderzoeken of de inschrijving terecht en op juiste gronden is beëindigd. De rechtbank wijst er in dit verband op dat – zoals ook blijkt uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep – de uitschrijving als student een zaak is tussen de onderwijsinstelling en de student, in dit geval eiser. [3]
4.3.
De rechtbank stelt verder vast dat eiser zelf contact heeft opgenomen met de studentendecaan en er vervolgens zelf voor heeft gezorgd (door middel van een vragenformulier) dat hij met terugwerkende kracht is uitgeschreven en het collegegeld wordt teruggeboekt. Het is de eigen keuze van eiser geweest om zich met terugwerkende kracht te laten uitschrijven. Hij had er ook voor kunnen kiezen om zijn inschrijving niet te wijzigen waardoor zijn recht op studiefinanciering zou blijven bestaan. Verder heeft verweerder op zitting toegelicht dat eiser ervoor had kunnen kiezen om het reisproduct niet te activeren. Indien hij zijn reisproduct niet had geactiveerd zou hij ook geen ov-schuld hebben opgebouwd. Op basis van voorgaande kan het eiser worden toegerekend dat hij zijn reisproduct niet tijdig heeft stopgezet. Er is geen strijd met enig beginsel van behoorlijk bestuur.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Broek, rechter, in aanwezigheid van mr. C. Simonis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 3.27, tweede lid, van de Wsf 2000.
2.Artikel 3.27, derde lid, van de Wsf 2000.
3.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 13 juli 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX1600, van 15 april 2005, LJN AT4068, en van 12 januari 2007, LJN AZ6731.