In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 9 februari 2024, zaaknummer 23/1944, wordt het beroep van eiser tegen een opgelegde ov-schuld van € 634,27 beoordeeld. Eiser heeft deze schuld gekregen omdat hij onterecht gebruik heeft gemaakt van zijn studentenreisproduct in de periode van september tot en met november 2022. Verweerder, de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (DUO), stelt dat eiser in die periode geen recht meer had op het studentenreisproduct, omdat hij niet meer ingeschreven stond bij de onderwijsinstelling. De rechtbank benadrukt dat de uitschrijving van eiser als student een kwestie is tussen hem en de onderwijsinstelling. Eiser heeft zelf contact opgenomen met de studentendecaan en zorgde ervoor dat hij met terugwerkende kracht werd uitgeschreven. De rechtbank concludeert dat het eiser kan worden toegerekend dat hij zijn reisproduct niet tijdig heeft stopgezet, wat leidt tot de ongegrondverklaring van zijn beroep.
De rechtbank behandelt het beroep op 16 januari 2024, waarbij de gemachtigde van DUO aanwezig is, maar eiser zich afmeldt. Eiser voert aan dat hij recht had op het studentenreisproduct omdat hij tot november 2022 ingeschreven was en dat hij foutief is geïnformeerd door zijn onderwijsinstelling. Hij stelt dat hij door deze foutieve informatie niet kon worden verwacht zijn reisproduct stop te zetten. De rechtbank wijst erop dat de wetgeving dwingend voorschrijft dat bij onterecht gebruik van een reisproduct een gefixeerd bedrag verschuldigd is, ongeacht of het product daadwerkelijk is gebruikt. De rechtbank concludeert dat er geen strijd is met beginselen van behoorlijk bestuur en dat het beroep ongegrond is verklaard. Eiser krijgt geen griffierecht terug.