3.1Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De facultatieve weigeringsgrond van artikel 12 OLW ziet op de toetsing van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon in de procedure die ten grondslag ligt aan het EAB. In dit artikel is bepaald dat overlevering kan worden geweigerd wanneer de opgeëiste persoon niet is verschenen op het proces dat tot de beslissing heeft geleid, tenzij zich een van de in dat artikel onder a tot en met d genoemde omstandigheden heeft voorgedaan dan wel voordoet.
Voor die toetsing is van belang dat uit de informatie in onderdeel d) van het EAB en de aanvullende brief van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 23 juli 2024 blijkt dat de advocaat van de opgeëiste persoon hoger beroep heeft ingesteld tegen het hiervoor genoemde vonnis van 28 september 2017 en dat bij arrest van 7 maart 2018 van
the Regional Court in Lublinhet vonnis is bevestigd. Tegen dat arrest is daarna geen rechtsmiddel meer ingesteld waardoor de uitspraak onherroepelijk is geworden.
Wanneer het proces in twee opeenvolgende instanties (eerste aanleg en hoger beroep) heeft plaatsgevonden is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en de zaak dus ten gronde definitief is afgedaan.
Gelet op het voorgaande moet in deze zaak de procedure in hoger beroep aan artikel 12 OLW worden getoetst. Daarvan zijn ook de raadsvrouw en officier van justitie uitgegaan.
Voor de toetsing aan artikel 12 OLW is verder van belang dat de uitvaardigende justitiële autoriteit in (onderdeel d) van) het EAB en in de brieven van 23 juli 2024, 29 juli 2024 en
6 augustus 2024 de volgende informatie heeft verstrekt (chronologisch weergegeven):
- op 9 oktober 2013 heeft de opgeëiste persoon tijdens een verhoor door de politie een adresinstructie ondertekend. Die adresinstructie geldt voor de hele procedure tot aan de voltooiing van de gevangenisstraf.
- op 25 oktober 2013 heeft de moeder van de opgeëiste persoon een advocaat voor hem aangewezen. Deze advocaat heeft de opgeëiste persoon op 29 oktober 2013 voor het eerst gesproken. Een machtiging van de advocaat geldt voor de hele procedure.
- de opgeëiste persoon is in eerste aanleg op 26 januari 2015, 22 april 2015, 3 juli 2015 en 13 november 2015 samen met zijn advocaat op zitting aanwezig geweest.
- bij vonnis van 28 september 2017 is de opgeëiste persoon veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaren.
- op 30 november 2017 heeft de advocaat van de opgeëiste persoon hoger beroep ingesteld.
- op 7 maart 2018 heeft de advocaat deelgenomen aan de zitting in hoger beroep.
- bij arrest in hoger beroep van 7 maart 2018 is het vonnis bevestigd.
Ten slotte is van belang dat de opgeëiste persoon in deze procedure (onderbouwd met stukken) heeft gesteld dat hij in 2016 naar Nederland is gekomen en sindsdien in Nederland heeft verbleven.
De rechtbank stelt – in overeenstemming met de standpunten van de raadsvrouw en officier van justitie – om te beginnen het volgende vast. De opgeëiste persoon is niet in persoon verschenen bij het proces dat tot het arrest in hoger beroep heeft geleid. Dit arrest is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, onder a, c en d OLW genoemde omstandigheden, heeft voorgedaan dan wel voordoet.
Standpunt van de raadsvrouw
Nu niet is gebleken dat de opgeëiste persoon de advocaat, die aanwezig was op de zitting in hoger beroep, heeft gemachtigd, is geen sprake van de omstandigheid als bedoeld in artikel 12, onder b OLW. Dit betekent dat de overlevering kan worden geweigerd. De rechtbank zou daar niet van af moeten zien. Daarbij is van belang dat niet kan worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon (stilzwijgend) afstand heeft gedaan van zijn verdedigingsrechten of onzorgvuldig is geweest ten aanzien van de uitoefening van zijn verdedigingsrechten. In de aan hem verstrekte adresinstructie is hij immers niet gewezen op de gevolgen van niet naleving daarvan, noch van de omstandigheid dat die instructie tot en met een eventuele hoger beroepsprocedure zou reiken.
Standpunt van de officier van justitie
De omstandigheid als bedoeld in artikel 12, onder b, van de OLW doet zich voor. De advocaat is door de moeder van de opgeëiste persoon aangewezen en de opgeëiste persoon is in eerste aanleg samen met de advocaat op zitting te verschenen. Er moet vanuit worden gegaan dat de opgeëiste persoon de advocaat heeft gemachtigd. Het voorgaande maakt dat de weigeringsgrond niet kan worden toegepast. Wanneer de rechtbank tot het oordeel komt dat wel toepassing kan worden gegeven aan de weigeringsgrond, dan moet daarvan worden afgezien. De opgeëiste persoon heeft er immers zelf voor gekozen niet aanwezig te zijn bij de procedure in hoger beroep door naar Nederland te vertrekken.
De discussie spitst zich in deze zaak om te beginnen toe op de vraag of de opgeëiste persoon – kort gezegd – in hoger beroep door een gemachtigd raadsman als bedoeld in artikel 12 onder b OLW werd bijgestaan. De rechtbank kan niet vaststellen dat daarvan sprake is geweest. Uit de verstrekte informatie blijkt immers niet dat de opgeëiste persoon zijn advocaat heeft gemachtigd om dat hoger beroep in te stellen en om hem daar buiten zijn aanwezigheid te vertegenwoordigen.
Dit betekent dat het arrest in hoger beroep is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, onder a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. De overlevering kan dus op grond van artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Van belang daarbij is dat de opgeëiste persoon in het voorbereidend onderzoek bij zijn verhoor door de politie een adresinstructie heeft gekregen, hij wist van de procedure in eerste aanleg en met zijn advocaat in eerste aanleg op een aantal zittingen is verschenen. Weliswaar is deze advocaat aanvankelijk door zijn moeder aangezocht, maar uit de omstandigheid dat de opgeëiste persoon vervolgens viermaal samen met deze advocaat op zitting is verschenen kan genoegzaam worden afgeleid dat de opgeëiste persoon met de bijstand door de advocaat heeft ingestemd. Gedurende de procedure in eerste aanleg heeft hij vervolgens Polen permanent verlaten zonder de uitspraak in zijn strafzaak af te wachten. Hij heeft geen adreswijziging doorgegeven aan de autoriteiten, noch heeft hij zich via zijn advocaat op de hoogte gehouden van het verdere verloop van de procedure, inclusief een eventueel hoger beroep.De opgeëiste persoon is dan ook kennelijk onzorgvuldig geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie en in het verlengde daarvan ook met betrekking tot de uitoefening van zijn verdedigingsrechten. Het toestaan van de overlevering levert in het licht van het voorgaande dan ook geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon op.