ECLI:NL:RBAMS:2024:5406

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 augustus 2024
Publicatiedatum
2 september 2024
Zaaknummer
13/141518-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot verdovende middelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 augustus 2024 uitspraak gedaan over de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Amtsgericht Hamburg. De opgeëiste persoon, geboren in 1992 en met de Nederlandse nationaliteit, is verdacht van betrokkenheid bij de invoer en handel in cocaïne in Duitsland. De rechtbank heeft de verweren van de raadsman, die stelde dat de omschrijving van het feit in het EAB niet genoegzaam was, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de omschrijving voldoende duidelijkheid biedt over de beschuldigingen en dat het specialiteitsbeginsel gewaarborgd is. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, een zogenoemd lijstfeit is dat in Nederland strafbaar is, waardoor een onderzoek naar dubbele strafbaarheid niet nodig is. De rechtbank heeft de garantie van de uitvaardigende justitiële autoriteit als voldoende beoordeeld, wat betekent dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland kan ondergaan indien hij wordt veroordeeld. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat er geen weigeringsgronden zijn en heeft de overlevering toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/141518-24
Datum uitspraak: 29 augustus 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 20 juni 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1] Dit EAB is uitgevaardigd op 12 april 2024 door het
Amtsgericht Hamburg(Duitsland) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
gedetineerd in het [detentieadres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 15 augustus 2024, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. H. Raza, advocaat in Rotterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij enkel de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een arrestatiebevel ten behoeve van voorlopige hechtenis, uitgevaardigd door het
Amtsgericht Hamburg(Duitsand) op 2 april 2024 met dossiernummer
166 Gs 1988/23.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Duits recht strafbaar feit. Dit feit is omschreven in het EAB. [3]

4.Genoegzaamheid

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering geweigerd dient te worden, nu de omschrijving van het feit in het EAB niet genoegzaam is. Het is onduidelijk wat de opgeëiste persoon zelf zou hebben gedaan (al dan niet in het kader van medeplegen of medeplichtigheid) en waar en wanneer hij dit gedaan zou hebben.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de omschrijving van het feit in onderdeel e) van het EAB genoegzaam is. Zij heeft er daarnaast op gewezen dat het EAB strekt tot de vervolging van de opgeëiste persoon, hetgeen betekent dat het onderzoek nog loopt en de precieze rol van de opgeëiste persoon nog nader uitgekristalliseerd moet worden.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Zo moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Die beschrijving moet ook de naleving van het specialiteitsbeginsel kunnen waarborgen.
Uit onderdeel e) van het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon wordt verdacht van betrokkenheid bij onder andere de invoer, het vervoer en meer in het algemeen de handel in cocaïne in september 2022 in Duitsland en een nog onbekende periode daaraan voorafgaand in Zwijndrecht en elders. De opgeëiste persoon wordt in het EAB aangemerkt als dader. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet de omschrijving aan de bovengenoemde eisen. Het moet voor de opgeëiste persoon op basis van de omschrijving duidelijk zijn waarvan hij wordt verdacht. Het specialiteitsbeginsel is gewaarborgd.
De rechtbank verwerpt het verweer.

5.Strafbaarheid: feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit aan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staat vermeld. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.
Gelet op hetgeen onder 4 is overwogen over de genoegzaamheid van de stukken gaat de rechtbank voorbij aan het verweer van de raadsman, inhoudende dat de ongenoegzaamheid van de omschrijving van het feit maakt dat er geen sprake kan zijn van een lijstfeit.

6.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon heeft bij monde van zijn raadsman verklaard niet schuldig te zijn aan het feit. Zijn raadsman heeft dit, anders dan de OLW vereist, niet op de zitting aangetoond.
De onschuldbewering leidt alleen om die reden al niet tot weigering van de overlevering. [4]

7.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon daarnaast zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van sociale re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
Het Internationaal Rechtshulp Centrum van het Nederlandse openbaar ministerie heeft op
16 juli 2024 het volgende verzoek gedaan aan Duitsland:
“With reference to the European Arrest Warrant issued on 12 April 2024 (ref. no. 166 Gs 1988/23), concerning[opgeëiste persoon](born on [geboortedag] 1992), I hereby request additional information.
[opgeëiste persoon] is a Dutch national. As a consequence, pursuant to Article 5(3) of the Framework Decision on the European Arrest Warrant (2002/584/JHA), and Article 6(1) of the Dutch Surrender Act, the surrender may only be authorized after it can be guaranteed that, in case [opgeëiste persoon] after the surrender is sentenced to an unconditional and irrevocable prison sentence in Germany, he will be allowed to carry out this punishment in the Netherlands (pursuant to the European Framework
Decision 2008/909/JBZ).
I kindly request a guarantee of return.”
Namens de uitvaardigende justitiële autoriteit is op 24 juli 2024 de volgende garantie gegeven:
“It is hereby assured that [opgeëiste persoon] will be granted that the sentence will be executed in the Netherlands if he is sentenced to a non-paroleable sentence.”
Naar het oordeel van de rechtbank en overeenkomstig het standpunt van de officier van justitie is deze garantie voldoende. Dit betekent dat de rechtbank voorbijgaat aan het verweer van de raadsman, inhoudende dat de terugkeergarantie niet voldoet. De bovengenoemde garantie kan, in samenhang gelezen met de formulering van het verzoek vanuit Nederland om de terugkeergarantie, niet anders gelezen worden dan als een onvoorwaardelijke terugkeergarantie.

8.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB ziet op een feit dat geacht wordt geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In zo’n situatie kan de rechtbank de overlevering weigeren. [5]
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht af te zien van deze weigeringsgrond en heeft daartoe aangevoerd dat het onderzoek in Duitsland is aangevangen, dat de verdovende middelen in Duitsland zijn ingevoerd en dat het overgrote deel van de verdovende middelen daar in beslag is genomen, dat de bewijsmiddelen zich in Duitsland bevinden, dat de medeverdachten in Duitsland zijn of worden vervolgd en dat het Nederlandse openbaar ministerie niet voornemens is de vervolging over te nemen.
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft de rechtbank verzocht de overlevering op grond van dit artikel te weigeren, opdat de vervolging door Nederland kan worden overgenomen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de feiten zich, zeker wat de mogelijke betrokkenheid van de opgeëiste persoon betreft, uitsluitend in Nederland hebben afgespeeld. Daarnaast heeft de raadsman in dit kader gewezen op de persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon en zijn binding met Nederland.
De rechtbank stelt voorop dat:
  • aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en weigering de uitzondering moet zijn;
  • de gedachte achter deze facultatieve weigeringsgrond is, te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
De rechtbank stelt vast dat in het licht van de door de officier van justitie gegeven argumenten het gegeven dat het feit wordt geacht geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd onvoldoende aanleiding vormt om de weigeringsgrond toe te passen. Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd, is onvoldoende voor de rechtbank om tot een ander oordeel te komen.

9.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

10.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 Overleveringswet.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Amtsgericht Hamburg(Duitsland) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter,
mrs. Ch.A. van Dijk en D.A. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 29 augustus 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rechtbank Amsterdam, 19 augustus 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:4340.
5.Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW.