ECLI:NL:RBAMS:2024:5372

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 augustus 2024
Publicatiedatum
30 augustus 2024
Zaaknummer
13/180517-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een opgeëiste persoon aan België met betrekking tot een Europees aanhoudingsbevel en detentiegaranties

Op 28 augustus 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan België op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De opgeëiste persoon, die de Nederlandse nationaliteit heeft, heeft uitdrukkelijk aangegeven geen aanspraak te willen maken op de terugkeergarantie die hem was geboden en wenst zijn eventuele vrijheidsstraf in België te ondergaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat artikel 6, eerste lid, van de Overleveringswet (OLW) een facultatief karakter heeft en restrictief moet worden uitgelegd. Dit betekent dat de rechtbank de bevoegdheid heeft om van de toepassing van deze weigeringsgrond af te zien, vooral gezien de wens van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft geoordeeld dat er een afdoende detentiegarantie is verstrekt door de Belgische autoriteiten, die garandeert dat de opgeëiste persoon in humane omstandigheden zal worden gedetineerd. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan, waarbij de opgeëiste persoon zal worden overgeleverd aan de Substituut procureur van het Parket van de procureur des Konings Limburg, België.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/180517-24
Datum uitspraak: 28 augustus 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 12 juni 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 30 mei 2024 door de Substituut procureur van het Parket van de procureur des Konings Limburg, België (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 2002,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 14 augustus 2024, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. J. Leyten, advocaat in Amsterdam-Duivendrecht.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor de sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen, met gelijktijdige schorsing van de tenuitvoerlegging van dat bevel tot aan de uitspraak.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een vonnis van de Rechtbank van Eerste Aanleg Limburg, afdeling Hasselt (België) van 24 mei 2024, referentie: 2024/685.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 7 jaar. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering niet weigeren, als de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
( i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
( ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in het EAB het volgende vermeld:
“3.4. de beslissing is niet persoonlijk aan de betrokkene betekend, maar
  • de beslissing zal hem na de overlevering onverwijld persoonlijk worden betekend; en
  • de betrokkene zal na de betekening van de beslissing uitdrukkelijk worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarbij de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, en die kan leiden tot herziening van de oorspronkelijke beslissing; en
  • de betrokkene zal geïnformeerd worden over de termijn waarover hij beschikt om verzet of hoger beroep aan te tekenen, namelijk30 dagen (na betekening van het vonnis) voor beroep en 15 dagen (na betekening van het vonnis aan persoon) voor verzetdagen.”
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet deze verklaring aan de eisen van artikel 12, sub d, OLW en doet de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond zich niet voor.
Op de zitting heeft de raadsvrouw medegedeeld dat de opgeëiste persoon inmiddels verzet heeft aangetekend tegen het vonnis in België en dat de zaak naar verwachting in oktober 2024 opnieuw zal worden behandeld.
Dit betekent dat de veroordeling niet onherroepelijk is zodat ook de weigeringsgrond van artikel 6a, eerste lid, OLW zich niet voordoet. Voor de toepassing van artikel 6, eerste lid, OLW moet het EAB worden verstaan als strekkende tot (verdere) vervolging (zie hierna onder 5.).

4.Strafbaarheid: feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. De feiten vallen op deze lijst onder:
deelneming aan een criminele organisatie;
informatiecriminaliteit;
oplichting.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit.
Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft kenbaar gemaakt dat de opgeëiste persoon uitdrukkelijk de wens heeft om in geval van een veroordeling tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf in België deze straf in België te ondergaan en dat hij geen aanspraak wil maken op te terugkeergarantie die hem in het kader van artikel 6 OLW is geboden. De raadsvrouw heeft de rechtbank dan ook verzocht de overlevering niet afhankelijk te maken van de door de Belgische autoriteiten verstrekte terugkeergarantie.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het in strijd is met de wet om de opgeëiste persoon zonder terugkeergarantie over te leveren aan België. Op grond van artikel 6 OLW kan de overlevering van een Nederlander slechts worden toegestaan als is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon de garantie heeft dat hij bij veroordeling tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf deze straf in Nederland mag ondergaan. Er is ten behoeve van de opgeëiste persoon een dergelijke terugkeergarantie afgegeven. Vervolgens is het – na een eventuele veroordeling in de uitvaardigende lidstaat – aan de opgeëiste persoon om al dan niet van deze garantie gebruik te maken. De opgeëiste persoon is ingevolge deze garantie niet verplicht om terug te keren naar Nederland om daar de vrijheidsstraf te ondergaan.
Het oordeel van de rechtbank
Artikel 6, eerste lid, OLW geeft uitvoering aan artikel 5, onderdeel 3, Kaderbesluit 2002/584/JBZ, welke bepaling er in het bijzonder toe strekt de uitvoerende rechterlijke autoriteit in staat te stellen een bijzonder gewicht toe te kennen aan de mogelijkheid om de kansen op sociale re-integratie van de opgeëiste persoon te verhogen.
Artikel 6, eerste lid, OLW heeft echter een facultatief karakter en moet, als uitzondering op het uitgangspunt, restrictief worden uitgelegd. Uitgangspunt is dat de opgeëiste persoon (zonder nadere garanties) wordt overgeleverd. Artikel 6, eerste lid, OLW biedt de opgeëiste personen met de Nederlandse nationaliteit en voldoende binding met de Nederlandse samenleving de mogelijkheid om, met het oog op de doelen van re-integratie en resocialisatie, een beroep te doen op het recht om in geval van veroordeling tot een vrijheidsbenemende straf, deze straf in Nederland te mogen ondergaan. In dat geval kán de overlevering afhankelijk worden gemaakt van een terugkeergarantie en kán het ontbreken van een terugkeergarantie aan overlevering in de weg staan. Het facultatieve karakter van deze weigeringsgrond brengt echter met zich mee dat de rechtbank de bevoegdheid heeft om van de toepassing van die weigeringsgrond af te zien. De wens de opgeëiste persoon kan daarbij een rol spelen.
De restrictieve uitleg die de officier van justitie geeft aan artikel 6, eerste lid, OLW volgt de rechtbank dus niet, nu dit artikellid gezien moet worden in het licht van artikel 5, onderdeel 3, Kaderbesluit 2002/584/JBZ.
In het onderhavige geval heeft de opgeëiste persoon uitdrukkelijk kenbaar gemaakt geen aanspraak te willen maken op de terugkeergarantie en de eventueel opgelegde vrijheidsstraf in België te willen ondergaan. Gelet op die wens van de opgeëiste persoon, ziet de rechtbank aanleiding om af te zien van de mogelijkheid om toepassing te geven aan artikel 6, eerste lid, OLW en zal de rechtbank de overlevering niet afhankelijk maken van een terugkeergarantie. Deze beslissing heeft tot gevolg dat, in geval van een veroordeling tot een vrijheidsstraf, België niet gehouden is het vonnis ter erkenning en tenuitvoerlegging aan Nederland aan te bieden met het oog op tenuitvoerlegging van die straf in Nederland en dat de opgeëiste persoon de eventueel aan hem opgelegde vrijheidsstraf in beginsel in België zal ondergaan.
Daarbij wijst de rechtbank erop dat de opgeëiste persoon, ondanks het ontbreken van de terugkeergarantie, in alle gevallen de mogelijkheid behoudt om in een zogenaamde WETS-procedure de Nederlandse Staat te verzoeken de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf over te nemen.

6.De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB ziet op feiten die geacht worden gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In zo’n situatie kan de rechtbank de overlevering weigeren. [4]
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht af te zien van deze weigeringsgrond.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en weigering de uitzondering moet zijn;
- de gedachte achter deze facultatieve weigeringsgrond is, te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
De rechtbank stelt vast dat in België in eerste aanleg vonnis is gewezen, dat de opgeëiste persoon in België verzet heeft ingesteld tegen dat vonnis en de zaak binnenkort opnieuw behandeld zal worden in België, dat het bewijs zich in België bevindt, dat medeverdachten in België zijn berecht en dat het Openbaar Ministerie niet voornemens is de opgeëiste persoon in Nederland voor deze feiten te vervolgen. In dat licht vormt het gegeven dat de feiten worden geacht gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen.

7.De weigeringsgrond van artikel 11 OLW: detentieomstandigheden in België

Bij uitspraak van 14 december 2022 heeft de rechtbank geoordeeld dat, gelet op de detentieomstandigheden in België, ten aanzien van alle detentie-instellingen in België een algemeen gevaar bestaat dat gedetineerden worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling en dat daarom de tot dan toe verstrekte algemene detentiegarantie niet meer voldeed. [5]
Tegen deze achtergrond heeft het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele rechten en Vrijheden, Dienst internationale samenwerking in strafzaken, in Brussel, op 16 juli 2024 ten behoeve van de opgeëiste persoon de navolgende garantie gegeven:
“1. In welke detentie-instelling zal de opgeëiste persoon gedetineerd worden?
[opgeëiste persoon] zal worden opgesloten in de gevangenis van Hasselt.

2. Welke waarborgen worden gegarandeerd inzake de detentieomstandigheden in de detentie-instelling?

België garandeert dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden opgesloten in een instelling en op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden) met in begrip van voldoende individuele leefruimte, afgescheiden sanitair en dagactiviteiten buiten de cel.

In deze zaak garandeert België de volgende waarborgen inzake de detentieomstandigheden waar [opgeëiste persoon] aan zal worden onderworpen na overlevering:
  • De opgeëiste persoon zal niet worden opgesloten in een cel met minder dan 3 m2 individuele levensruimte. Dit geldt zowel indien de opgeëiste persoon in een eenpersoons- als in een meerpersoonscel zou worden opgesloten.
  • De gemiddelde minimum leefruimte van elke cel is 9 m2 inclusief vast meubilair.
  • De sanitair blokken omvatten een wasbak en een toilet dat is afgescheiden van de rest van de cel door een muur of scherm
  • Het vast meubilair omvat onder andere een tafel, kast, bed en bureau.
  • De opgeëiste persoon zal een bed ter beschikking hebben en zal bijgevolg niet op grond hoeven te slapen.
  • Er worden verschillend dagactiviteiten buiten de cel voorzien. Deze activiteiten omvatten in ieder geval regelmatige wandelingen in een open koer en familiebezoeken alsook toegang tot gemeenschappelijke ruimtes. Aanvullende activiteiten zoals sport en arbeid zijn onderhevig aan aanzienlijke wachtlijsten.

3.Sanitaire en hygiëne omstandighedenAls algemene regel, voorziet de Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden in algemene rechten en plichten voor gedetineerden, o.a. het recht op dagelijkse persoonlijke hygiëne, het recht op toegang tot gezondheidszorg en -bescherming evenredig aan dewelke wordt voorzien buiten de gevangenismuren. In dit verband, is een penitentiaire gezondheidsraad opgericht bij wet die adviseert bij het verbeteren van de kwaliteit de gezondheidszorg binnen de gevangenismuren. De medische zorg binnen de gevangenismuren is van gelijke kwaliteit als de medische zorg die wordt verstrekt buiten de gevangenismuren.”

Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [6]
De rechtbank is, gelet op deze individuele garantie van de Belgische autoriteiten, van oordeel dat het vastgestelde algemene reële gevaar van onmenselijke of vernederende detentieomstandigheden hiermee voor de opgeëiste persoon is weggenomen. Het algemene gevaar dat de rechtbank heeft aangenomen, wordt door deze individuele garantie namelijk uitgesloten ten aanzien van de opgeëiste persoon, nu hij zal worden geplaatst in een instelling op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder met relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden).
Hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd (onder meer dat het CPT heeft aangekondigd in 2025 weer een bezoek aan België te brengen), is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.

8.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en dat er een garantie is gegeven als bedoeld in artikel 12 sub d OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 7 en 13 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Substituut procureur van het Parket van de procureur des Konings Limburg (België) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. M. Vaandrager en B.M. Vroom-Cramer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. van Heusden, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 28 augustus 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW.
5.Rechtbank Amsterdam, 14 december 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:7536.
6.HvJ EU van 25 juli 2018, zaak ML, ECLI:EU:C:2018:589.