In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 7 september 2023. Eiser, eigenaar van een benedenwoning in Amsterdam, heeft bezwaar gemaakt tegen de WOZ-waarde van zijn woning, die door de heffingsambtenaar is vastgesteld op € 2.043.000. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar ongegrond verklaard en de WOZ-waarde gehandhaafd. Eiser is van mening dat de WOZ-waarde te hoog is in vergelijking met een identiek pand naast zijn woning, dat een lagere WOZ-waarde heeft. De rechtbank heeft het beroep op 12 augustus 2024 behandeld, waarbij eiser en de heffingsambtenaar aanwezig waren. De heffingsambtenaar heeft de WOZ-waarde gemotiveerd door gebruik te maken van de vergelijkingsmethode, waarbij hij de woning heeft vergeleken met drie andere woningen. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de woningen en dat de vastgestelde WOZ-waarde niet te hoog is. Eiser's beroep op het gelijkheidsbeginsel wordt afgewezen, omdat hij niet voldoende vergelijkbare woningen heeft aangedragen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten of griffierecht.