ECLI:NL:RBAMS:2024:5284

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 augustus 2024
Publicatiedatum
27 augustus 2024
Zaaknummer
11208142 CV EXPL 24-8576
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurachterstand en oneerlijke bedingen in huurovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 27 augustus 2024 uitspraak gedaan in een huurgeschil tussen de stichting Woonstichting Lieven De Key (eiseres) en een huurder (gedaagde). De huurder had een huurachterstand van € 2.929,75 tot en met augustus 2024, en de verhuurder vorderde betaling van deze achterstand, alsook buitengerechtelijke incassokosten en de ontbinding van de huurovereenkomst. De huurder erkende de huurachterstand, maar verweerde zich door te stellen dat zij hulp zocht voor haar financiële situatie en een regeling wilde treffen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurovereenkomst een beding bevatte dat als oneerlijk werd aangemerkt, specifiek artikel 13.1, dat de verhuurder het recht gaf om alle kosten van wanbetaling op de huurder te verhalen zonder enige limiet. Dit beding werd vernietigd, omdat het in strijd was met de wettelijke regeling over buitengerechtelijke incassokosten. Hierdoor waren de gevorderde buitengerechtelijke kosten niet toewijsbaar.

Desondanks oordeelde de kantonrechter dat de huurder ernstig tekort was geschoten in de nakoming van zijn huurbetalingsverplichtingen, wat in beginsel de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming rechtvaardigde. Echter, de verhuurder had niet voldaan aan de vereisten van het Besluit Gemeentelijke Schuldhulpverlening, omdat zij de huurder niet opnieuw had aangemeld voor schuldhulpverlening. Dit leidde tot de conclusie dat de gevorderde ontbinding en ontruiming niet toewijsbaar waren. De huurder werd veroordeeld in de proceskosten, en de kantonrechter gaf aan dat een betalingsregeling niet door de rechter kon worden opgelegd, maar dat de huurder zich tot de gemachtigde van de verhuurder moest wenden voor een regeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 11208142 CV EXPL 24-8576
vonnis van: 27 augustus 2024
fno.: 58865

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

de stichting Woonstichting Lieven De Key

gevestigd te Amsterdam
eiseres
nader te noemen: verhuurder
gemachtigde: [gemachtigde] en mr. F.A. Rippen (Geerlings & Hofstede gerechtsdeurwaarders)
t e g e n

[gedaagde]

wonende te [woonplaats]
gedaagde
nader te noemen: huurder
procederend in persoon

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

- dagvaarding van 4 juli 2024 met producties;
- mondeling antwoord van 16 juli 2024;
- instructievonnis van 16 juli 2024 met dagbepaling mondelinge behandeling;
- akte wijziging eis met actuele specificatie huurachterstand, ontvangen op 2 augustus 2024.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 augustus 2024. Voor de verhuurder is verschenen dhr. [naam] namens de gemachtigden. Huurder is verschenen in persoon. Partijen zijn gehoord en hebben vragen van de kantonrechter beantwoord. Ten slotte is vonnis gevraagd en is een datum voor vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

1. Feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend of niet (voldoende) weersproken staat vast:
1.1.
Huurder huurt met ingang van 1 augustus 2012 de woning aan het adres [adres] van verhuurder. De huidige huur bedraagt
€ 639,01 per maand en is bij vooruitbetaling verschuldigd.
1.2.
Er is een achterstand ontstaan in de huurbetalingen.
1.3.
Huurder is bij brief van 2 juni 2023 door de gemachtigde van verhuurder aangemaand om de op dat moment bestaande achterstand te voldoen binnen 14 dagen vanaf de dag nadat de brief bij huurder is bezorgd, bij gebreke waarvan huurder ook buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd wordt.
1.4.
In de huurovereenkomst staat in artikel 13.1 de volgende bepaling ten aanzien van de buitengerechtelijke kosten:

Indien huurder, na schriftelijk in gebreke te zijn gesteld, toerekenbaar blijft tekortschieten in de nakoming van enige verplichting welke ingevolge de wet en de huurovereenkomst op haar rust, komen alle daaruit voortvloeiende kosten en schade voor rekening van de huurder. Onder deze kosten zijn onder andere de kosten van eventuele sommatie, huuropzegging, incasso inclusief eventuele verschuldigde omzetbelasting, de deurwaarder en de rechtskundige raadsman van verhuurder.

Vordering

2. Verhuurder vordert, na wijziging van eis, veroordeling van huurder tot betaling van een bedrag van € 2.929,75 aan huurachterstand tot en met augustus 2024 en een bedrag van € 130,09 wegens buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over de huurachterstand vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag van gehele betaling. Daarnaast vordert verhuurder de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde, met nevenvorderingen en veroordeling van huurder in de proceskosten.
3. Verhuurder stelt daartoe, kort gezegd, dat huurder tekort is geschoten in de nakoming van de betalingsverplichtingen uit hoofde van de huurovereenkomst en dat de hoogte van de huurachterstand de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt. Omdat betaling ook na aanmaningen uitbleef, zag verhuurder zich genoodzaakt haar vordering ter incasso uit handen te geven. De daarmee gemoeide kosten vordert zij eveneens van huurder.

Verweer

4. Huurder erkent dat er een huurachterstand is ontstaan. Volgens huurder is er beslag gelegd op haar WIA uitkering en heeft zij dringend hulp nodig om haar financiën te regelen. Zij heeft contact met de schuldhulpverlening om het betalen van de lopende huur op orde te krijgen en wil graag een regeling treffen voor de huurachterstand.

Beoordeling

5. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft de verhuurder een actuele specificatie van de huurachterstand overgelegd. Deze eindigt met een huurachterstand van € 2.929,75 tot en met de maand augustus 2024. Huurder heeft de aldus becijferde huurachterstand niet betwist. De vorderingen tot betaling van de huurachterstand en de daarover gevorderde rente zijn dan ook toewijsbaar, met inachtneming van het volgende.
6. De overeenkomst die in deze procedure centraal staat is gesloten met een consument, zodat ambtshalve toetsing aan het Europese en Nederlandse consumentenrecht moet plaatsvinden, in het bijzonder aan de Richtlijn 93/13 EG (Richtlijn oneerlijke bedingen).
7. Verhuurder heeft de tussen partijen gesloten huurovereenkomst in het geding gebracht, zodat de kantonrechter ambtshalve kan beoordelen of de bedingen die daarin staan een oneerlijk karakter hebben.
8. Bij de beoordeling van het oneerlijke karakter van een beding gaat het erom of dat beding, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort (artikel 3 lid 1 van de richtlijn). Hierbij moeten alle omstandigheden rond de sluiting van de overeenkomst worden meegewogen en alle andere bedingen van de overeenkomst, rekening houdend met de aard van de goederen of de diensten waarop de overeenkomst betrekking heeft, in aanmerking worden genomen. Voor het toetsingsmoment moet worden uitgegaan van de datum waarop de overeenkomst is gesloten. Irrelevant voor deze toets is daarom de feitelijke toepassing en uitvoering van de bedingen, of een achteraf gegeven uitleg. Verder moet rekening worden gehouden met de toepasselijke regels van het nationale recht wanneer partijen geen regeling zouden hebben getroffen.
9. Het betreft niet-geliberaliseerde huur. De bedingen die voor de beoordeling van de vordering relevant zijn, te weten artikel 2.3, 2.8, 13.1 en 13.2 van de huurovereenkomst zijn door de kantonrechter getoetst. De verhuurder heeft zich ten aanzien van deze toetsing gerefereerd aan het oordeel van de rechter. De artikelen 2.3 (huurprijswijziging), 2.8 (wijziging voorschot servicekosten) en 13.2 (rente) worden niet oneerlijk bevonden. Met betrekking tot het beding in artikel 13.1 wordt het volgende overwogen.
10. Voornoemd beding is te beschouwen als een beding dat is bedoeld om in meerdere overeenkomsten te worden gebruikt en is geen kernbeding. Gesteld noch gebleken is dat over dit beding is onderhandeld. Op grond van dit beding is de verhuurder gerechtigd om zonder enige limiet alle door haar gemaakte kosten vanwege wanbetaling op de huurder te verhalen.
11. De kantonrechter is van oordeel dat voornoemd beding als oneerlijk moeten worden aangemerkt, omdat zij ten nadele van de consument afwijkt van de wettelijke regeling over buitengerechtelijke incassokosten. Contractuele afwijking van dwingendrechtelijke bepalingen is, op grond van het arrest van de Hoge Raad van 10 februari 2023 (ECLI:NL:HR:2023:198, r.o. 3.8.4) oneerlijk. Op grond van artikel 13.1 van de huurovereenkomst kunnen
allekosten op de consument worden verhaald indien er als gevolg van een niet-nakomen door de consument maatregelen moeten worden genomen. Dat zou tot gevolg kunnen hebben dat de consument op grond van voornoemd beding belast wordt met hoge kosten, die normaal gesproken niet ten laste van de consument behoren te komen. Dit terwijl de consument in de wettelijke regeling uitsluitend buitengerechtelijke kosten is verschuldigd, mits is voldaan aan het bepaalde in artikel 6:96 lid 6 BW, waarbij de aanmaning als bedoeld in dat artikellid ook nog moet voldoen aan de door de Hoge Raad in zijn arrest van 25 november 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2704) gestelde eisen. Het beding in artikel 13.1 heeft aldus een bredere strekking dan de wettelijke bepaling.
12. Het voorgaande betekent dat voornoemd beding vernietigd wordt vanwege het oneerlijke karakter.
13. Gevolg van de oneerlijkheid is dat het hiervoor aangehaalde beding, gelet op de vaste jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie, volledig buiten toepassing moet worden gelaten. Partiële vernietiging of herziening is niet mogelijk. Op het beding kan dus geen beroep worden gedaan. Evenmin kan ingevolge de Dexia arresten van het Europese Hof van Justitie (ECLI:EU:C:2021:68) aanspraak worden gemaakt op een wettelijke regeling van aanvullend recht dat van toepassing zou zijn geweest als het beding niet in de overeenkomst stond.
14. Dit betekent dat de gevorderde buitengerechtelijke kosten niet toewijsbaar zijn.
15. Gelet op de hoogte van de huurachterstand en de periode waarover deze reeds bestaat, is sprake van een zodanig ernstig tekortschieten van de huurder in de nakoming van zijn huurbetalingsverplichting, dat toewijzing van de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde in beginsel gerechtvaardigd is.
16. Echter, ten aanzien van de vraag of is voldaan aan het bepaalde in artikel 2 van het Besluit Gemeentelijke Schuldhulpverlening overweegt de kantonrechter het volgende. De aanmelding bij de gemeente dateert van 19 augustus 2022 en heeft betrekking op een achterstand waarvoor eerder een procedure is gevoerd en waarin op 14 februari 2023 vonnis is uitgesproken. De onderhavige dagvaarding is uitgebracht op 4 juli 2024. De verhuurder heeft ter zitting onvoldoende toegelicht waarom zij huurder niet opnieuw heeft aangemeld bij de gemeentelijke schuldhulpverlening. Onder die omstandigheden kon zij niet voortborduren op de oude aanmelding van 2022, maar had zij huurder eerst opnieuw bij de gemeente moeten aanmelden. Nu verhuurder dat niet heeft gedaan, verbindt de kantonrechter daaraan het gevolg dat de gevorderde ontbinding en ontruiming, en de daarmee samenhangende vordering(en), niet toewijsbaar zijn.
17. Huurder wordt als de overwegend in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.
18. Tijdens deze procedure is het niet mogelijk gebleken om tussen partijen een betalingsregeling af te spreken. De kantonrechter kan aan partijen geen betalingsregeling opleggen. In het geval de huurder een dergelijke betalingsregeling alsnog wenst af te spreken dan dient zij zich te wenden tot de gemachtigde van verhuurder.

BESLISSING

De kantonrechter:
20. veroordeelt huurder om aan verhuurder te voldoen de in totaal verschuldigde hoofdsom van € 2.929,75 aan huurachterstand tot en met augustus 2024, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van betaling;
21. veroordeelt huurder tot betaling van de proceskosten (inclusief nakosten), die de kantonrechter aan de kant van de verhuurder tot en met vandaag vaststelt op:
exploot € 136,72
salaris € 476,00 (2 x liquidatietarief a € 238,00)
griffierecht € 496,00
nakosten € 68,00
-------------
Totaal € 1.176,72
voor zover van toepassing, inclusief btw en te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als huurder niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet huurder ook de wettelijke/Btag kosten van betekening betalen;
22. verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
23. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.A.M. Jacobs, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier de kantonrechter