ECLI:NL:RBAMS:2024:5255

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 augustus 2024
Publicatiedatum
23 augustus 2024
Zaaknummer
AMS 24/4336
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake beëindiging bijstandsuitkering en regiobinding met gemeente Amstelveen

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de beëindiging en intrekking van zijn bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet. Verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amstelveen, heeft de bijstandsuitkering van verzoeker beëindigd en ingetrokken met ingang van 1 juli 2024, omdat verzoeker volgens verweerder geen binding heeft met de gemeente Amstelveen en voornamelijk verblijf houdt buiten deze gemeente. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 20 augustus 2024 behandeld. Tijdens de zitting hebben zowel verzoeker als de gemachtigden van verzoeker en verweerder deelgenomen. De voorzieningenrechter oordeelt dat verzoeker een spoedeisend belang heeft bij de beslissing, aangezien hij afhankelijk is van de bijstandsuitkering voor zijn inkomsten. De voorzieningenrechter concludeert dat verweerder onvoldoende heeft aangetoond dat verzoeker geen regiobinding heeft met de gemeente Amstelveen. Verzoeker heeft namelijk een postadres in Amstelveen en heeft geprobeerd zijn vrouw en kind daar in te schrijven.

De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en bepaalt dat verzoeker vanaf de indiening van het verzoekschrift voorschotten moet ontvangen naar de voor hem geldende bijstandsnorm tot zes weken na de datum van bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens moet verweerder het griffierecht en de proceskosten aan verzoeker vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. M.H.W. Franssen, voorzieningenrechter, en is openbaar uitgesproken op 23 augustus 2024.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 24/4336

uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit Amstelveen, verzoeker

(gemachtigde: mr. J.P. Sanchez Montoto),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amstelveen, verweerder
(gemachtigde: mr. C. van Splunder).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de beëindiging en intrekking van zijn bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet.
1.2.
Met het bestreden besluit van 2 juli 2024 heeft verweerder de bijstandsuitkering beëindigd en ingetrokken met ingang van 1 juli 2024, omdat verzoeker geen binding heeft met de gemeente Amstelveen en hij voornamelijk verblijf houdt buiten de gemeente Amstelveen. [1] Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en tevens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.3.
Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 20 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Spoedeisend belang
3.1.
De voorzieningenrechter beoordeelt bij een verzoek tot voorlopige voorziening hangende een bezwaarprocedure of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Voordat kan worden toegekomen aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening moet worden beoordeeld of verzoeker een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening.
3.2.
Verzoeker voert aan dat hij voor zijn inkomsten uitsluitend aangewezen is op de bijstandsuitkering. Hij heeft geen vermogen of andere inkomsten. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker een spoedeisend belang bij een beslissing op zijn verzoek, nu door de besluitvorming van verweerder verzoeker vanaf 1 juli 2024 geen bijstand meer ontvangt.
Rechtmatigheid besluit
4. Volgens verweerder heeft verzoeker onvoldoende regiobinding met de gemeente Amstelveen. Dat hij een postadres heeft in Amstelveen en dat hij en zijn zoon staan ingeschreven bij een huisarts in Amstelveen is daarvoor onvoldoende. Het gaat er namelijk volgens verweerder om waar verzoeker feitelijk verblijft. Verweerder verwijst in dat kader naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 15 november 2022. [2] Op basis van de verblijflijsten en pintransacties van verzoeker, concludeert verweerder dat verzoeker voornamelijk in Amsterdam verblijft en daardoor naar de gemeente Amsterdam moet voor een uitkeringsaanvraag.
5.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat een besluit tot intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering een belastend besluit is. Het is daarbij aan de bijstandsverlenende instantie om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op de bijstandsverlenende instantie rust.
5.2.
Uit de uitspraak van de CRvB waar verweerder naar verwijst volgt dat daklozen die een zwervend bestaan leiden worden gerekend tot de doelgroep van de wettelijke regeling voor adreslozen. Voor de beoordeling van het recht op bijstand van de adresloze is de feitelijke woon- en leefsituatie van de betrokkene van doorslaggevend belang.
5.3.
Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat verzoeker geen regiobinding heeft met de gemeente Amstelveen. Dat het merendeel van de tijdelijke verblijfplaatsen van verzoeker in de afgelopen maanden in Amsterdam waren en hij daar pint, is onvoldoende om te kunnen concluderen dat hij daar feitelijk verblijft. Uit de jurisprudentie van de CRvB volgt dat bij de beoordeling van de feitelijke woon- en leefsituatie moet worden onderzocht of de betrokkene een
vasteverblijfplaats heeft buiten de gemeente. In de zaak waarnaar verweerder verwijst ging het om een man die in de nachtopvang in Amsterdam zou moeten verblijven, maar waarvan bleek dat hij in de te beoordelen periode, met uitzondering van enkele dagen, op het adres van zijn vader in Krimpen aan den IJssel verbleef. Omdat hij over een vaste verblijfplaats beschikte, kon hij niet meer worden aangemerkt als zwervende dakloze en had hij in de aangewezen centrumgemeente geen recht op bijstand als dakloze meer. [3]
5.4.
In dit geval heeft verzoeker toegelicht dat hij telkens via zijn netwerk een dak boven zijn hoofd probeert te regelen. Om die reden wisselen de adressen van verzoeker continu. Dit blijkt ook uit de verblijflijsten, waaruit volgt dat verzoeker niet alleen in Amsterdam maar ook bijvoorbeeld in Mijdrecht en Den Haag verblijft. Verzoeker heeft daarbij ter zitting toegelicht dat hij niet kan zeggen waar hij de komende maanden verblijft. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat niet zonder meer kan worden geconcludeerd dat verzoeker geen zwervend bestaan meer leidt en beschikt over een vaste verblijfplaats in een andere gemeente, in dit geval Amsterdam. Verweerder had nader onderzoek hiernaar moeten verrichten. Bovendien heeft verzoeker feiten en omstandigheden aangedragen die de regiobinding met de gemeente Amstelveen juist onderstrepen. Voor het verliezen van zijn huis woonde verzoeker in Amstelveen. Toen hij zijn woning verloor en zijn bedrijf, heeft hij hulp gezocht bij de [Stichting] in Amstelveen, die hem ook hebben geholpen aan een postadres in de gemeente Amstelveen. Bovendien probeert verzoeker zijn vrouw en kind in de gemeente Amstelveen in te schrijven en zijn kind daar op een school in te schrijven.
5.5.
Gelet op voorgaande heeft het bezwaar naar het oordeel van de voorzieningenrechter een redelijke kans van slagen.
Belangenafweging
6.1.
De voorzieningenrechter weegt de belangen van verzoeker die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening en de belangen van verweerder die pleiten tegen het treffen daarvan als volgt af. Dat verzoeker recht heeft op een bijstandsuitkering is in deze procedure niet in geschil. Zijn uitkering is immers enkel beëindigd en ingetrokken op grond van de regiobinding. Gelet hierop en op het feit dat het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft, weegt het belang van verzoeker bij het treffen van een voorlopige voorziening zwaarder dan het belang van verweerder.
6.2.
Ten overvloede merkt de voorzieningenrechter op dat er discussie is tussen partijen of verzoeker ook een aanvraag heeft gedaan voor een bijstandsuitkering in Amsterdam en of hij daar correcte informatie heeft aangeleverd. Dit is echter voor deze procedure niet van belang. De uitkering van verzoeker is door verweerder beëindigd en ingetrokken en door dat besluit is verzoeker gedwongen om (ook) bij de gemeente Amsterdam aan te kloppen. Het gaat in deze zaak echter om wat verweerder heeft besloten en of dat voldoende door verweerder is onderbouwd, niet om wat er bij de gemeente Amsterdam is gebeurd. Over de behandeling van aanvraag voor een bijstandsuitkering – en overigens ook een postadres – in Amsterdam kan eventueel in bezwaar meer duidelijkheid komen.

Conclusie en gevolgen

7.1.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en bepaalt dat aan verzoeker vanaf de indiening van het verzoekschrift voorschotten moeten worden verstrekt naar de voor hem geldende bijstandsnorm tot zes weken na de datum van bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
7.2.
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst moet verweerder het griffierecht aan verzoeker vergoeden. Daarom krijgt verzoeker ook een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoeker een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 875,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.750,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe;
- schorst het primaire besluit tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- bepaalt dat verweerder met ingang vanaf 30 juli 2024 aan verzoeker voorschotten dient te verstrekken naar de voor hem geldende bijstandsnorm tot zes weken na de datum van bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 51,- aan verzoeker moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H.W. Franssen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. C. Simonis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
23 augustus 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 40 van de Participatiewet.
3.Zie ECLI:NL:CRVB:2022:2494, r.o. 4.9. Zie bijvoorbeeld ook de uitspraak van de CRvB van 3 juni 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BD3393, waarin het tevens ging om een persoon die geen zwervend bestaan meer leidde maar beschikte over een verblijfsadres en over adressen waar hij zijn spullen kon onderbrengen.