ECLI:NL:RBAMS:2024:5238

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 augustus 2024
Publicatiedatum
22 augustus 2024
Zaaknummer
13/190895-24 / 24/016638
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klaagschrift beslag in het kader van een Belgisch Europees Onderzoeksbevel

Op 22 augustus 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een klaagschrift inzake beslag in het kader van een Belgisch Europees Onderzoeksbevel (EOB). Het klaagschrift werd op 5 juli 2024 ingediend en betreft de overdracht van in beslag genomen telefoons van de opgeëiste persoon, die momenteel gedetineerd is. De Belgische autoriteiten hadden op 17 juni 2024 verzocht om de overdracht van deze telefoons, die eerder waren afgeluisterd in Nederland. De rechtbank heeft op 8 augustus 2024 de zaak behandeld, waarbij de klager, zijn raadsvrouw mr. Y.A. Samseij, en de officier van justitie mr. K. van der Schaft aanwezig waren.

De rechtbank oordeelde dat het EOB voldoet aan de wettelijke eisen en dat er geen gronden zijn om de erkenning of uitvoering van het EOB te weigeren. De rechtbank benadrukte dat het systeem van het EOB is gebaseerd op wederzijdse erkenning, wat de ruimte voor afwijzing beperkt. De officier van justitie stelde dat de telefoons als bewijs kunnen dienen in het Belgische strafrechtelijk onderzoek tegen de klager. De rechtbank concludeerde dat het klaagschrift ongegrond is en dat de overdracht van de telefoons aan de Belgische autoriteiten kan plaatsvinden.

De beslissing werd openbaar uitgesproken door de voorzitter mr. J.P.W. Helmonds, samen met de rechters mrs. A.R.P.J. Davids en A.K. Glerum, en griffier mr. L.J.F. Ceelie. De rechtbank verklaarde het klaagschrift ongegrond, wat betekent dat de inbeslagname en de overdracht van de telefoons aan België doorgaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/190895-24
RK nummer: 24/016638
Datum beschikking: 22 augustus 2024
BESCHIKKING
op het klaagschrift
ex artikel 5.4.10 in verbinding met artikel 552a van het Wetboek van Strafvorderingvan:
[klager] ,
geboren op [geboortedag] 1994 te [geboorteplaats] (Suriname),
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
nu gedetineerd in het [detentieplaats] ,
hierna te noemen: klager.

1.Procesgang

Het klaagschrift is op 5 juli 2024 ingediend ter griffie van deze rechtbank.
De rechtbank heeft op 8 augustus 2024 het klaagschrift behandeld en klager, zijn raadsvrouw, mr. Y.A. Samseij, advocaat te Amsterdam (waarnemend voor haar kantoorgenoot, mr. A. Zeeman), en de officier van justitie, mr. K. van der Schaft, in openbare raadkamer gehoord.

2.Feiten en omstandigheden

De Belgische autoriteiten hebben door middel van een Europees onderzoeksbevel (EOB) van
17 juni 2024 verzocht om de overdracht van op grond van een eerder EOB in Nederland afgeluisterde telefoongesprekken van de opgeëiste persoon en om het overgaan tot het uitlezen van een tweetal onder de opgeëiste persoon in beslag genomen telefoons.
Het klaagschrift is gelijktijdig behandeld met een Europees Arrestatiebevel van de Belgische autoriteiten van 6 juni 2024 (hierna EAB I).
De officier van justitie heeft ter zitting gesteld dat het EOB in samenhang moet worden gelezen met het gestelde in het EAB I.
De rechtbank stelt vast dat in dat EAB, naast de overlevering van de opgeëiste persoon, tevens wordt verzocht om de overdracht van de gsm-toestellen in bezit van de opgeëiste persoon. Ter zitting heeft de officier van justitie in dit verband toegelicht dat de vordering tot het in behandeling nemen van dit EAB I is gecorrigeerd in die zin dat in het kader van de overlevering niet langer een beslissing van de rechtbank wordt gevraagd om de gsm-toestellen over te dragen. Dit is echter nog steeds de wens van de Belgische autoriteiten. De Belgische autoriteiten verwachtten dat sneller over de telefoons zou kunnen worden beschikt als daarom via een EOB zou worden verzocht. Ter uitvoering van het EOB is er door het Openbaar Ministerie voor gekozen de telefoons niet door de Nederlandse recherche uit te laten lezen maar om de telefoons zoals is verzocht door de Belgische autoriteiten fysiek over te dragen zodat het onderzoek aan de telefoons door de Belgische autoriteiten kan worden verricht, aldus de officier van justitie.
De rechtbank kan de gegeven toelichting over de achtergrond van de correctie op de vordering volgen. Hieruit begrijpt de rechtbank dat nog steeds, en thans in het kader van het EOB, wordt verzocht de telefoons aan België over te dragen. Bij de verdere beoordeling van het klaagschrift zal dit in aanmerking worden genomen.
Het verzoek van België is gedaan in verband met een strafrechtelijk onderzoek tegen klager ter zake van de verdenking dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten zoals omschreven in het EOB.
Op 13 juni 2024 zijn de twee telefoons in het kader van een aanhouding op grond van artikel 21, eerste lid OLW in beslag genomen. Deze inbeslagname heeft initieel plaatsgevonden op grond van artikel 49 OLW en is later, naar aanleiding van het nu voorliggende EOB, omgezet naar beslag op grond van artikel 5.4.1 en volgende van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv).
Het gaat om de volgende telefoons:
  • een zwarte Nokia 105 met goednummer 6514016;
  • een zwarte Samsung met goednummer 6514021.

3.Inhoud klaagschrift en standpunt klager

Het klaagschrift strekt tot teruggave van de telefoons en verzet zich tegen het uitlezen van de telefoons. Er zijn geen valide argumenten voor de stelling dat de inbeslaggenomen goederen gekoppeld kunnen worden aan enig crimineel handelen. Het voortduren van het beslag kan geen enkele bijdrage leveren aan de waarheidsvinding. Daarnaast is het niet aan Nederland om bewijs naar België te sturen, aldus de raadsvrouw.

4.Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het klaagschrift ongegrond moet worden verklaard. Het is, gelet op de Belgische verdenking, evident dat de telefoons als bewijs kunnen dienen.

5.Het oordeel van de rechtbank

Toetsingskader
Het systeem van het EOB is gestoeld op het beginsel van wederzijdse erkenning. Dat brengt met zich dat de ruimte om af te zien van erkenning en tenuitvoerlegging van een EOB beperkt is.
In (onder meer) zijn arrest van 21 december 2021 [1] heeft de Hoge Raad het toetsingskader in beklagzaken ex artikel 5.4.10 Sv in verbinding met artikel 552a Sv uiteengezet.
Bij de behandeling van een dergelijk klaagschrift wordt geen onderzoek gedaan naar de gronden voor het uitvaardigen van het EOB. Evenmin wordt de proportionaliteit van de inbeslagneming en van de daarop volgende overdracht van voorwerpen getoetst.
Daarentegen moet wel worden beoordeeld of zich – gelet op de artikelen 5.4.3, 5.4.4 en 5.4.6 Sv – een grond voordoet voor het weigeren van de erkenning of de uitvoering van het EOB, dan wel voor uitstel van de erkenning of de uitvoering van het EOB. Daarnaast kan, indien aan de orde, ook worden beoordeeld of de bevoegdheid waarmee uitvoering is gegeven aan het EOB, rechtmatig is toegepast, welke beoordeling overigens is beperkt tot een onderzoek naar de formaliteiten waaraan de inbeslagneming moet voldoen. Verder staat aan de rechtbank ter beoordeling of de in beslag genomen voorwerpen het bewijsmateriaal betreffen waarop het EOB betrekking heeft en die de uitvaardigende autoriteit met dat bevel beoogt te verkrijgen.
Bij de beoordeling van een klaagschrift dat betrekking heeft op inbeslagneming op grond van een EOB is ten slotte niet de vraag aan de orde of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert. Aan het systeem van het EOB ligt immers ten grondslag dat met de uitvaardiging van een EOB het belang van strafvordering in de uitvaardigende staat wordt verondersteld aanwezig te zijn.
Oordeel van de rechtbank
In het licht van het hiervoor geschetste toetsingskader overweegt de rechtbank als volgt.
Het voorliggende EOB voldoet aan de in artikel 5.4.3 Sv gestelde eisen, er doen zich geen van de in artikel 5.4.4 Sv genoemde weigeringsgronden voor en er is geen sprake van één van de in artikel 5.4.6 genoemde situaties.
Gelet hierop zal de rechtbank het klaagschrift ongegrond verklaren

6.Beslissing

De rechtbank verklaart het beklag
ONGEGROND.
Deze beslissing is op 22 augustus 2024 gegeven en in het openbaar uitgesproken door:
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. A.R.P.J. Davids en A.K. Glerum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie, griffier.