ECLI:NL:RBAMS:2024:5232

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 augustus 2024
Publicatiedatum
22 augustus 2024
Zaaknummer
C/13/743093 / HA ZA 23-1086
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van een leenovereenkomst en de gevolgen van wanbetaling

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 augustus 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eiser en een gedaagde, waarbij de eiser vorderingen heeft ingesteld op basis van twee leenovereenkomsten. De eiser, wonende in Chili, heeft aan de gedaagde, die actief is in de detailhandel, in totaal € 90.000 geleend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overeenkomsten, die notarieel zijn vastgelegd, daadwerkelijk als geldleningen zijn bedoeld en niet als een koopovereenkomst van aandelen, zoals de gedaagde heeft betoogd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gedaagde in gebreke is gebleven met de terugbetaling van de leningen en heeft de vorderingen van de eiser toegewezen, inclusief de contractuele rente en kosten. De gedaagde's verzoek om de uitvoerbaarverklaring bij voorraad te weigeren is afgewezen, omdat er geen voldoende restitutierisico is aangetoond. De rechtbank heeft ook de proceskosten aan de zijde van de eiser toegewezen, en de gedaagde is veroordeeld tot betaling van de gevorderde bedragen, vermeerderd met rente.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/743093 / HA ZA 23-1086
Vonnis van 14 augustus 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] , Chili,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. D.J.J. Folgering te 's-Hertogenbosch,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. J. du Bois te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 27 november 2023, met producties,
  • de conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie, met producties,
  • de conclusie van antwoord in reconventie, met producties,
  • het tussenvonnis van 17 april 2024 waarin een mondelinge behandeling is gelast,
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 19 juli 2024 en de daarin opgenomen processtukken en proceshandelingen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is in 2023 vanuit Londen, Verenigd Koninkrijk, verhuisd naar Amsterdam en is ingetrokken in de woning van [gedaagde] en diens levenspartner.
2.2.
[gedaagde] is zakelijk actief in dierenspeciaalzaken (winkels). In het Handelsregister staat geregistreerd dat [gedaagde] enig aandeelhouder en bestuurder is van [bedrijf 1] B.V. Deze vennootschap is enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 2] B.V.
2.3.
[eiser] is in 2023 actief geweest in en voor die winkels van [gedaagde] .
2.4.
Partijen hebben met elkaar gesproken over een investering van [eiser] in de bedrijfsactiviteiten van [gedaagde] . Daartoe heeft [gedaagde] aan [eiser] een voorstel gedaan om 20% aandelen te verkrijgen voor 65.000 euro. Op 25 april 2023 heeft [eiser] aan [gedaagde] bericht:
“(…)
So I decide the 50, 65K, it’s an amount that I am okay with it.
The things is that I think we have to have a second look, it’s the percentage of shares I’m not sure (…). So regarding that, I will need more clarification regarding the amount of shares that I will be buying so then the exact percentage of participation will be cleared. For me the 20% that you were offering me I think is something very prudent regarding you guys that you have history, it’s your business that you’ve been running for a long time but also know it’s not a small amount, it’s not huge but it’s not a smaller amount considering the other two shareholders that will be, they had been putting into the company way less money than that and they had like more and similar percentage of participation so I think there is something that I have to be more accurate and I’m sure that it’s something from the constitution that you have when we were going to create the company and the accountant must understand this.
So that’s one point, okay? Regarding all shares and the percentage of margin. And the other point that I have issue is still the visa for me. Because (..) I can give money and brand business and everything. But I’m going to work there and my salary (…) but I’m not going to have any social (…) like protection, health, everything. So I will be illegal right?
(…)”
2.5.
[eiser] heeft de volgende betalingen aan [gedaagde] verricht:
2.5.1.
Op 3 mei 2023 een bedrag van € 15.000,00.
2.5.2.
Op 26 mei 2023 een bedrag van € 25.000,00, op 1 juni 2023 een bedrag van € 8.000,00 en op 30 juni 2023 een bedrag van € 42.000,00. In totaal € 75.000,00.
2.6.
In juni heeft [eiser] een prognose opgesteld voor de financiën van drie winkels waarin [gedaagde] een belang heeft.
2.7.
Op 24 juni 2023 hebben [eiser] en [gedaagde] een overeenkomst (getiteld
“III. Loan Agreement 1 signed 24/06/2023”) gesloten waarin is bepaald dat [eiser] als
“Lender”een bedrag van € 15.000,00 heeft geleend (
“to loan”) aan [gedaagde] als “
Borrower”. In die overeenkomst is verder opgenomen dat [gedaagde] op 3 augustus 2023 het volledige bedrag en de verschuldigde rente vanaf 3 mei 2023 zal terugbetalen (
“will be repaid”) aan [eiser] .
2.8.
Op 10 juli 2023 hebben [eiser] en [gedaagde] een tweede overeenkomst (getiteld
“IV. Loan Agreement 2 signed 10/07/2023”) gesloten waarin is bepaald dat [eiser] als
“Lender”een bedrag van € 75.000,00 heeft geleend (
“to loan”) aan [gedaagde] als
“Borrower”. In die overeenkomst is verder opgenomen dat [gedaagde] het betaalde bedrag zal terugbetalen (
“to repay”) in 26 termijnen van € 4.276,00 (inclusief jaarlijkse rente van 38% per jaar over het niet afgeloste deel vanaf 7 juli 2023).
2.9.
Op 14 augustus 2023 zijn partijen verschenen voor een notaris ten kantore van Mol Notariaat B.V. te Amsterdam en hebben twee aktes ondertekend. In beide akten wordt [eiser]
“Lender”genoemd en [gedaagde]
“Borrower”.
2.9.1.
In de akte genaamd Loan Agreement 1 is opgenomen dat [eiser] een bedrag van € 15.000,00 zal lenen (
“to loan”) aan [gedaagde] . Verder is opgenomen dat [gedaagde] dit bedrag, vermeerderd met rente van 13% per jaar vanaf 3 mei 2023, zal terugbetalen (
“to repay”), in totaal een bedrag van € 16.950,00.
2.9.2.
In de akte genaamd Loan Agreement 2 is opgenomen dat [eiser] een bedrag van € 75.000,00 zal lenen (
“to loan”) aan [gedaagde] . Verder is opgenomen dat [gedaagde] dit bedrag, te vermeerderen met een rente van 14% per jaar vanaf 3 oktober 2023 over het niet terugbetaalde deel (
“unpaid principal”) zal terugbetalen (
“to repay”) in 24 maandelijkse termijnen van € 3.601,00 (hoofdsom plus rente). Het deel aan verschuldigde rente is iedere maand een kleiner deel van die termijn. De totale verschuldigde rente over de looptijd van de lening bedraagt € 11.424.
2.9.3.
In beide Loan Agreements is opgenomen dat [eiser] de geldbedragen worden (zijn) betaald aan [gedaagde] op zijn bankrekening bij de Rabobank.
2.9.4.
In beide Loan Agreements zijn verder gelijkluidende bedingen opgenomen:

Default
3. Notwithstanding anything to the contrary in this Agreement, if the Borrower defaults in performance of any obligation under this Agreement, then the Lender may declare the principal amount owing and interest due under this Agreement at that time to be immediately due and payable.
Governing Law
4. This Agreement is exclusively governed by the Laws of the Netherlands. All disputes arising out or in connection with this agreement will be resolved by the Amsterdam District Court (…).
Costs
5. The Borrower shall be liable for all costs, expenses and expenditures incurred including, without limitation, the complete legal costs of the Lender incurred by enforcing this Agreement as a result of any default by the Borrower and such costs will be added to the principal then outstanding and shall be due and payable by the Borrower to the Lender immediately upon demand of the Lender.
(…)“
2.10.
[eiser] is voor langere tijd naar Thailand gegaan voor vakantie.
2.11.
[gedaagde] heeft 30 september 2023 en 3 oktober 2023 geen betalingen aan [eiser] verricht. [eiser] heeft per e-mail aan [gedaagde] geschreven dat hij zijn verplichtingen uit de Loan Agreements niet is nagekomen en heeft hem 30 dagen de tijd gegeven dit te herstellen.
2.12.
In zijn e-mail van 18 oktober 2024 heeft [naam] namens [eiser] contact gezocht met [gedaagde] over betalingen uit hoofde van de Loan Agreements van 14 augustus 2023. Uit die e-mailconversatie blijkt dat [gedaagde] een betalingsregeling heeft voorgesteld, inhoudende dat hij extra rente zal betalen voor de Loan Agreement 1 als hem uitstel wordt verleend tot 31 december 2023 en verder dat hij wekelijks € 250 zal betalen tot het einde van het jaar ter zake Loan Agreement 2 (en daarna weer volgens de overeenkomst). [naam] heeft daar met reserves op gereageerd en heeft aangedrongen dat [gedaagde] de betalingen ter zake Loan Agreement 2 zal verrichten.
2.13.
[gedaagde] heeft niet voldaan aan zijn voorstel om € 250 per week ter zake Loan Agreement 2 te betalen aan [eiser] .
2.14.
Bij brief van 27 oktober 2023 heeft de advocaat van [eiser] een beroep gedaan op artikel 3 van de Loan Agreements en [gedaagde] gesommeerd uiterlijk 3 november 2023 de “amount due” te betalen op de derdengeldrekening van de advocaat van [eiser] . [gedaagde] heeft daar niet aan voldaan.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiser] vordert veroordeling van [gedaagde] , bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis, tot betaling van:
Primair
een bedrag van € 16.950,-, te vermeerderen met de contractuele rente van 13% vanaf 30 september 2023, althans 3 november 2023, dan wel een in goede justitie te bepalen datum, tot de dag van voldoening,
een bedrag van € 86.424,-, te vermeerderen met de contractuele rente van 14% vanaf 3 november 2023, dan wel een in goede justitie te bepalen datum, tot de dag van voldoening,
een bedrag van € 4.765,96 aan kosten ter verkrijging van voldoening, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente (de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119a BW), vanaf het moment dat die kosten zijn ontstaan, althans de dag van dagvaarding, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, tot de dag van voldoening,
Subsidiair
een bedrag van € 2.188,58 inclusief btw aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 30 september 2023, althans 3 oktober 2023, althans 3 november 2023, dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag tot de dag van voldoening.
Primair en subsidiair
[gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure, en [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [eiser] van de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 dagen na dit vonnis.
3.2.
[eiser] heeft daartoe – kort gezegd – gesteld dat partijen twee geldleningen zijn overeengekomen. Dit volgt uit de notariële aktes van 14 augustus 2023. [gedaagde] heeft de geldlening uit Loan Agreement 1 niet tijdig afgelost en heeft geen enkele termijn voor de geldlening uit Loan Agreement 2 voldaan. In de Loan Agreements is overeengekomen dat de gehele lening inclusief alle verschuldigde rente opeisbaar wordt indien [gedaagde] een betalingstermijn mist (vorderingen i en ii). Verder is in de Loan Agreements overeengekomen dat in dat geval [gedaagde] ook alle kosten die [eiser] moet maken voor verkrijging van voldoening dient te vergoeden (vordering iii). De subsidiaire vordering onder iv is voor het geval het onder iii gevorderde niet wordt toegewezen, aldus steeds [eiser] .
3.3.
[gedaagde] voert – kort gezegd – aan dat geen sprake is van een geldlening aan hem in persoon. [eiser] heeft de geldbedragen betaald voor de koop van aandelen in een vennootschap van [gedaagde] en als zakelijke geldlening aan die ondernemingsactiviteiten, aldus [gedaagde] .
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[gedaagde] heeft een tegenvordering ingesteld. Hij vordert een verklaring voor recht dat [eiser] aansprakelijk is voor de door hem geleden schade, op te maken bij staat, en een veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
3.6.
Hij stelt dat [eiser] zonder overleg naar Thailand is vertrokken. Omdat [eiser] actief betrokken was bij (projecten van) de dierenspeciaalzaken, heeft [gedaagde] door dit plotselinge vertrek schade opgelopen.
3.7.
[eiser] voert verweer.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie

bevoegde rechter en toepasselijk recht
4.1.
[eiser] heeft zijn gewone verblijfplaats in Chili, zodat de rechtbank moet beoordelen of zij bevoegd is om van het geschil kennis te nemen. Deze rechtbank acht zich zowel in conventie als in reconventie bevoegd. Voor wat betreft de vorderingen in conventie, volgt dat op grond van artikel 25 lid 1 van de Brussel I-bis Verordening [1] uit de (door [gedaagde] niet bestreden) forumkeuze van partijen in de Loan Agreements (artikel 4 van die overeenkomsten). Als het om de vorderingen in reconventie gaat, volgt dat uit artikel 26 lid 1 van de Brussel I-bis Verordening.
4.2.
Op zowel de vorderingen in conventie als in reconventie, is verder Nederlands recht van toepassing. Voor wat betreft de vorderingen in conventie volgt dat op grond van artikel 3 lid 1 van de Rome I-Verordening [2] uit de rechtskeuze van partijen in de Loan Agreements (eveneens artikel 4 van die overeenkomsten). Als het om de vorderingen in reconventie gaat, volgt dit uit artikel 7 lid 2 van de Rome II-Verordening [3] waarbij wordt aangeknoopt bij het recht van het land waar de (gestelde) schade is ingetreden.
in conventie
4.3.
Partijen verschillen van mening over de grondslag van de betalingen die [eiser] aan [gedaagde] heeft gedaan: volgens [eiser] heeft hij geld verstrekt uit hoofde van geldleningen aan [gedaagde] in persoon, volgens [gedaagde] heeft hij aandelen in [bedrijf 2] B.V. gekocht.
4.4.
Partijen beroepen zich daarmee op verschillende wettelijke titels voor de betalingen door [eiser] aan [gedaagde] .
4.4.1.
[eiser] beroept zich op een overeenkomst van geldlening. In artikel 7:129 Burgerlijk Wetboek (BW) is daarover bepaald:
De overeenkomst van geldlening is de kredietovereenkomst waarbij de ene partij, de uitlener, zich verbindt aan de andere partij, de lener, een som geld te verstrekken en de lener zich verbindt aan de uitlener een overeenkomstige som geld terug te betalen.
4.4.2.
[gedaagde] beroept zich op een koopovereenkomst. In artikel 7:1 BW is een koopovereenkomst als volgt gedefinieerd:
Koop is de overeenkomst waarbij de een zich verbindt een zaak te geven en de ander om daarvoor een prijs in geld te betalen.
4.5.
In dit geschil dient dus te worden vastgesteld welke rechtsverhouding tussen partijen bestaat over de bedragen die [eiser] aan [gedaagde] heeft betaald. Daarbij gaat het om de redelijke bedoelingen en verwachtingen van partijen. Bij die uitleg dienen alle omstandigheden van het geval te worden betrokken.
partijbedoeling was een lening
4.6.
Partijen hebben de geldbetalingen in verschillende overeenkomsten vastgelegd. De Loan Agreements van 14 augustus 2023 (zie onder 2.9 tot en met 2.9.4) zijn door partijen ondertekend ten overstaan van een notaris. Dit zijn dus authentieke akten. De partijverklaringen in die akten leveren tegenover de wederpartij dwingend bewijs op (artikel 157 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)).
4.7.
De term
“Loan Agreement”betekent leningsovereenkomst. In de overeenkomsten wordt [eiser] als geldverstrekker (
“Lender”) aangeduid en [gedaagde] als geldlener (
“Borrower”). Verder is in de Loan Agreements opgenomen een verplichting van [gedaagde] om de aan hem betaalde geldsom (vermeerderd met rente) terug te betalen (
“to repay”) aan [eiser] . [gedaagde] heeft geen andere uitleg van deze Engelse begrippen gegeven.
4.8.
Het gebruik van deze terminologie in de notariële akten duidt, zoals [eiser] terecht betoogt, op een bedoeling van partijen dat [eiser] geld zou lenen (heeft geleend) aan [gedaagde] als gedefinieerd in artikel 7:129 BW( zie onder 4.4.1). Hiermee heeft [eiser] dwingend bewijs geleverd van zijn stelling dat het de subjectieve partijbedoeling was om de gelden als lening te verstrekken.
4.9.
[eiser] heeft er verder op gewezen dat partijen zich ook op die manier naar elkaar hebben uitgedrukt en zo eveneens uitvoering hebben gegeven aan de Loan Agreements. In zijn uitingen aan [gedaagde] gaat het over lenen (
“to loan”). De overschrijving van de bedragen zijn verricht met als onderwerp
“Prestamo a benificiaro (…) [gedaagde] ”. Het Spaanse woord
“préstamo”is in het Nederlands
“lenen”. Ook heeft [eiser] [gedaagde] in oktober 2023 laten aanschrijven met als doel dat [gedaagde] zijn verplichtingen uit de Loan Agreements na zal komen (de terugbetaling van € 15.000 plus € 1.950 aan rente als overeengekomen in Loan Agreement 1 en de betaling van de eerste termijn als overeengekomen in Loan Agreement 2). Daarop heeft [gedaagde] verschillende betalingsvoorstellen gedaan. Die betalingsvoorstellen kunnen niet anders worden uitgelegd dan als erkenning van [gedaagde] dat hij een schuld aan [eiser] heeft en dat die schuld kon worden ingelost door terugbetaling van de aan hem betaalde bedragen. Dat [gedaagde] die voorstellen enkel onder druk deed, zoals hij tijdens de zitting aanvoerde, heeft hij niet nader onderbouwd en doet verder niet af het feit dat hij het bestaan van de leningen in het geheel niet heeft weersproken.
4.10.
Uit dit alles kan worden afgeleid dat tussen partijen kennelijk het uitgangspunt was dat [gedaagde] de aan hem betaalde geldbedragen moest terugbetalen aan [eiser] en dat zij zich ook zo naar elkaar hebben gedragen. [gedaagde] heeft hier onvoldoende tegenover gesteld in het kader van zijn verweer dat (de partijverklaringen in) de notariële akten niet overeenstemmen met de werkelijkheid en partijen eigenlijk een aandelenkoop zijn overeengekomen. Dat licht de rechtbank hierna toe.
geen aandelenkoop
4.11.
[gedaagde] heeft ter ondersteuning van die uitleg gewezen op de Whatsappberichten van 25 april 2023 tussen partijen. In de Whatsappberichten heeft [gedaagde] aan [eiser] bericht dat hij voor € 65.000 in totaal 20% van de aandelen zal verkrijgen. Volgens [gedaagde] zijn de geldbedragen verder op verzoek van [eiser] op zijn privérekening gestort, maar was het geld bedoeld voor de koop van de aandelen in de vennootschap [bedrijf 2] B.V. Hij heeft de ontvangen geldbedragen daarom onmiddellijk gestort op de bankrekening van voornoemde vennootschap en heeft dit aangewend voor de bedrijfsvoering, aldus steeds [gedaagde] .
4.12.
Niet is geschil is dat [eiser] interesse heeft gehad in participatie in de bedrijfsactiviteiten van [gedaagde] . Dit volgt ook uit het verlenen van hand- en spandiensten door [eiser] in de winkels van [gedaagde] en het feit dat [eiser] omzetprognoses van de winkels heeft opgesteld, zoals [gedaagde] heeft betoogd. Bovendien heeft [eiser] ter zitting verklaard dat hij interesse heeft gehad om te investeren in de bedrijfsactiviteiten van [eiser] .
4.13.
[eiser] heeft in zijn spraakbericht gereageerd op het voorstel van [gedaagde] om een aandelenpakket van 20% te kopen voor € 65.000. Uit dat bericht (opgenomen onder 2.4) volgt dat [eiser] twijfels had over de waarde van de aandelen, en vooral of het aangeboden percentage aandelen wel in overeenstemming is met de aandelenpakketten van andere investeerders die volgens [eiser] minder vermogen hebben ingebracht en een zelfde of hoger percentage aandelen hebben verkregen. Ter zitting heeft [eiser] verder verklaard dat hij het aanbod van [gedaagde] niet heeft aanvaard omdat daarin niet is vermeld van welke vennootschap hij aandelen zou kopen voor € 65.000, hoeveel een aandeel in dat bedrijf waard is en dus hoeveel procent van de aandelen zouden worden gekocht voor dat bedrag.
4.14.
Anders dan [gedaagde] heeft betoogd, kon hij bij die stand van zaken er niet op vertrouwen dat [eiser] zijn aanbod tot de koop van aandelen van [gedaagde] heeft aanvaard in dat spraakbericht. De door [eiser] genoemde onderwerpen zijn immers essentieel bij een koopovereenkomst van aandelen in een vennootschap en over geen enkele van die essentiële onderwerpen is overeenstemming bereikt tussen partijen.
4.15.
[gedaagde] heeft geen andere feiten en omstandigheden aangevoerd die duiden op een mogelijke wilsinstemming van [eiser] om aandelen te kopen. Dat de geldbedragen enkel op verzoek van [eiser] zijn overgemaakt naar zijn privérekening volgt niet uit de overgelegde correspondentie en heeft [eiser] terecht bestreden. Dat het geld vervolgens door [gedaagde] is overgemaakt naar de bankrekening van [bedrijf 2] B.V. is een keuze van [gedaagde] en duidt er zonder nadere motvering nog niet op dat blijkbaar sprake was van een aandelenkoop tussen partijen.
4.16.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat de door [eiser] overgemaakte som van in totaal € 90.000 ook niet overeenkomt met het geldbedrag waarvoor [gedaagde] stelt dat de aandelen zijn gekocht, zoals [eiser] terecht heeft betoogd. Het ter zitting gevoerde betoog van [gedaagde] dat een deel van de geldbedragen die [eiser] heeft betaald zou worden ingezet voor de koop van aandelen (kennelijk die € 65.000) en het resterende deel (kennelijk dus € 25.000) als geldlening, is in het geheel niet onderbouwd.
4.17.
Uit dit alles volgt dat [gedaagde] onvoldoende heeft aangevoerd voor zijn standpunt dat [eiser] de bedragen aan [gedaagde] in werkelijkheid heeft betaald uit hoofde van een koopovereenkomst van aandelen in [bedrijf 2] B.V.
slotsom uitleg Loan Agreements
4.18.
De Loan Agreeements worden dan ook beschouwd als geldleningen van [eiser] aan [gedaagde] in persoon. Een andere uitleg van (de partijbedoelingen in) die notariële aktes is op basis van het procesdossier en de standpunten van [gedaagde] niet gebleken.
4.19.
De enkele stelling dat de notariële akten slechts zijn opgemaakt om de aanvraag van een visum voor Thailand eenvoudiger te maken voor [eiser] , zoals [gedaagde] heeft aangevoerd, is op zichzelf geen aanleiding om de Loan Agreements anders uit te leggen dan dat daarin een geldlening is overeengekomen.
overige verweren tegen vorderingen i en ii
4.20.
Het verweer van [gedaagde] dat hij niet over de financiële middelen beschikt om de onder i en ii gevorderde bedragen te betalen aan [eiser] , is onvoldoende om die vorderingen van [eiser] af te wijzen. Nog afgezien dat dit op zich geen reden kan zijn om schuldeisers een executoriale titel voor hun vordering op een schuldenaar te ontzeggen, heeft [gedaagde] zijn verweer op geen enkele wijze onderbouwd.
4.21.
[gedaagde] heeft een beroep gedaan op matiging van de overeengekomen rente, met verwijzing naar artikel 6:94 BW. Gesteld noch gebleken is dat sprake is van een boete(rente) die zich voor matiging zou lenen. Voor zover [gedaagde] heeft aangevoerd dat [eiser] geen nakoming kan vorderen voor het gehele rentebedrag heeft hij niet nader gemotiveerd of onderbouwd op grond van welke feiten en omstandigheden deze vordering van [eiser] dient te worden afgewezen. Het verzoek tot matiging wordt daarom verworpen.
4.22.
Uit het bovenstaande volgt dat de onder i en ii gevorderde hoofdsommen worden toegewezen.
4.23.
De gevorderde hoofdsommen bestaan uit het bedrag dat [eiser] heeft geleend aan [gedaagde] inclusief de daarover verschuldigde contractuele rente tot het einde van de looptijd van de leningen. [eiser] heeft gevorderd deze bedragen te vermeerderen met de na de dagvaarding verschenen contractuele rente. Dit wordt ten aanzien van de Loan Agreement 1 enkel toegewezen over de hoofdsom en voor wat betreft Loan Agreement 2 afgewezen, ook al heeft [gedaagde] hier geen verder verweer tegen gevoerd. Voor toewijzing van de gevorderde vermeerdering bestaat namelijk geen grond. Voor wat betreft Loan Agreement 1 geldt dat [eiser] niet heeft gesteld dat partijen een samengestelde rente zijn overeengekomen, zodat als uitgangspunt heeft te gelden dat de contractuele rente slechts over de hoofdsom verschuldigd is en dit deel toewijsbaar is. Ten aanzien van Loan Agreement 2 geldt dat partijen een vaste maandelijkse som aan contractuele rente zijn overeengekomen tot het einde van de looptijd van de lening in september 2025. [eiser] betoogt dat niet alleen de openstaande hoofdsom maar ook alle vaste sommen aan contractuele rente tot het einde van de looptijd opeisbaar zijn, hetgeen [gedaagde] niet heeft bestreden. [eiser] heeft echter niet gesteld dat hierover ook nog een doorlopende (procentuele) contractuele rente verschuldigd zou zijn.
kosten ter verkrijging van voldoening (vordering iii)
4.24.
In beide Loan Agreements is een gelijkluidend beding over (proces)kosten opgenomen (artikel 5). In dat beding zijn partijen overeengekomen dat [gedaagde] verantwoordelijk is voor alle kosten, inclusief de
“legal costs”die [eiser] moet maken om nakoming van die overeenkomst af te dwingen.
4.25.
[eiser] heeft gesteld dat partijen met deze contractuele afspraak zijn afgeweken van de wettelijke regeling voor de voldoening van de proceskosten als bedoeld in de artikelen 237 tot en met 241 Rv en van de wettelijke regeling voor buitengerechtelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 onder b en c BW. Hij heeft ter onderbouwing van die kosten declaraties van zijn advocaat tot de dag van dagvaarding ingediend.
4.26.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat de gevorderde kosten geen andere werkzaamheden zijn dan kosten gemaakt ter voorbereiding en instructie van de zaak en dat integrale voldoening van advocaatdeclaraties buiten het kader van artikel 6:96 BW is.
4.27.
Dit verweer van [gedaagde] raakt niet de stelling van [eiser] dat tussen partijen afgeweken is van de wettelijke regelingen over (proces)kosten. Verder heeft [gedaagde] geen feiten en omstandigheden gesteld waaruit redelijkerwijs een andere uitleg van artikel 5 uit de Loan Agreements kan worden afgeleid.
4.28.
[gedaagde] heeft de hoogte en de verschuldigdheid van de gevorderde kosten niet, althans onvoldoende gemotiveerd, betwist.
4.29.
De gevorderde vergoeding van kosten ter verkrijging van voldoening (het onder iii gevorderde) wordt daarom als onbetwist toegewezen.
4.30.
De Loan Agreements zijn geen handelsovereenkomsten als bedoeld in artikel 6:119a BW – het zijn immers overeenkomsten tussen twee natuurlijke personen buiten de uitoefening van hun bedrijf of beroep, ook volgens [eiser] . De gevorderde vermeerdering met wettelijke rente wordt daarom toegewezen met toepassing van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW. De ingangsdatum van de rente wordt bepaald op 14 dagen na aanschrijving van dit vonnis, omdat dit de gebruikelijke termijn is voor de wettelijke rente over proceskosten.
proceskosten (vordering v)
4.31.
[gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten veroordeeld. De gevorderde veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten wordt afgewezen, ook al heeft [gedaagde] tegen deze vordering geen verweer gevoerd. [eiser] heeft immers zijn kosten (zowel proces- als incassokosten) gevorderd op basis van artikel 5 van de Loan Agreements en heeft gesteld dat daarin is afgeweken van de wettelijke regeling voor proceskosten (zie in bovenstaande overwegingen over het onder iii gevorderde). Deze vordering is reeds toegewezen, voor een aanvullende vergoeding op grond van de liquidatietarieven bestaat geen grond. Voor zover [eiser] heeft bedoeld om de gemaakte proceskosten na het uitbrengen van de dagvaarding te vorderen, had het op zijn weg gelegen om die kosten eveneens onder vordering iii te onderbouwen. Het onder v gevorderde wordt afgewezen.
4.32.
Dit alles geldt ook voor de na dit vonnis te ontstane kosten aan de zijde van [eiser] omdat toewijzing daarvan is gegrond op artikel 237 lid 4 Rv, waarvan partijen zijn afgeweken en [eiser] verder niet heeft gesteld dat hij nakosten zal moeten maken.
uitvoerbaarverklaring bij voorraad van dit vonnis
4.33.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd tegen uitvoerbaarverklaring bij voorraad van dit vonnis, als het gaat om de vorderingen in conventie.
4.34.
Op grond van artikel 233 lid 1 Rv kan de rechter, indien dit wordt gevorderd, een vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaren. De eisende partij hoeft dit – bij gebreke van een verweer op dit punt – niet apart te motiveren. Is hierop wel verweer gevoerd, dan moeten de belangen van partijen worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval. Daarbij moet worden nagegaan of op grond van die omstandigheden, bijvoorbeeld in verband met de spoedeisendheid van het voldoen aan de veroordeling, het belang van degene die de veroordeling verkrijgt zwaarder weegt dan het belang van de wederpartij bij behoud van de bestaande toestand tot op een (mogelijk) in te stellen rechtsmiddel zal zijn beslist.
4.35.
De gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad kan slechts onder bijzondere omstandigheden – die [gedaagde] dus dient te stellen – worden afgewezen. Een dergelijke omstandigheid is het restitutierisico van (in dit geval) [eiser] . [gedaagde] heeft gesteld dat dit restitutierisico aanwezig is omdat [eiser] geen vaste woon- of verblijfplaats heeft, althans dat hij wisselende verblijfplaatsen heeft. Het verblijf van [eiser] in welk buitenland dan ook zal verhaal van een vordering van [gedaagde] ernstig bemoeilijken dan wel onmogelijk blijken, aldus steeds [gedaagde] .
4.36.
Uit deze stelling van [gedaagde] volgt niet dat [eiser] niet in staat is, of zal zijn, om de uit hoofde van dit vonnis aan hem betaalde bedragen terug te betalen aan [gedaagde] bij een andersluidend oordeel in hoger beroep. Het betoog van [gedaagde] komt erop neer dat hij mogelijk problemen zal hebben om zijn vorderingen op [eiser] (tot terugbetaling van hetgeen [eiser] heeft voldaan uit hoofde van dit vonnis) in het buitenland te verhalen. Omdat hiermee nog geen sprake is van een concreet restitutierisico, ziet de rechtbank geen aanleiding om het verweer van [gedaagde] te volgen en het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren of hier ambtshalve voorwaarden aan te verbinden (vgl. ECLI:NL:HR:1994:ZC1400 en ECLI:NL:HR:2003:AF5892)
in reconventie
4.37.
[gedaagde] heeft gesteld dat door het plotselinge vertrek van [eiser] naar Thailand de winkel in Amsterdam zonder personeel is komen te zitten en moest sluiten. De winkel in Haarlem moest ook sluiten omdat [gedaagde] onvoldoende ondersteuning had die eerder door [eiser] werd verzorgd. Andere projecten zijn stilgelegd omdat [eiser] niet meer aanwezig was. [eiser] dient de daardoor ontstane schade te vergoeden, aldus steeds [gedaagde] .
4.38.
Voor het toewijzen van de vorderingen van [gedaagde] is noodzakelijk dat kan worden vastgesteld dat [eiser] op enige grond gehouden was de genoemde werkzaamheden uit te voeren en deze niet mocht staken zonder schadeplichtig te zijn naar [gedaagde] in privé. [eiser] heeft dit bestreden en verder terecht betoogd dat [gedaagde] in het geheel niets hierover heeft gesteld, zodat niet kan worden vastgesteld dat op [eiser] een verplichting rust, of heeft gerust, om werkzaamheden in de winkels van de onderneming(en) van [gedaagde] uit te voeren of om projecten van die onderneming(en) te begeleiden of op te zetten en dat hij deze werkzaamheden niet kon staken. De vordering van [gedaagde] moet reeds daarom worden afgewezen.
4.39.
[gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 614,00 aan salaris advocaat en € 178,00 aan na dit vonnis te ontstane kosten, te vermeerderen met kosten indien dit vonnis dient te worden betekend.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van € 16.950,00 (zegge: zestienduizend negenhonderdvijftig euro) aan [eiser] , te vermeerderen met de contractuele rente van 14% per jaar over het bedrag van 15.000,00 te berekenen vanaf 27 november 2023,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van € 86.424,00 (zegge: zesentachtigduizend vierhonderdvierentwintig euro) aan [eiser] ,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van € 4.765,96 aan kosten ter verkrijging van voldoening, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, vanaf 14 (veertien) dagen na dit vonnis tot de dag van voldoening,
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde,
in reconventie
5.5.
wijst het gevorderde af,
5.6.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 792,00; indien [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving van dit vonnis aan de kostenveroordeling voldoet en dit vonnis dient te worden betekend, dient hij aanvullend een bedrag van € 92,00 aan salaris advocaat en de betekeningskosten,
in conventie en in reconventie
5.7.
verklaart de veroordelingen onder 5.1 tot en met 5.3 en 5.6 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.F. de Groot, rechter, bijgestaan door mr. R.E.R. Verloo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 augustus 2024.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken.
2.Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst.
3.Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen.