ECLI:NL:RBAMS:2024:5161

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 augustus 2024
Publicatiedatum
20 augustus 2024
Zaaknummer
13/259012-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor diefstal met geweld, carjacking en verkeersdelicten

Op 20 augustus 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een 34-jarige man, die op 2 oktober 2023 betrokken was bij een reeks ernstige strafbare feiten, waaronder diefstal van voertuigen met geweld, carjacking en het veroorzaken van verkeersongevallen. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 540 dagen, waarvan 432 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren. Tevens is hem een rijontzegging van één jaar opgelegd. De man had zich op de bewuste dag als een maniak op de weg gedragen, waarbij hij meerdere verkeersregels overtrad en een politiehelikopter moest worden ingezet om hem tot stoppen te dwingen. Hij stal onder bedreiging met geweld een auto van slachtoffer 2 en veroorzaakte meerdere aanrijdingen, waarbij hij de plaats van de ongevallen verliet. De rechtbank oordeelde dat de man alle ten laste gelegde feiten had gepleegd, en dat zijn gedrag niet alleen hemzelf, maar ook andere verkeersdeelnemers in gevaar had gebracht. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn werk en de steun van zijn familie, en besloot tot een deels voorwaardelijke straf om hem de kans te geven zijn leven weer op de rails te krijgen. De vorderingen van de benadeelde partijen werden gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de verdachte ook verplichtte tot schadevergoeding aan de slachtoffers.

Uitspraak

verkort vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Team Strafrecht
Parketnummer: 13/259012-23
Datum uitspraak: 20 augustus 2024
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1990 in [geboorteplaats] ,
wonende op het adres [adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 augustus 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J.J. Smilde, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. T. Scheffer, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] . Ook zijn [slachtoffer 2] en zijn gevolmachtigde D.L. de Groot van Slachtofferhulp Nederland, [slachtoffer 3] met zijn advocaat H.E. Brink en [slachtoffer 4] op de terechtzitting gehoord.

2.Tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 2 oktober 2023 in Nederland/België:
1. een auto (merk Honda) van [slachtoffer 2] door middel van (bedreiging met) geweld heeft gestolen;
2. meerdere plaatsen van ongeval, waardoor schade is ontstaan aan onder andere de auto’s van [slachtoffer 4] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 5] , heeft verlaten;
3. een auto (merk Mercedes) van [slachtoffer 3] door middel van (bedreiging met) geweld heeft gestolen;
4. een auto (merk BMW) van [slachtoffer 6] heeft gestolen;
5. primair diverse verkeersregels ernstig heeft geschonden waardoor levensgevaar of zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was,
subsidiair gevaar op de weg heeft (kunnen) veroorza(a)k(t)(en) of het verkeer op de weg heeft (kunnen) (ge)hinder(d)(en);
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in een
bijlagedie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van alle (primair) ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen bewijsverweren gevoerd.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt op basis van de bekennende verklaring van verdachte, de aangiftes, de getuigenverklaringen en de processen-verbaal van bevindingen bewezen dat verdachte alle ten laste gelegde feiten heeft gepleegd.
Ten aanzien van het onder feit 5 tenlastegelegde vindt de rechtbank het primair ten laste gelegde bewezen. Verdachte heeft meerdere verkeersregels in ernstige mate geschonden. Zo is hij onder andere meerdere malen door rood licht gereden, heeft hij voor langere periode met hoge snelheid en over een vluchtstrook gereden en heeft hij abrupt ingevoegd waardoor achterliggende bestuurders moesten remmen om een botsing te voorkomen. Daarnaast heeft verdachte daadwerkelijk een aantal botsingen veroorzaakt. Uit zijn handelen en zijn verklaring op de zitting, namelijk dat hij was gefocust op het ontkomen aan de politie, volgt dat hij opzet heeft gehad op het in ernstige mate schenden van deze verkeersregels. Door zijn rijgedrag gedurende de avondspits en deels in de bebouwde kom, is levensgevaar en zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten geweest.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Feit 1
op 2 oktober 2023 in Nederland een personenauto (merk Honda FRV, kenteken [kenteken 1] ) die aan [slachtoffer 2] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om die auto zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, door:
- tegen die [slachtoffer 2] te schreeuwen: “Uitstappen nu, uitstappen nu!” en
- die [slachtoffer 2] bij diens overhemd vast te pakken en
- die [slachtoffer 2] vervolgens met kracht uit die Honda FRV trekken en
- in een worsteling te geraken met die [slachtoffer 2] en
- die [slachtoffer 2] een slag te geven en op diens achterhoofd te slaan;
Feit 2
als degene door wiens gedraging meerdere verkeersongevallen waren veroorzaakt, welke gedragingen hij als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welke verkeersongevallen hadden plaatsgevonden in Raamsdonksveer op de A59 en in Zaltbommel op de A2 nabij de Martinus Nijhoffbrug en in Amsterdam op een weg, op 2 oktober 2023,
- de plaats van vorenbedoeld ongeval op de A59 heeft verlaten, alwaar verdachte met een motorrijtuig (een BMW 330 met kenteken [kenteken 2] ) tegen de personenauto’s (merk Volkswagen, type Golf met kenteken [kenteken 3] en merk Peugeot, type Expert met kenteken [kenteken 4] ) van [slachtoffer 4] en [slachtoffer 1] is aangereden waardoor die auto’s schade hebben opgelopen en
- de plaats van vorenbedoeld ongeval op de A2 heeft verlaten, alwaar verdachte met een motorrijtuig (een BMW 330 met kenteken [kenteken 2] ) tegen de vangrail van de A2 is aangereden en
- de plaats van vorenbedoeld ongeval in Amsterdam heeft verlaten, alwaar verdachte met een motorrijtuig (een Mercedes met kenteken [kenteken 5] ) tegen de personenauto (merk Ford, type Fiesta met kenteken [kenteken 6] ) van [slachtoffer 5] is aangereden waardoor die auto schade heeft opgelopen;
Feit 3
op 2 oktober 2023 te Amsterdam een personenauto (merk Mercedes, kenteken [kenteken 5] ) die aan [slachtoffer 3] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om die auto zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan door bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, door:
- tegen die [slachtoffer 3] meerdere malen te schreeuwen: “Broer, geef mij de sleutels!” en
- een mes (stiletto) aan die [slachtoffer 3] te laten zien en
- de sleutels van voornoemde Mercedes uit de hand van die [slachtoffer 3] te pakken en
- die [slachtoffer 3] bij de bovenkant van diens blouse vast te pakken;
Feit 4
op 2 oktober 2023 te Wilrijk in België een autosleutel en de daarbij horende personenauto (merk BMW, met kenteken [kenteken 2] ) die aan [slachtoffer 6] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om die auto zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Feit 5, primair
op 2 oktober 2023 te Amsterdam en Raamsdonkveer en op de A59 en op de A27 en in Zaltbommel op de A2 nabij de Martinus Nijhoffbrug, als bestuurder van meerdere voertuigen, te weten een BMW 330 met kenteken [kenteken 2] en een Honda FRV met kenteken [kenteken 1] en een Mercedes met kenteken [kenteken 5] , daarmee rijdende op de weg, te Amsterdam en Raamsdonkveer en op de A59 en in Zaltbommel op de A2 nabij de Martinus Nijhoffbrug, zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door:
- te proberen zich te onttrekken aan de politie door snelle en abrupte stuurbewegingen te maken en te slingeren en met hoge snelheid weg te rijden en
- op de Rijksweg A2 nabij de Martinus Nijhoffbrug en A27 met een snelheid van ongeveer 200 kilometer per uur over de vluchtstrook te rijden en
- op de N283 met een snelheid van ongeveer 174 en 214 kilometer per uur te rijden en
- abrupt in te voegen vanaf de vluchtstrook op de A2 nabij de Martinus Nijhoffbrug, ten gevolge waarvan de overige bestuurders van de voertuigen in de directe nabijheid hard moesten remmen om een botsing te voorkomen en
- in botsing is gekomen met meerdere voertuigen, te weten een Volkswagen, type Golf met kenteken [kenteken 3] toebehorende aan [slachtoffer 4] en een Peugeot, type Expert met kenteken [kenteken 4] toebehorende aan [slachtoffer 1] en een Ford, type Fiesta met kenteken [kenteken 6] toebehorende aan [slachtoffer 5] en
- binnen de bebouwde kom op de President Kennedylaan te Amsterdam met één hand aan het stuur en half uit de auto hangend en met een aanzienlijk hogere snelheid dan de ter plaatse voor dat voertuig toegestane maximumsnelheid en
- meerdere malen rode verkeerslichten te negeren,
door welke verkeersgedragingen van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregel

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat de ernst van de feiten maakt dat een gevangenisstraf met een onvoorwaardelijk deel dat uitgaat boven de periode die verdachte heeft doorgebracht in voorarrest, op zijn plaats is. Gelet op het feit dat verdachte in januari is geschorst uit de voorlopige hechtenis en gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte moet hiervan in dit geval toch van worden afgeweken. Het leven van verdachte lijkt mede vanwege hulp van zijn familie langzaam weer op de rit te komen. Hij heeft een inkomen en kan op zijn familie terugvallen. Daarnaast kunnen de doelen die met het strafrecht worden bereikt ook via andere wegen worden behaald.
Gelet op het voorgaande heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan vijftien maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van twee jaren.
Daarnaast heeft hij gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen.
Tot slot heeft hij gevorderd dat aan verdachte voor de door hem onder 2 en 5 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van één jaar.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht een straf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest in combinatie met een taakstraf, waarvan een deel voorwaardelijk. Hij heeft daarbij benadrukt dat het de vraag is of verdere vergelding noodzakelijk is. Verdachte opnieuw in detentie plaatsen, draagt niet bij aan speciale preventie. De periode die hij al in detentie heeft gezeten, heeft hem voldoende gewaarschuwd. Daarnaast verzoekt de raadsman rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, te weten het verlies van zijn twee dochters en zijn vader. Verder komt het inkomen van verdachte in gevaar als hij weer naar de gevangenis zou moeten gaan, hetgeen juist tot recidive zou kunnen leiden.
Daarnaast verzoekt de verdediging primair geen ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen op te leggen, omdat verdachte over zijn rijbewijs dient te kunnen beschikken voor zijn werk en vanwege de zwangerschap van zijn vrouw. Subsidiair is het verzoek om de duur ervan te matigen. Verdachte heeft vijf maanden niet gereden, omdat hij in de veronderstelling was dat hij niet mocht rijden.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze voor het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
De rechtbank stelt voorop dat verdachte zich op 2 oktober 2023 als een maniak op de weg heeft gedragen, waarbij uiteindelijk zelfs een politiehelikopter is ingezet om verdachte te doen stoppen, omdat dit op de weg niet op een andere, veilige manier mogelijk was. In het dossier wordt de rit van verdachte ook wel beschreven als een scène uit een film.
Allereerst heeft verdachte in België een auto (BMW) gestolen, omdat hij deze naar eigen zeggen wilde verkopen. Vervolgens heeft de Belgische politie hem achtervolgd en is hij met de gestolen BMW de grens gepasseerd met hoge snelheden en slingerbewegingen. De Nederlandse politie heeft de achtervolging overgenomen, waarna verdachte meerdere ongelukken heeft veroorzaakt. Op verschillende wegen heeft hij met snelheden van rond de 200 km/per uur gereden. Ook heeft hij een botsing met twee auto’s (van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4] ) veroorzaakt. Daarna is verdachte doorgereden en heeft hij vanaf de vluchtstrook van de A2, waar hij ook ruim boven de 200 km/per uur heeft gereden, abrupt ingevoegd. Hij is vervolgens tegen een vangrail op de A2 gebotst en tot stilstand gekomen. Hierbij zijn de airbags opengegaan. Verdachte heeft toen een andere bestuurder ( [slachtoffer 2] ) uit zijn auto (een Honda) getrokken, bedreigd en op zijn hoofd geslagen. Hierna heeft verdachte de autosleutels uit de hand van [slachtoffer 2] gepakt en met de Honda zijn wilde vluchtpoging vervolgd.
Met de Honda heeft verdachte ook meerdere verkeersregels overtreden, zoals het negeren van rode verkeerslichten. Vervolgens in Amsterdam aangekomen, heeft verdachte de ophanging van de Honda kapotgereden en de auto geparkeerd. Verdachte heeft daarna een man ( [slachtoffer 3] ) op straat bedreigd met een mes en zijn auto (een Mercedes) meegenomen. Met de Mercedes heeft verdachte ook een botsing veroorzaakt met een auto (van [slachtoffer 5] ). Daarnaast heeft hij wederom met hoge snelheden gereden en rode verkeerslichten genegeerd, ditmaal binnen de bebouwde kom, met fietsers en voetgangers in de buurt. De politie heeft beschreven dat zij verdachte half uit het geopende bestuurdersraam van de Mercedes zien hangen, stekende bewegingen makend met een mes in zijn linkerhand en dat verdachte totale waanzin uitstraalt.
Uit voorgaande blijkt dat verdachte zich tijdens deze rit, drie keer schuldig heeft gemaakt aan diefstal (met geweld en/of bedreiging met geweld) van een auto, ook wel bekend als
carjacking. Daarnaast heeft hij tot drie keer toe een plaats ongeval verlaten, waarbij schade is ontstaan. Verder heeft hij vele verkeersregels ernstig geschonden waarmee hij niet alleen zichzelf, maar ook andere verkeersdeelnemers in ernstige mate in gevaar heeft gebracht en dat rekent de rechtbank hem zwaar aan. Verdachtes rijgedrag had nog veel ergere gevolgen kunnen hebben. Het gaat al met al om een zeer ernstig feitencomplex waarbij de rechtbank er niet aan twijfelt dat dit op de bekend geworden slachtoffers en andere onbekend gebleven verkeersdeelnemers een grote impact heeft gehad. Een aantal slachtoffers heeft dit op de zitting ook verteld.
Verdachte heeft daarbij op meerdere momenten tot bezinning kunnen komen, maar steeds besloot hij zijn eigen belang, te weten uit handen blijven van de politie, voorop te stellen. Een dag na deze gebeurtenissen heeft verdachte zich, kennelijk na aandringen van zijn familie, bij de politie gemeld. Verdachte lijkt nu, mede vanwege de drie maanden voorarrest, tot bezinnen te zijn gekomen en spijt te hebben van zijn handelen en heeft voorafgaand aan de zitting via een brief en op de zitting mondeling spijt betuigd aan de slachtoffers.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 29 juli 2024. Hieruit blijkt dat verdachte tussen 2020 en 2024 diverse verkeersovertredingen heeft begaan en hij het ook in het verleden dus niet zo nauw nam met het opvolgen van verkeersregels.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van het psychologische onderzoek van 22 maart 2024 van verdachte. Daaruit volgt dat bij verdachte sprake is van een stoornis in cannabis- en tabaksgebruik. Ten tijde van het tenlastegelegde was dit ook – in ernstigere mate dan recent – het geval. Naar de mening van de rapporteurs hebben de stoornissen geen significantie invloed gehad op de gedragskeuzes van betrokkene ten tijde van het tenlastegelegde. Daarom adviseren zij de feiten volledig toe te rekenen. Verdachte kan zich vinden in dit advies. De rechtbank neemt dit advies over en rekent verdachte de feiten volledig toe.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 26 juni 2024 over verdachte. In dat rapport staat – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende. De reclassering ziet geen delictpatroon. Het recidiverisico wordt ingeschat als laag-gemiddeld. De financiële situatie van verdachte en de wijze waarop hij hiermee is omgegaan, namelijk door zijn toevlucht te zoeken in cannabisgebruik en over te gaan op delictgedrag, wordt gezien als een risicofactor voor recidive. De reclassering vindt het echter positief dat betrokkene werkt, zijn schulden afbetaalt en er sprake is van steun vanuit zijn partner en familie. De reclassering ziet geen aanknopingspunten om het toezicht, dat nu goed loopt in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis, te adviseren in het kader van een voorwaardelijke straf. Verdachte is namelijk zelf in staat om zijn praktische zaken te regelen en ambulante behandeling is niet geïndiceerd, omdat door de rapporteurs van het persoonlijkheidsonderzoek geen stoornis gerelateerde problematiek is gediagnosticeerd die heeft doorgewerkt op het plegen van de strafbare feiten in deze zaak. Wel wordt opgemerkt dat verdachte baat kan hebben bij vrijwillige ambulante behandeling om het verlies van zijn dochters te verwerken. Tot slot adviseert de reclassering geen gevangenisstraf op te leggen, omdat het gezin van verdachte hier in emotioneel en financieel opzicht erg onder zal leiden.
Op te leggen straf
De rechtbank zal de strafeis van de officier van justitie niet volgen. In een zaak als deze, waarbij het gaat om een zeer uitzonderlijk feitencomplex, zou een gevangenisstraf van ongeveer achttien maanden, waarvan elf maanden voorwaardelijk alleszins passend zijn geweest.
Uitgaande van bovengenoemd uitgangspunt, zou verdachte na zijn voorarrest nog ongeveer vier maanden naar de gevangenis moeten gaan. De rechtbank zal dit deel, vanwege de persoonlijke omstandigheden van verdachte, als het ware omrekenen naar een taakstraf, hetgeen uitkomt op een taakstraf van 240 uren.
De rechtbank heeft daarbij in acht genomen dat verdachte tijdens zijn voorarrest tot inkeer lijkt te zijn gekomen en zich lijkt te hebben beseft wat zijn gedrag heeft aangericht en nog meer had kunnen aanrichten. Daarnaast heeft verdachte zijn leven deels weer op de rit en heeft hij familie die hem ondersteunt. Zo werkt hij fulltime als zzp’er met zijn broer. Verder weegt de rechtbank mee dat zijn vrouw in verwachting is, dat hij schulden heeft en bezig is deze af te betalen. Ook heeft verdachte op de zitting aangegeven dat hij is gestopt met cannabisgebruik. Een langere, onvoorwaardelijke gevangenisstraf dan zijn voorarrest zal een negatieve invloed hebben op de positieve wending die verdachte aan zijn leven heeft gegeven. Tot slot weegt voor de rechtbank mee dat het lijkt te gaan om een incidenteel geval, waarbij het overlijden van zijn twee dochters en zijn financiële situatie grote invloed hebben gehad op zijn gedrag. Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij zich niet weer zo zal gedragen en de rechtbank is van oordeel dat verdachte het beste ondersteund kan worden in dit goede voornemen door de dagelijkse bezigheden met zijn gezin en werk, buiten de gevangenis.
De rechtbank zal verdachte dus opleggen: een gevangenisstraf van 540 dagen, waarvan 432 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf van 240 uren.
De rechtbank vindt het rijgedrag zoals bewezen verklaard onder 2 en 5 wel zó ernstig dat hiervoor een ontzegging van de bevoegdheid motorvoertuigen te besturen voor langere duur, te weten één jaar, op zijn plaats is. In de omstandigheid dat verdachte in de veronderstelling was dat hij vijf maanden niet mocht rijden, ziet de rechtbank geen aanleiding om de ontzegging te matigen.
De rechtbank is van oordeel dat – gegeven de genoemde omstandigheden – deze straffen en maatregel in redelijke verhouding staan tot de ernst van de zaak en zowel recht doen aan de belangen van de maatschappij als aan de persoonlijke belangen van verdachte.

9.Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen

9.1.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert € 445,10 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie vindt dat de vordering in zijn geheel kan worden toegewezen.
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Materiële schade en conclusie
De rechtbank is van oordeel dat vaststaat dat aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] door het onder 2 en 5 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal worden toegewezen
,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
In het belang van [slachtoffer 1] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht (Sr) aan verdachte opgelegd.
9.2.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert € 2.341,80 aan vergoeding van materiële schade en € 1.100,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Op de zitting heeft de [slachtoffer 2] toegelicht dat de vergoeding van het diner voor gebruikmaking van vervangend vervoer niet langer onderdeel van de vordering uitmaakt. Hierna zal daarom worden uitgegaan van de vordering zoals op de zitting is gedaan, te weten voornoemde bedragen.
De officier van justitie vindt dat de vordering in zijn geheel kan worden toegewezen.
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Materiële schade
De rechtbank overweegt dat vaststaat dat aan [slachtoffer 2] door het onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist.
De rechtbank zal het bedrag aan verlies van arbeidsvermogen matigen tot € 500,-. Hoewel het regelen van de schade mogelijk heeft geleid tot enig verlies aan inkomen, heeft de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd waarom dit drie dagen in beslag heeft genomen.
De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank voor het overige deel van € 1.841,80 niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom in zoverre worden toegewezen. Dit bedrag bestaat uit de volgende posten: € 518,- schade aan auto/dagwaarde, € 639,98 privételefoon met hoesje, € 166,26,- werktelefoon, € 17,56 carkit en € 500,- verlies van arbeidsvermogen.
De benadeelde partij zal voor het overige (€ 500,- verlies van arbeidsvermogen) niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen.
Conclusie
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] gedeeltelijk toewijzen tot een bedrag van € 2.941,80 bestaande uit € 1.841,80 aan materiële schade en € 1.100,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, tot aan de dag van de algehele voldoening.
De benadeelde partij zal voor het overige (€ 500,- verlies van arbeidsvermogen) niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
In het belang van [slachtoffer 2] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f Sr aan verdachte opgelegd.
9.3.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert € 11.254,58 aan vergoeding van materiële schade en € 2.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Daarnaast vordert hij een bedrag van € 4.262,50 aan proceskosten voor de rechtsbijstand van zijn advocaat, onder verwijzing naar het overzicht van zijn verrichtingen.
De officier van justitie vindt dat de vordering in zijn geheel kan worden toegewezen.
De raadsman van verdachte heeft zich, onder verwijzing naar een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 1 maart 2023 (ECLI:NL:RBAMS:2023:1258), op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in een deel van zijn vordering van materiële schadevergoeding, te weten het bedrag van € 6.270,20 aan inkomstenderving. De onderbouwing van dit deel van de vordering is anderhalf uur voor de inhoudelijke behandeling ingediend. Daardoor is de verdediging niet in staat geweest om een onderbouwd standpunt te formuleren en is er geen sprake van ‘equality of arms’ in de zin van artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag ter bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Daarnaast heeft hij verzocht dat het bedrag aan immateriële schadevergoeding wordt gematigd tot een bedrag van € 1.100,-, zoals ook door de benadeelde partij [slachtoffer 2] is gevorderd. Tot slot dienen de proceskosten te worden gematigd tot een bedrag conform het liquidatietarief, omdat dat het uitgangspunt is en de verrichte werkzaamheden in deze zaak niet speciaal of bijzonder zijn.
De advocaat van de benadeelde partij heeft op de zitting toegelicht dat de onderbouwing van de schadepost inkomstenderving van € 6.270,20 bestaat uit de facturen waaruit de inkomstenderving is gedestilleerd. In de een dag eerder ingediende bijlage 9 staat een overzicht van de omzet per maand en de op de dag van de zitting ingediende facturen zijn de onderbouwing daarvan.
Materiële schade
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het onder 3 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De vordering is niet betwist voor de schadeposten die te maken hebben met de schade aan de auto en een nieuwe bril (€ 2.171,84 reparatie- en spuitwerk, € 1.546,52 reparatiewerk, € 82,60 schoonmaak auto, € 479,72 nieuwe autosleutel, € 115,70 nieuwe bril, € 138 ondernemerskaart taxi en € 450 herstel autostoel). Dit deel van de gevorderde schadevergoeding, in totaal € 4.984,38, komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom in zoverre worden toegewezen.
De vordering van € 6.270,20 aan vergoeding van inkomstenderving is wel betwist. De rechtbank volgt de raadsman in zijn standpunt en zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van zijn vordering. De rechtbank overweegt dat de schadevordering een dag voor de zitting om 17.15 uur is ingediend. De bijlagen bij de vordering die zien op de inkomstenderving zijn namens de benadeelde partij ingediend op 6 augustus 2024 om 12:06 uur, terwijl de zitting op dezelfde dag om 13:30 uur gepland stond. De bijlagen beslaan ongeveer 200 pagina’s. Nu deze onderbouwende stukken – die zien op de inkomstenderving – nadere bestudering vergen, de raadsman van verdachte geen tijd heeft gehad om dit deel van de vordering voor te bereiden, deze niet met verdachte heeft kunnen bespreken en als gevolg daarvan geen onderbouwd standpunt heeft kunnen formuleren ten aanzien van dit deel van de vordering, oordeelt de rechtbank dat geen sprake is van ‘equality of arms’ en dat deze gang van zaken in strijd is met artikel 6, eerste lid, EVRM. De behandeling van dit deel van de vordering levert daarom een onevenredige belasting van het strafproces op, omdat dit zou betekenen dat de strafzaak zou moeten worden aangehouden om de raadsman van verdachte voldoende voorbereidingstijd te gunnen. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 3 bewezenverklaarde. De hoogte van de schadevergoeding is door de verdediging betwist. De rechtbank acht het, gelet op de onderbouwing van de vordering voor wat betreft de ernst van de gevolgen daarvan en de impact op de benadeelde partij, billijk om de vordering te matigen tot € 1.100,-. Het overige deel wordt afgewezen.
Proceskosten
De rechtbank overweegt dat een redelijke uitleg van artikel 532 van het Wetboek van Strafvordering meebrengt dat bij de begroting van de daar bedoelde kosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures. Hoewel de rechtbank daarvan in voorkomende gevallen kan afwijken en de werkelijke kosten kan vergoeden, ziet de rechtbank ten aanzien van deze vordering geen aanleiding af te wijken van het uitgangspunt en het volledige bedrag aan gevorderde proceskosten toe te wijzen. De rechtbank overweegt hiertoe dat niet is onderbouwd waarom van het uitgangspunt zou moeten worden afgeweken. Verder betreft het een relatief beperkte vordering met een beperkt aantal schadeposten, waardoor ook de aard en omvang van de vordering geen aanknopingspunten geven om van het uitgangspunt af te wijken. De hoeveelheid ingediende facturen ter onderbouwing van de inkomstenderving, zonder nadere toelichting, doet daar niet aan af.
De rechtbank zal daarom aansluiting zoeken bij het in Nederlandse civiele procedures voor kosten van rechtsbijstand gebruikelijke liquidatietarief. Daarbij wordt de hoogte van het te vergoeden bedrag gebaseerd op het (totale) bedrag dat ter zake van materiële en immateriële schade wordt gevorderd, ongeacht of dat bedrag voor toewijzing vatbaar is. Het salaris wordt berekend aan de hand van een puntenstelsel, waarbij voor het opstellen en indienen van een voegingsformulier én voor het bijwonen van de zitting samen twee punten wordt gehanteerd. De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van in totaal € 13.254,58,-. Voor bedragen tussen € 10.000,- en € 20.000,- wordt per punt een salaris toegekend van € 612,-. De rechtbank zal daarom een bedrag van € 1.224,- toekennen ter zake van de proceskosten en zal het meer gevorderde afwijzen.
Conclusie
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toewijzen tot een bedrag van € 6.084,38, bestaande uit € 4.984,38 aan materiële schade en € 1.100,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd, tot aan de dag van de algehele voldoening.
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering van € 6.270,20 aan vergoeding van materiële schade.
De vordering wordt voor het deel van € 900,- aan vergoeding van immateriële schade afgewezen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot heden begroot op € 1.224,-.
In het belang van [slachtoffer 3] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f Sr aan verdachte opgelegd.
9.4.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
De benadeelde partij [slachtoffer 4] vordert € 125,49 aan vergoeding van materiële schade en € 500,- aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie vindt dat de vordering in zijn geheel kan worden toegewezen.
De verdediging refereert zich ten aanzien van de materiële schade aan het oordeel van de rechtbank, maar bepleit afwijzing van de immateriële schade. Gelet op de onderbouwing van de benadeelde partij, ontbreekt een wettelijke grondslag voor toewijzing ervan.
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat vaststaat dat aan de benadeelde partij door het onder 2 en 5 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal worden toegewezen.
Immateriële schade
De vergoeding van immateriële schade is gevorderd in verband met door benadeelde partij gestelde schade. De rechtbank deelt het standpunt van de raadsman en is van oordeel dat zijn vordering geen wettelijke grondslag heeft, zodat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in dit deel van zijn vordering. De behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Conclusie
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] toewijzen tot een bedrag van € 125,49, bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, tot aan de dag van de algehele voldoening.
De benadeelde partij [slachtoffer 4] wordt voor het overige (vergoeding van € 500,- aan immateriële schade) niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
In het belang van [slachtoffer 4] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f Sr aan verdachte opgelegd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 310, 312 Sr en de artikelen 5a, 7, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1:
-
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken
Feit 2:
-
overtreding van artikel 7, eerste lid, onderdeel b, van de Wegenverkeerswet 1994, meermalen gepleegd
Feit 3:
-
diefstal, voorafgegaan van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden
Feit 4:
-
diefstal
Feit 5, primair:
-
overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
540 (vijfhonderdveertig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een
gedeelte, groot
432 (vierhonderdtweeëndertig) dagen, van deze gevangenisstraf
niet ten uitvoer gelegdzal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Veroordeelt verdachte daarnaast tot een
taakstrafvan
240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 (honderdtwintig) dagen.
Ontzegtverdachte ter zake van het onder 2 en 5, primair, bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor
1 (één) jaar.
Heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van
€ 445,10 (vierhonderdvijfenveertig euro en tien eurocent)aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 2 oktober 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan
[slachtoffer 1]voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van
[slachtoffer 1]aan de Staat
€ 445,10 (vierhonderdvijfenveertig euro en tien eurocent)te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 2 oktober 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 8 (acht) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe tot een bedrag van
€ 2.941,80 (tweeduizend negenhonderdeenenveertig euro en tachtig eurocent), bestaande uit
€ 1.841,80 (duizend achthonderdeenenveertig euro en tachtig eurocent)aan vergoeding van materiële schade en
€ 1.100,- (duizend honderd euro)aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 2 oktober 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan
[slachtoffer 2]voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige (€ 500,- verlies arbeidsvermogen) niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van
[slachtoffer 2]aan de Staat
€ 2.941,80 (tweeduizend negenhonderdeenenveertig euro en tachtig eurocent)te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 2 oktober 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 39 (negenendertig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
Wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe tot een bedrag van
€ 4.984,38 (vierduizend negenhonderdvierentachtig euro en achtendertig eurocent)aan vergoeding van materiële schade en
€ 1.100,- (duizend honderd euro)aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 2 oktober 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan
[slachtoffer 3]voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op
€ 1.224,- (duizend tweehonderdvierentwintig euro).
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel van zijn vordering aan vergoeding van materiële schade (€ 6.270,20) niet-ontvankelijk is.
Wijst het overige deel van de vordering aan vergoeding van immateriële schade (€ 900,-) en proceskosten af.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van
[slachtoffer 3]aan de Staat
€ 6.084,38 (zesduizend vierentachtig euro en achtendertig eurocent)te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 2 oktober 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 65 (vijfenzestig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
Wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe tot een bedrag van
€ 125,49 (honderdvijfentwintig euro en negenenveertig eurocent)aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 2 oktober 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan
[slachtoffer 4]voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige (€ 500,- immateriële schade) nietontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van
[slachtoffer 4]aan de Staat
€ 125,49 (honderdvijfentwintig euro en negenenveertig eurocent)te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 2 oktober 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 2 (twee) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. van Dijk, voorzitter,
mrs. C. Huizing-Bruil en B. Kuppens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G. Brokkelkamp, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 augustus 2024.