4.3.1Feit 1: bedreiging [slachtoffer 1]
De rechtbank stelt de volgende feiten en omstandigheden vast.
Uit de aangifte van [slachtoffer 1] volgt dat haar ex-man (
de rechtbank begrijpt: verdachte) in een telefoongesprek van 20 april 2023 tegen haar zegt: ‘ik ga jullie huis in de fik steken’. [slachtoffer 1] maakt een geluidsopname van dit gesprek en verbalisant [naam 1] heeft de opname uitgeluisterd en in een proces-verbaal beschreven. De uitlatingen die volgens de aangifte door verdachte zouden zijn gedaan, komen overeen met de bewoordingen in het proces-verbaal van verbalisant [naam 1] . Anders dan de raadsman ziet de rechtbank in dit proces-verbaal voldoende (objectief) steunbewijs voor de aangifte van [slachtoffer 1] . De aangifte wordt verder ondersteund door het overgelegde berichtenverkeer met de dochter van verdachte en [slachtoffer 1] , waarvan verdachte in het verhoor met de politie bevestigt dat hij dat gestuurd heeft. Verder ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van [slachtoffer 1] dat het verdachte is geweest die haar telefonisch heeft bedreigd met brandstichting. De rechtbank gaat er op grond van de bewijsmiddelen dan ook van uit dat verdachte de ten laste gelegde bewoordingen heeft geuit.
Van een bedreiging in strafrechtelijke zin is naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad sprake, indien de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is gedaan dat bij de betrokkene de redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd ook zal worden gepleegd. Deze redelijke vrees is objectief van aard en kan dus niet enkel worden bepaald door de bij het slachtoffer veroorzaakte angstgevoelens. De rechtbank is van oordeel dat de uitlatingen van verdachte in zijn algemeenheid geschikt zijn om in redelijkheid bij [slachtoffer 1] de vrees te doen ontstaan slachtoffer te worden van brandstichting.
De rechtbank acht feit 1 wettig en overtuigend bewezen. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
4.3.2Feit 2: bedreiging [slachtoffer 1]
De rechtbank stelt de volgende feiten en omstandigheden vast.
Aangeefster [slachtoffer 1] wordt op 10 mei 2023 omstreeks 16:00 uur veelvuldig anoniem gebeld. Bij de paar keren dat ze de telefoon opneemt herkent ze de stem van haar ex-man (
de rechtbank begrijpt: verdachte). Tijdens een van deze telefoongesprekken zegt verdachte onder andere tegen haar: ‘Je gaat niet meer kunnen lopen, je gaat moeten kruipen’. Uit de historische belgegevens van het telefoonnummer van [slachtoffer 1] van 10 mei 2023 volgt dat ze tussen 15:30 en 17:15 uur in totaal 32 keer is gebeld, waarbij tussen 15:37 en 16:57 uur 25 keer door een telefoonnummer waarvan uit eerder onderzoek is gebleken dat dit telefoonnummer in gebruik is (geweest) bij verdachte. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat kan worden vastgesteld dat het verdachte is geweest die aangeefster heeft gebeld en de bedreigende uitlatingen heeft gedaan.
Voor een veroordeling ter zake van een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht of zware mishandeling is volgens vaste rechtspraak (onder meer) vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied, dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat deze het leven zou verliezen. Verder moet het opzet van de verdachte zijn gericht op zowel het daadwerkelijk op de hoogte raken van de bedreiging door de bedreigde als op het ontstaan van de hiervoor bedoelde vrees bij de bedreigde. Voor een veroordeling is niet vereist dat komt vast te staan dat bij de bedreigde daadwerkelijk vrees is opgewekt. Voldoende is dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat zij in het algemeen geschikt is om de vrees teweeg te brengen.
De rechtbank is van oordeel dat de ten laste gelegde bewoordingen: ‘ik ga nog meer kapot maken, ik maak alles kapot’, ‘ik kom toch weer vrij en dan heb je een probleem’, ‘ik ga je kapot maken’ en ‘ik ga alles van jou kapot maken. Ja? Hoe jij mij ook kapot hebt gemaakt’ geen bedreiging tegen het leven of zware mishandeling inhouden. Uit deze door verdachte geuite bewoordingen volgt op zichzelf niet dat [slachtoffer 1] moest vrezen dat zij daadwerkelijk door verdachte zou worden mishandeld en zij daarbij zwaar lichamelijk letsel kon oplopen, dan wel dat ze het leven zou kunnen verliezen. Hierbij betrekt de rechtbank de context waarin verdachte deze bewoordingen heeft geuit. Verdachte heeft diezelfde middag de cameradeurbel van [slachtoffer 1] vernield (feit 3). In dat licht bezien zou het ‘kapot maken’ immers ook kunnen verwijzen naar het vernielen van (andere) goederen van [slachtoffer 1] . Ten aanzien van de uitlating ‘ik kom toch weer vrij en dan heb je een probleem’ is de rechtbank van oordeel dat deze uitlating op zichzelf niet als een bedreiging met de dood of zware mishandeling kan worden aangemerkt. De rechtbank spreekt verdachte dan ook partieel vrij van deze onderdelen van de tenlastelegging.
De woorden van verdachte ‘Je gaat niet meer kunnen lopen, je gaat moeten kruipen’ levert daarentegen wel een bedreiging met zware mishandeling op, nu deze woorden van dien aard zijn en onder zodanige omstandigheden zijn geuit dat bij [slachtoffer 1] in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen, meer specifiek dat zij niet meer zou kunnen lopen door toedoen van geweld gepleegd door verdachte.
De rechtbank acht feit 2 wettig en overtuigend bewezen. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
4.3.3Feit 3: Vernieling cameradeurbel [slachtoffer 1]
De rechtbank stelt de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 10 mei 2023 is [slachtoffer 1] thuis in haar woning. Aangeefster wordt veelvuldig anoniem gebeld. Bij de paar keren dat ze de telefoon opneemt, herkent ze de stem van haar ex-man (
de rechtbank begrijpt: verdachte). Omstreeks 16:30 uur hoort [slachtoffer 1] een harde knal. Op de app van haar Verisure cameradeurbel ziet [slachtoffer 1] dat deze camera offline is. De camera hangt ook niet meer op de deurpost buiten haar woning. Op beelden van de cameradeurbel van de buren ziet aangeefster verdachte op de stoep voor haar woning staan. Ze herkent verdachte aan zijn bouw, gezicht en kleding. Op de beelden ziet [slachtoffer 1] dat verdachte een voorwerp van de straat pakt en uit beeld loopt. Vervolgens wordt [slachtoffer 1] weer gebeld door verdachte. [slachtoffer 1] belt de politie en zij komen omstreeks 15:43 uur ter plaatse. In het bijzijn van verbalisanten [naam 2] en [naam 3] wordt [slachtoffer 1] omstreeks 16:50 uur gebeld door een onbekend nummer en ze neemt op. [slachtoffer 1] zegt dat het haar ex is.
Verbalisant [naam 4] heeft de beelden van de cameradeurbel van de buren van [slachtoffer 1] bekeken en beschreven. Te zien is dat een man met een slank postuur met zijn linkerbeen tegen een wit voorwerp aantrapt, dit voorwerp oppakt en uit beeld loopt. Uit de historische belgegevens van het telefoonnummer van [slachtoffer 1] van 10 mei 2023 volgt dat ze tussen 15:30 en 17:15 uur in totaal 32 keer is gebeld, waarbij tussen 15:37 en 16:57 uur 25 keer door een telefoonnummer waarbij uit eerder onderzoek is gebleken dat dit telefoonnummer in gebruik is (geweest) bij verdachte. In het telefoongesprek wordt gesproken over ‘de kinderen’ en doet verdachte de uitspraak dat [slachtoffer 1] hem het afgelopen jaar kapot heeft gemaakt. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat kan worden vastgesteld dat het verdachte is geweest die aangeefster heeft gebeld.
Dat verdachte ook verantwoordelijk is geweest voor het vernielen van de deurbel leidt de rechtbank – naast de verklaring van [slachtoffer 1] dat zij verdachte herkent op de beelden – af uit het volgende. In het telefoongesprek tussen [slachtoffer 1] en verdachte dat plaatsvindt na het vernielen van de deurbel wordt door [slachtoffer 1] gerefereerd aan de deurbel. [slachtoffer 1] zegt immers: ‘je moet gewoon van die deurbel afblijven’, waarop verdachte reageert met: ‘ik blijf van niks af’. De rechtbank ziet hierin steun voor de verklaring van aangeefster dat het verdachte is geweest die haar cameradeurbel heeft vernield.
De rechtbank acht feit 3 wettig en overtuigend bewezen. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
4.3.4Feit 4: Diefstal / heling Apple Airpods
De rechtbank stelt de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 10 mei 2023 tussen 18:00 en 19:30 uur wordt ingebroken in de Mercedes sprinter bus van aangever [slachtoffer 2] . Een werktas met daarin onder andere Apple Airpods is daarbij weggenomen. Volgens de locatiegevens waren de Airpods in de avond van 10 mei 2023 op het adres [adres 1] in Amsterdam. De [adres 1] is bekend terrein voor verdachte, omdat daar zowel zijn vriendin [naam 5] als haar vriendin [naam 6] woonde: [naam 5] op nummer [huisnummer 1] en [naam 6] op [huisnummer 2] of [huisnummer 3] . Op 11 mei 2023 om 11:38 uur is verdachte aangehouden door de politie. Bij de fouillering van verdachte is een doosje met Apple Airpods aangetroffen. Na onderzoek van verbalisant [naam 7] blijkt dat dit de Airpods van aangever [slachtoffer 2] zijn.
Voornoemde omstandigheden zijn redengevend voor het bewijs. Verdachte heeft bij de rechtercommissaris verklaard dat hij deze Airpods op 10 mei 2023 in de bus heeft gevonden op een bankje. Hij heeft dit niet gemeld bij de buschauffeur. Op de zitting van de rechtbank van 7 augustus 2024 heeft verdachte zich op zijn zwijgrecht beroepen op de vraag op welke buslijn dit is geweest. De verklaring van verdachte dat hij de Airpods heeft gevonden beschouwt de rechtbank als ongeloofwaardig en zal zij terzijde schuiven.
De verdachte heeft geen aannemelijke, de redengevendheid ontzenuwende verklaring gegeven voor de omstandigheid dat de gestolen Airpods kort na de diefstal bij hem worden aangetroffen. Gelet op alle voornoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en in samenhang bezien, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat verdachte degene is geweest die de diefstal van de Airpods heeft gepleegd.
De rechtbank acht feit 4 primair wettig en overtuigend bewezen. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
4.3.6Feit 6: Belaging [slachtoffer 1]
De rechtbank stelt de volgende feiten en omstandigheden vast.
[slachtoffer 1] doet op 4 maart 2023 aangifte van belaging door verdachte, haar ex-man. Zij verklaart onder meer dat ze een relatie heeft gehad met verdachte en dat zij samen vier kinderen hebben. [slachtoffer 1] heeft rond juli/augustus 2022 hun relatie definitief beëindigd. Rond 10 februari 2023 begon verdachte haar veelvuldig, in ieder geval dagelijks, te bellen en berichten te sturen. Verdachte had zich in zijn hoofd gehaald dat [slachtoffer 1] een relatie had met haar werkgever [slachtoffer 3] en eiste hier een verklaring over.
Op 13 februari 2023 gaat verdachte bij [slachtoffer 1] in haar auto zitten. Verdachte eist dat hij in haar telefoon mag kijken. [slachtoffer 1] is bang en haalt haar moeder en de broer van verdachte op omdat zij niet alleen met verdachte in de auto wil zitten. [slachtoffer 1] vraagt verdachte meermalen de auto te verlaten, maar dat doet verdachte niet. Zij zoekt de aandacht van een politieauto die toevallig langsrijdt. Pas nadat verdachte door de politie wordt gevraagd of gesommeerd om uit te stappen en weg te gaan, doet hij dat.
Op 14 februari 2023 doet [slachtoffer 1] een melding bij de politie van dit incident met de auto van 13 februari 2023.
In de periode van 14 tot en met 17 februari 2023 stuurt verdachte [slachtoffer 1] dagelijks meerdere malen berichten sturen via WhatsApp en blijft hij haar bellen.
Op 15 februari 2023 stuurt verdachte [slachtoffer 1] een hele lange tekst, waarbij hij onder andere schrijft: ‘Bel me’, ‘jij gaat geen leven meer hebben niemand van jullie’, ‘ik zweer het op alles wat ik lief heb wij allebei gaan niet leven ik ga jou helemaal kapot maken alles van jou alles mijn doelstelling is jou kapot maken maken’, ‘Ik kom nu die auto inde fik gooien je gaat zien’ en ‘Helemaal kapot maken leugenaar leugenaar’.
Op 18 februari 2023 ontvangt [slachtoffer 1] in de nacht en vroege ochtend meerdere WhatsAppberichten van verdachte. Hij stuurt onder andere ‘ik weet dat je wakker bent’, ‘je kan me gewoon bellen’, ‘ik weet dat je het hebt gelezen’ en ‘bereid je voor op de storm wat gaat komen’. In deze berichten zegt verdachte ook dat hij om 12:00 uur naar haar werk zal komen en ‘dan wordt alles duidelijk’ en ‘dan kan ik hem opwachten’. [slachtoffer 1] brengt haar werkgever [slachtoffer 3] hiervan op de hoogte. [slachtoffer 3] ziet vervolgens op de camerabeelden van buiten zijn feestzaal dat verdachte vanaf 10:00 uur bij de feestzaal aan één stuk aan het aanbellen is. Dit aanbellen doet verdachte twee uur lang.
In de middag van 18 februari 2023 krijgt [slachtoffer 1] een bericht van verdachte dat hij ziet dat haar auto voor de deur staat en dat hij weet dat ze thuis is. [slachtoffer 1] belt de politie, de politie komt en zoekt in de omgeving van de woning van [slachtoffer 1] , maar treft niks aan. Omstreeks 15:49 uur komt de moeder van [slachtoffer 1] naar haar toe. Verdachte staat buiten de woning van [slachtoffer 1] , belt veelvuldig aan en staat door de brievenbus te schreeuwen. Dit duurt ongeveer twee uur lang. [slachtoffer 1] en haar moeder zeggen verdachte dat hij weg moet gaan, maar dit doet hij niet. Rond 17:45 uur bellen zij de politie, omdat verdachte nog steeds voor de deur staat. Tijdens dit voorval lukt het verdachte één keer om in de woning van [slachtoffer 1] te komen. Op het moment dat de moeder van [slachtoffer 1] de deur open doet, kan verdachte een stap binnen de woning zetten.
In de avond van 18 februari 2023 wordt verdachte aangehouden en vindt een STOP-gesprek plaats. Hierna wordt verdachte weer in vrijheid gesteld.
Op 19 februari 2023 vertrekt [slachtoffer 1] met de kinderen naar familie in Frankrijk. Ze voelt zich niet meer veilig in haar woning. In de avond gaat verdachte met zijn zus naar de woning van de moeder van [slachtoffer 1] . Verdachte bonkt daar op de deur. [slachtoffer 1] doet hiervan melding bij de politie.
Op 20 februari 2023 probeert verdachte [slachtoffer 1] twee keer te bellen, om 19:29 uur en om 19:36 uur. Om 19:36 uur stuurt verdachte naar [slachtoffer 1] het volgende bericht via iMessage: ‘Je gaat mijn kinderen niet van mij af pakken hé denk aan de afspraken die we gemaakt
hebben om de kinderen’.
Op 21 februari 2023 stuurt verdachte [slachtoffer 1] een e-mail, waarin hij zegt dat hij altijd van haar zal houden en van niemand anders.
Op 24 februari 2023 rond 19:30 uur gaat verdachte langs bij de feestzaal van [slachtoffer 3] . Hij wil de eigenaar ( [slachtoffer 3] ) spreken. Verdachte bedreigt medewerkers van de feestzaal [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] met de dood en hij mishandelt [slachtoffer 4] . Verdachte wordt aangehouden door de politie.
Verdachte verklaart in zijn verhoor bij de politie en op de zitting van de rechtbank dat hij App-verkeer had met aangeefster, dat hij is langsgegaan bij het werk van [slachtoffer 1] , dat hij bij haar in de auto is gaan zitten en dat hij bij de moeder van [slachtoffer 1] is langsgegaan.
Beoordeling belaging
De rechtbank stelt voorop dat bij de beoordeling of sprake is van belaging als bedoeld in artikel 285b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) verschillende factoren van belang zijn zoals de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
Bewezen kan worden dat verdachte meermaals telefonisch contact heeft opgenomen met [slachtoffer 1] , dat hij ongevraagd bij [slachtoffer 1] in de auto is gaan zitten, dat hij naar het huis van [slachtoffer 1] is gegaan, dat hij meermaals naar het werk van [slachtoffer 1] is gegaan en hij naar het huis van de moeder van [slachtoffer 1] is gegaan. Hoewel dit niet afzonderlijk is ten laste is gelegd, begrijpt de rechtbank de tenlastelegging zo dat met het sturen van berichten via WhatsApp onder het ten laste gelegde ‘sms’en’ en in ieder geval onder het ten laste gelegde ‘telefonisch contact opnemen’ met [slachtoffer 1] vallen. De verklaring van [slachtoffer 1] wordt in voldoende mate ondersteund door de processen-verbaal van politie en de bij de aangifte als bijlage toegevoegde screenshots van berichten en oproepen van verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de hiervoor vastgestelde gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van [slachtoffer 1] zodanig zijn geweest, dat van een stelselmatige inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer sprake is geweest. Daarbij overweegt de rechtbank dat een deel van de bewezen verklaarde handelingen zich hebben afgespeeld bij (of in de zeer directe omgeving van) de woning van [slachtoffer 1] , terwijl een woning bij uitstek de plaats is waar iemand zich veilig moet kunnen voelen. Dat maakt dat de aard en intensiteit van de gedragingen, in onderling verband en in samenhang bezien, als zeer belastend kunnen worden aangemerkt.
Verdachte heeft door zijn handelen opzettelijk een inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1] . Aangeefster heeft in haar aangifte beschreven dat het gedrag van verdachte haar angstig maakte. Op een gegeven moment is [slachtoffer 1] zelfs met de kinderen naar familie in Frankrijk vertrokken, omdat zij zich thuis niet meer veilig voelde. Verdachte heeft op een indringende wijze geprobeerd om direct of indirect met aangeefster in contact te komen, terwijl hij wist dat zij dit niet wenste. Door ook bij haar moeder en werkgever langs te gaan drong verdachte zich ook steeds op aan [slachtoffer 1] . Deze gedragingen merkt de rechtbank dan ook aan als belagend ten aanzien van [slachtoffer 1] . Verdachte had door zijn handelen het oogmerk om aangeefster te dwingen te dulden dat hij met haar in contact kwam.
De rechtbank acht feit 6 wettig en overtuigend bewezen. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
4.3.7Feit 7: Bedreiging [slachtoffer 3]
De rechtbank stelt de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 18 februari 2023 omstreeks 12:00 uur wordt [slachtoffer 3] gebeld door [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] zegt tegen [slachtoffer 3] dat hij moet kijken naar de beelden van de cameradeurbel van zijn bedrijf. Op de beelden ziet [slachtoffer 3] dat verdachte vanaf ongeveer 10:00 uur aan één stuk aan het aanbellen is. Dit doet verdachte twee uur lang. Op de geluidsopnamen van de cameradeurbel is te horen dat verdachte tijdens het aanbellen onder andere zegt: ‘ik maak je af’. Verbalisant [naam 8] heeft de videobeelden van de cameradeurbel bekeken en hierover een procesverbaal opgemaakt. Hieruit volgt dat verdachte onder andere zegt: ‘ik maak je af, ik maak je dood’. Verdachte heeft erkend dat hij heeft aangebeld bij het bedrijf van [slachtoffer 3] .
De rechtbank is van oordeel dat de ten laste gelegde bewoording: ‘ik maak jou kapot’ geen bedreiging tegen het leven of zware mishandeling inhoudt. Uit deze door verdachte geuite bewoordingen volgt op zichzelf niet dat [slachtoffer 3] moest vrezen dat hij daadwerkelijk door verdachte zou worden mishandeld en zij daarbij zwaar lichamelijk letsel kon oplopen, dan wel dat hij het leven zou kunnen verliezen. De rechtbank spreekt verdachte dan ook partieel vrij van dit onderdeel van de tenlastelegging.
De woorden van verdachte ‘ik maak je af, ik maak je dood’, leveren onmiskenbaar wel een bedreiging met de dood op, nu deze bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij [slachtoffer 3] in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou laten door toedoen van geweld gepleegd door verdachte.
De rechtbank acht feit 7 wettig en overtuigend bewezen. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
4.3.8Feit 8: Bedreiging [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5]
De rechtbank stelt de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 24 februari 2023 klopt verdachte aan bij het werk van [slachtoffer 1] , de feestzaal van [slachtoffer 3] . Op dat moment zijn onder andere aangeefsters [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] aan het werk. [slachtoffer 5] herkent verdachte van eerdere keren dat hij bij de feestzaal is lang geweest. Verdachte bonkt en schopt tegen de deur. [slachtoffer 4] doet de deur open, krijgt vervolgens een harde duw van verdachte en verdachte gaat naar binnen. Verdachte begint te schreeuwen en zegt onder andere: ‘ik ga jullie allemaal neersteken, ik ga jullie vermoorden, ik ga je ogen uit je hoofd halen’. Hij wil dat [slachtoffer 4] de eigenaar belt. Tegen [slachtoffer 5] schreeuwt verdachte onder andere: ‘ik haal jullie oogballen eruit’ en ‘geef antwoord of ik steek je neer’ en ‘ik ga je steken’. Collega [naam 9] verklaart tegenover verbalisant [naam 10] dat ze hoorde dat verdachte schreeuwde ‘ik maak jullie allemaal af’. De rechtbank stelt vast dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] heeft bedreigd met de dood en zware mishandeling. De verklaringen van [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] ondersteunen elkaar en worden ook ondersteund door de verklaring van [naam 9] bij verbalisant [naam 10] .
De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor beschreven bewoordingen van verdachte bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en bedreiging met zware mishandeling opleveren. De bedreigingen zijn van dien aard en zijn onder zodanige omstandigheden geschied dat bij [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij het leven zouden kunnen verliezen en dat zij zwaar lichamelijk letsel zouden kunnen oplopen.
De rechtbank acht feit 8 wettig en overtuigend bewezen. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
4.3.9Feit 9: Mishandeling [slachtoffer 4]
De rechtbank stelt ten aanzien van de mishandeling van [slachtoffer 4] de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 24 februari 2023 gaat verdachte naar de feestzaal van [slachtoffer 3] . Op dat moment zijn onder andere aangeefster [slachtoffer 4] aan het werk. Verdachte bonkt en schopt tegen de deur. [slachtoffer 5] herkent verdachte van eerdere keren dat hij bij de feestzaal is lang geweest. [slachtoffer 4] doet de deur open en krijgt een harde duw van verdachte tegen haar borst. [slachtoffer 4] heeft hierdoor pijn op haar borst. Collega [naam 9] verklaart tegenover verbalisant [naam 10] dat zij heeft gezien dat [slachtoffer 4] een harde duw kreeg van verdachte. De verklaring van [slachtoffer 4] dat zij geduwd is door verdachte wordt naar het oordeel van de rechtbank ondersteund door de verklaring van [naam 9] tegenover verbalisant [naam 10] .
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte partieel zal worden vrijgesproken voor feit 9, voor zover dat ziet op de mishandeling van aangeefster [slachtoffer 5] . Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt voldoende steunbewijs voor de aangifte voor wat betreft de ten laste gelegde geweldshandelingen gepleegd tegen [slachtoffer 5] . Verdachte zal van dit feit partieel worden vrijgesproken.
De rechtbank acht feit 9 ten aanzien van aangeefster [slachtoffer 4] wettig en overtuigend bewezen. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
4.3.10Feit 10: Lokaalvredebreuk Leger des Heils
De rechtbank stelt de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 6 april 2023 om 6.10 uur wordt [naam 11] , werkzaam als coördinator beveiliger bij de Winteropvang aan de Transformatorweg 6, een opvang voor dak- en thuislozen, gebeld of hij open kon doen voor een bewoner. In zijn aangifte verklaart [naam 11] dat een persoon die voor de poort stond
(de rechtbank begrijpt: verdachte) zeer gefrustreerd werd omdat hij op het akkoord moest wachten van het Leger des Heils. Verdachte vertoonde verbaal en non-verbaal agressief gedrag. Nadat verdachte was binnen gelaten bleef zijn gedrag erg agressief. [naam 11] heeft verdachte meerdere malen geprobeerd rustig te krijgen en te kalmeren, ook met hulp van collega’s, maar verdachte was niet voor rede vatbaar Verdachte is hierop gewaarschuwd dat hij een time-out zou krijgen als hij door zou gaan. Nadat het gedrag niet veranderde en verdachte met stoelen begon te gooien heeft verdachte de laatste waarschuwing gekregen, die verdachte weigerde op te volgen. Verdachte is vervolgens drie keer gevorderd het pand te verlaten wegens huisvredebreuk, maar ging onverminderd door met schelden en het belachelijk maken van de beveiliging. Nadat is besloten de politie er bij te halen, heeft verdachte een medewerker van het Leger des Heils geïntimideerd en is besloten hem naar de grond te werken in afwachting van de politie. De aangifte van [naam 11] wordt ondersteund door de verklaring van [naam 12] , een collega, die tegenover verbalisant [naam 13] heeft verklaard dat verdachte agressief was. [naam 13] heeft bevestigd dat verdachte meerdere keren is gevraagd om zelfstandig naar buiten te gaan, maar dat niet deed en ruzie bleef ruzie zoeken met de beveiligers.
De rechtbank acht feit 10 wettig en overtuigend bewezen. Uit de verklaringen van [naam 11] en [naam 12] blijkt dat verdachte, hoewel hij het gebouw uiteindelijk onder begeleiding verliet, ondanks vorderingen daartoe weigerde het erf van het Leger des Heils te verlaten.