ECLI:NL:RBAMS:2024:5154

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 augustus 2024
Publicatiedatum
20 augustus 2024
Zaaknummer
13.120379.23, 13.146153.23, 13.057958.23, 13.093969.23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor belaging, bedreigingen, vernieling, mishandeling, diefstal en erfvredebreuk

Op 21 augustus 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder belaging, bedreigingen, vernieling, mishandeling, diefstal en erfvredebreuk. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van voorarrest. De feiten zijn gepleegd tegen de ex-echtgenote van de verdachte, [slachtoffer 1], en haar werkgever en collega’s. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 13 tot en met 24 februari 2023 stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1] door haar te belagen en te bedreigen. Daarnaast heeft hij op 20 april 2023 [slachtoffer 1] bedreigd met brandstichting en op 10 mei 2023 met zware mishandeling. De verdachte heeft ook de cameradeurbel van [slachtoffer 1] vernield en is schuldig bevonden aan diefstal van Apple Airpods van [slachtoffer 2]. De rechtbank heeft de verdachte ook veroordeeld voor bedreigingen aan het adres van [slachtoffer 3], [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5]. De rechtbank heeft de maatregel opgelegd dat de verdachte gedurende vijf jaar geen contact mag opnemen met [slachtoffer 3] en zich niet mag ophouden binnen een straal van 100 meter van de adressen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3]. De rechtbank heeft de maatregel dadelijk uitvoerbaar verklaard, gezien het risico dat de verdachte opnieuw strafbare feiten zal plegen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13.120379.23 (hoofdzaak), 13.146153.23, 13.057958.23 en 13.093969.23 (ter terechtzitting gevoegd) (Promis)
Datum uitspraak: 21 augustus 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 1982,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 augustus 2024.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de parketnummers 13.146153.23, 13.057958.23 en 13.093969.23 zijn aangebracht, gevoegd. De in de zaken ten laste gelegde feiten zullen voor de leesbaarheid van dit vonnis hieronder worden genummerd als feit 1 tot en met 10.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. E.W. Stein en van wat verdachte en zijn raadsman mr. J. Sietsma naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank op de zitting de deskundige [naam 16] , reclasseringswerker, gehoord.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
13.120379.23(hoofdzaak)
feit 1:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht/zware mishandeling van [slachtoffer 1] op 20 april 2023 te Amsterdam;
feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht/zware mishandeling van [slachtoffer 1] op 10 mei 2023 te Amsterdam;
feit 3:
vernieling van een Verisure Cameradeurbel van [slachtoffer 1] op 10 mei 2023 te Amsterdam;
feit 4:
primairdiefstal van Apple Airpods Pro van [slachtoffer 2] op 11 mei 2023 te Amssterdam,
subsidiairopzet- dan wel schuldheling ten aanzien van voornoemde Apple Airpods Pro;
13.146153.23(ter terechtzitting gevoegd)
feit 5:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht/zware mishandeling van [slachtoffer 3] op 29 mei 2023 te Amsterdam;
13.057958.23(ter terechtzitting gevoegd)
feit 6:
belaging (stalking) van [slachtoffer 1] in de periode van 13 tot en met 24 februari 2023 in Amsterdam;
feit 7:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht/zware mishandeling van [slachtoffer 3] op 18 en 24 februari 2023 in Amsterdam;
feit 8:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht/zware mishandeling van [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] op 24 februari 2023 in Amsterdam;
feit 9:
mishandeling van [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] op 24 februari 2023 in Amsterdam;
13.093969.23(ter terechtzitting gevoegd)
feit 10:
lokaalvredebreuk ten aanzien van het Leger des Heils op 6 april 2023 in Amsterdam.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage I, die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. In dit verband kan meer specifiek het volgende worden opgemerkt. De rechtbank leest bij feit 4 ‘ [slachtoffer 2] ’ in plaats van ‘ [slachtoffer 2] ’, nu uit het dossier volgt dat het gaat om aangever ‘ [slachtoffer 2] ’ wiens Airpods zijn weggenomen. Het opnemen van ‘ [slachtoffer 2] ’ betreft een kennelijke verschrijving, nu aangever [slachtoffer 2] heet. Er is geen twijfel mogelijk dat sprake is van een kennelijke verschrijving. Verdachte wordt door de verbeterde lezing niet in de verdediging geschaad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten 1, 2, 3, 4 primair, 6, 7, 8, 9 en 10 bewezen kunnen worden verklaard. De officier van justitie heeft vrijspraak van feit 5 gevorderd. Wat feit 9 betreft heeft de officier van justitie partiële vrijspraak gevorderd van het mishandelen van aangeefster [slachtoffer 5] .
4.2
Standpunt van de verdediging
Verdachte ontkent grotendeels de feiten te hebben gepleegd. Ten aanzien van de belaging van [slachtoffer 1] (feit 6) erkent verdachte gedeeltelijk de feitelijke gedragingen te hebben verricht, maar hij ontkent [slachtoffer 1] te hebben belaagd. Verdachte verklaart dat hij de Airpods (feit 4) heeft gevonden in de bus. Verdachte erkent dat hij op 18 februari 2023 bij [slachtoffer 3] is langsgegaan voor een gesprek (feit 7). Ten aanzien van feit 10 heeft verdachte verklaard dat hij boos is geworden op de beveiligers bij het Leger des Heils omdat hij niet naar binnen mocht.
De raadsman heeft vrijspraak van verdachte bepleit van de feiten 1, 2, 3, 4 primair en subsidiair, 5, 6, 7, 8 en 9, vanwege het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. Voor feit 10 refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Feit 1: bedreiging [slachtoffer 1]
De rechtbank stelt de volgende feiten en omstandigheden vast.
Uit de aangifte van [slachtoffer 1] volgt dat haar ex-man (
de rechtbank begrijpt: verdachte) in een telefoongesprek van 20 april 2023 tegen haar zegt: ‘ik ga jullie huis in de fik steken’. [slachtoffer 1] maakt een geluidsopname van dit gesprek en verbalisant [naam 1] heeft de opname uitgeluisterd en in een proces-verbaal beschreven. De uitlatingen die volgens de aangifte door verdachte zouden zijn gedaan, komen overeen met de bewoordingen in het proces-verbaal van verbalisant [naam 1] . Anders dan de raadsman ziet de rechtbank in dit proces-verbaal voldoende (objectief) steunbewijs voor de aangifte van [slachtoffer 1] . De aangifte wordt verder ondersteund door het overgelegde berichtenverkeer met de dochter van verdachte en [slachtoffer 1] , waarvan verdachte in het verhoor met de politie bevestigt dat hij dat gestuurd heeft. Verder ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van [slachtoffer 1] dat het verdachte is geweest die haar telefonisch heeft bedreigd met brandstichting. De rechtbank gaat er op grond van de bewijsmiddelen dan ook van uit dat verdachte de ten laste gelegde bewoordingen heeft geuit.
Van een bedreiging in strafrechtelijke zin is naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad sprake, indien de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is gedaan dat bij de betrokkene de redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd ook zal worden gepleegd. Deze redelijke vrees is objectief van aard en kan dus niet enkel worden bepaald door de bij het slachtoffer veroorzaakte angstgevoelens. De rechtbank is van oordeel dat de uitlatingen van verdachte in zijn algemeenheid geschikt zijn om in redelijkheid bij [slachtoffer 1] de vrees te doen ontstaan slachtoffer te worden van brandstichting.
De rechtbank acht feit 1 wettig en overtuigend bewezen. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
4.3.2
Feit 2: bedreiging [slachtoffer 1]
De rechtbank stelt de volgende feiten en omstandigheden vast.
Aangeefster [slachtoffer 1] wordt op 10 mei 2023 omstreeks 16:00 uur veelvuldig anoniem gebeld. Bij de paar keren dat ze de telefoon opneemt herkent ze de stem van haar ex-man (
de rechtbank begrijpt: verdachte). Tijdens een van deze telefoongesprekken zegt verdachte onder andere tegen haar: ‘Je gaat niet meer kunnen lopen, je gaat moeten kruipen’. Uit de historische belgegevens van het telefoonnummer van [slachtoffer 1] van 10 mei 2023 volgt dat ze tussen 15:30 en 17:15 uur in totaal 32 keer is gebeld, waarbij tussen 15:37 en 16:57 uur 25 keer door een telefoonnummer waarvan uit eerder onderzoek is gebleken dat dit telefoonnummer in gebruik is (geweest) bij verdachte. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat kan worden vastgesteld dat het verdachte is geweest die aangeefster heeft gebeld en de bedreigende uitlatingen heeft gedaan.
Voor een veroordeling ter zake van een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht of zware mishandeling is volgens vaste rechtspraak (onder meer) vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied, dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat deze het leven zou verliezen. Verder moet het opzet van de verdachte zijn gericht op zowel het daadwerkelijk op de hoogte raken van de bedreiging door de bedreigde als op het ontstaan van de hiervoor bedoelde vrees bij de bedreigde. Voor een veroordeling is niet vereist dat komt vast te staan dat bij de bedreigde daadwerkelijk vrees is opgewekt. Voldoende is dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat zij in het algemeen geschikt is om de vrees teweeg te brengen.
De rechtbank is van oordeel dat de ten laste gelegde bewoordingen: ‘ik ga nog meer kapot maken, ik maak alles kapot’, ‘ik kom toch weer vrij en dan heb je een probleem’, ‘ik ga je kapot maken’ en ‘ik ga alles van jou kapot maken. Ja? Hoe jij mij ook kapot hebt gemaakt’ geen bedreiging tegen het leven of zware mishandeling inhouden. Uit deze door verdachte geuite bewoordingen volgt op zichzelf niet dat [slachtoffer 1] moest vrezen dat zij daadwerkelijk door verdachte zou worden mishandeld en zij daarbij zwaar lichamelijk letsel kon oplopen, dan wel dat ze het leven zou kunnen verliezen. Hierbij betrekt de rechtbank de context waarin verdachte deze bewoordingen heeft geuit. Verdachte heeft diezelfde middag de cameradeurbel van [slachtoffer 1] vernield (feit 3). In dat licht bezien zou het ‘kapot maken’ immers ook kunnen verwijzen naar het vernielen van (andere) goederen van [slachtoffer 1] . Ten aanzien van de uitlating ‘ik kom toch weer vrij en dan heb je een probleem’ is de rechtbank van oordeel dat deze uitlating op zichzelf niet als een bedreiging met de dood of zware mishandeling kan worden aangemerkt. De rechtbank spreekt verdachte dan ook partieel vrij van deze onderdelen van de tenlastelegging.
De woorden van verdachte ‘Je gaat niet meer kunnen lopen, je gaat moeten kruipen’ levert daarentegen wel een bedreiging met zware mishandeling op, nu deze woorden van dien aard zijn en onder zodanige omstandigheden zijn geuit dat bij [slachtoffer 1] in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen, meer specifiek dat zij niet meer zou kunnen lopen door toedoen van geweld gepleegd door verdachte.
De rechtbank acht feit 2 wettig en overtuigend bewezen. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
4.3.3
Feit 3: Vernieling cameradeurbel [slachtoffer 1]
De rechtbank stelt de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 10 mei 2023 is [slachtoffer 1] thuis in haar woning. Aangeefster wordt veelvuldig anoniem gebeld. Bij de paar keren dat ze de telefoon opneemt, herkent ze de stem van haar ex-man (
de rechtbank begrijpt: verdachte). Omstreeks 16:30 uur hoort [slachtoffer 1] een harde knal. Op de app van haar Verisure cameradeurbel ziet [slachtoffer 1] dat deze camera offline is. De camera hangt ook niet meer op de deurpost buiten haar woning. Op beelden van de cameradeurbel van de buren ziet aangeefster verdachte op de stoep voor haar woning staan. Ze herkent verdachte aan zijn bouw, gezicht en kleding. Op de beelden ziet [slachtoffer 1] dat verdachte een voorwerp van de straat pakt en uit beeld loopt. Vervolgens wordt [slachtoffer 1] weer gebeld door verdachte. [slachtoffer 1] belt de politie en zij komen omstreeks 15:43 uur ter plaatse. In het bijzijn van verbalisanten [naam 2] en [naam 3] wordt [slachtoffer 1] omstreeks 16:50 uur gebeld door een onbekend nummer en ze neemt op. [slachtoffer 1] zegt dat het haar ex is.
Verbalisant [naam 4] heeft de beelden van de cameradeurbel van de buren van [slachtoffer 1] bekeken en beschreven. Te zien is dat een man met een slank postuur met zijn linkerbeen tegen een wit voorwerp aantrapt, dit voorwerp oppakt en uit beeld loopt. Uit de historische belgegevens van het telefoonnummer van [slachtoffer 1] van 10 mei 2023 volgt dat ze tussen 15:30 en 17:15 uur in totaal 32 keer is gebeld, waarbij tussen 15:37 en 16:57 uur 25 keer door een telefoonnummer waarbij uit eerder onderzoek is gebleken dat dit telefoonnummer in gebruik is (geweest) bij verdachte. In het telefoongesprek wordt gesproken over ‘de kinderen’ en doet verdachte de uitspraak dat [slachtoffer 1] hem het afgelopen jaar kapot heeft gemaakt. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat kan worden vastgesteld dat het verdachte is geweest die aangeefster heeft gebeld.
Dat verdachte ook verantwoordelijk is geweest voor het vernielen van de deurbel leidt de rechtbank – naast de verklaring van [slachtoffer 1] dat zij verdachte herkent op de beelden – af uit het volgende. In het telefoongesprek tussen [slachtoffer 1] en verdachte dat plaatsvindt na het vernielen van de deurbel wordt door [slachtoffer 1] gerefereerd aan de deurbel. [slachtoffer 1] zegt immers: ‘je moet gewoon van die deurbel afblijven’, waarop verdachte reageert met: ‘ik blijf van niks af’. De rechtbank ziet hierin steun voor de verklaring van aangeefster dat het verdachte is geweest die haar cameradeurbel heeft vernield.
De rechtbank acht feit 3 wettig en overtuigend bewezen. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
4.3.4
Feit 4: Diefstal / heling Apple Airpods
De rechtbank stelt de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 10 mei 2023 tussen 18:00 en 19:30 uur wordt ingebroken in de Mercedes sprinter bus van aangever [slachtoffer 2] . Een werktas met daarin onder andere Apple Airpods is daarbij weggenomen. Volgens de locatiegevens waren de Airpods in de avond van 10 mei 2023 op het adres [adres 1] in Amsterdam. De [adres 1] is bekend terrein voor verdachte, omdat daar zowel zijn vriendin [naam 5] als haar vriendin [naam 6] woonde: [naam 5] op nummer [huisnummer 1] en [naam 6] op [huisnummer 2] of [huisnummer 3] . Op 11 mei 2023 om 11:38 uur is verdachte aangehouden door de politie. Bij de fouillering van verdachte is een doosje met Apple Airpods aangetroffen. Na onderzoek van verbalisant [naam 7] blijkt dat dit de Airpods van aangever [slachtoffer 2] zijn.
Voornoemde omstandigheden zijn redengevend voor het bewijs. Verdachte heeft bij de rechtercommissaris verklaard dat hij deze Airpods op 10 mei 2023 in de bus heeft gevonden op een bankje. Hij heeft dit niet gemeld bij de buschauffeur. Op de zitting van de rechtbank van 7 augustus 2024 heeft verdachte zich op zijn zwijgrecht beroepen op de vraag op welke buslijn dit is geweest. De verklaring van verdachte dat hij de Airpods heeft gevonden beschouwt de rechtbank als ongeloofwaardig en zal zij terzijde schuiven.
De verdachte heeft geen aannemelijke, de redengevendheid ontzenuwende verklaring gegeven voor de omstandigheid dat de gestolen Airpods kort na de diefstal bij hem worden aangetroffen. Gelet op alle voornoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en in samenhang bezien, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat verdachte degene is geweest die de diefstal van de Airpods heeft gepleegd.
De rechtbank acht feit 4 primair wettig en overtuigend bewezen. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
4.3.5
Feit 5: Bedreiging [slachtoffer 3]
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat feit 5 niet wettig en overtuigend is bewezen. De rechtbank heeft niet op basis van wettige bewijsmiddelen de overtuiging gekregen dat het verdachte is geweest die aangever [slachtoffer 3] op 29 mei 2023 zou hebben bedreigd. Verdachte zal van dit feit worden vrijgesproken.
4.3.6
Feit 6: Belaging [slachtoffer 1]
De rechtbank stelt de volgende feiten en omstandigheden vast.
[slachtoffer 1] doet op 4 maart 2023 aangifte van belaging door verdachte, haar ex-man. Zij verklaart onder meer dat ze een relatie heeft gehad met verdachte en dat zij samen vier kinderen hebben. [slachtoffer 1] heeft rond juli/augustus 2022 hun relatie definitief beëindigd. Rond 10 februari 2023 begon verdachte haar veelvuldig, in ieder geval dagelijks, te bellen en berichten te sturen. Verdachte had zich in zijn hoofd gehaald dat [slachtoffer 1] een relatie had met haar werkgever [slachtoffer 3] en eiste hier een verklaring over.
Op 13 februari 2023 gaat verdachte bij [slachtoffer 1] in haar auto zitten. Verdachte eist dat hij in haar telefoon mag kijken. [slachtoffer 1] is bang en haalt haar moeder en de broer van verdachte op omdat zij niet alleen met verdachte in de auto wil zitten. [slachtoffer 1] vraagt verdachte meermalen de auto te verlaten, maar dat doet verdachte niet. Zij zoekt de aandacht van een politieauto die toevallig langsrijdt. Pas nadat verdachte door de politie wordt gevraagd of gesommeerd om uit te stappen en weg te gaan, doet hij dat.
Op 14 februari 2023 doet [slachtoffer 1] een melding bij de politie van dit incident met de auto van 13 februari 2023.
In de periode van 14 tot en met 17 februari 2023 stuurt verdachte [slachtoffer 1] dagelijks meerdere malen berichten sturen via WhatsApp en blijft hij haar bellen.
Op 15 februari 2023 stuurt verdachte [slachtoffer 1] een hele lange tekst, waarbij hij onder andere schrijft: ‘Bel me’, ‘jij gaat geen leven meer hebben niemand van jullie’, ‘ik zweer het op alles wat ik lief heb wij allebei gaan niet leven ik ga jou helemaal kapot maken alles van jou alles mijn doelstelling is jou kapot maken maken’, ‘Ik kom nu die auto inde fik gooien je gaat zien’ en ‘Helemaal kapot maken leugenaar leugenaar’.
Op 18 februari 2023 ontvangt [slachtoffer 1] in de nacht en vroege ochtend meerdere WhatsAppberichten van verdachte. Hij stuurt onder andere ‘ik weet dat je wakker bent’, ‘je kan me gewoon bellen’, ‘ik weet dat je het hebt gelezen’ en ‘bereid je voor op de storm wat gaat komen’. In deze berichten zegt verdachte ook dat hij om 12:00 uur naar haar werk zal komen en ‘dan wordt alles duidelijk’ en ‘dan kan ik hem opwachten’. [slachtoffer 1] brengt haar werkgever [slachtoffer 3] hiervan op de hoogte. [slachtoffer 3] ziet vervolgens op de camerabeelden van buiten zijn feestzaal dat verdachte vanaf 10:00 uur bij de feestzaal aan één stuk aan het aanbellen is. Dit aanbellen doet verdachte twee uur lang.
In de middag van 18 februari 2023 krijgt [slachtoffer 1] een bericht van verdachte dat hij ziet dat haar auto voor de deur staat en dat hij weet dat ze thuis is. [slachtoffer 1] belt de politie, de politie komt en zoekt in de omgeving van de woning van [slachtoffer 1] , maar treft niks aan. Omstreeks 15:49 uur komt de moeder van [slachtoffer 1] naar haar toe. Verdachte staat buiten de woning van [slachtoffer 1] , belt veelvuldig aan en staat door de brievenbus te schreeuwen. Dit duurt ongeveer twee uur lang. [slachtoffer 1] en haar moeder zeggen verdachte dat hij weg moet gaan, maar dit doet hij niet. Rond 17:45 uur bellen zij de politie, omdat verdachte nog steeds voor de deur staat. Tijdens dit voorval lukt het verdachte één keer om in de woning van [slachtoffer 1] te komen. Op het moment dat de moeder van [slachtoffer 1] de deur open doet, kan verdachte een stap binnen de woning zetten.
In de avond van 18 februari 2023 wordt verdachte aangehouden en vindt een STOP-gesprek plaats. Hierna wordt verdachte weer in vrijheid gesteld.
Op 19 februari 2023 vertrekt [slachtoffer 1] met de kinderen naar familie in Frankrijk. Ze voelt zich niet meer veilig in haar woning. In de avond gaat verdachte met zijn zus naar de woning van de moeder van [slachtoffer 1] . Verdachte bonkt daar op de deur. [slachtoffer 1] doet hiervan melding bij de politie.
Op 20 februari 2023 probeert verdachte [slachtoffer 1] twee keer te bellen, om 19:29 uur en om 19:36 uur. Om 19:36 uur stuurt verdachte naar [slachtoffer 1] het volgende bericht via iMessage: ‘Je gaat mijn kinderen niet van mij af pakken hé denk aan de afspraken die we gemaakt
hebben om de kinderen’.
Op 21 februari 2023 stuurt verdachte [slachtoffer 1] een e-mail, waarin hij zegt dat hij altijd van haar zal houden en van niemand anders.
Op 24 februari 2023 rond 19:30 uur gaat verdachte langs bij de feestzaal van [slachtoffer 3] . Hij wil de eigenaar ( [slachtoffer 3] ) spreken. Verdachte bedreigt medewerkers van de feestzaal [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] met de dood en hij mishandelt [slachtoffer 4] . Verdachte wordt aangehouden door de politie.
Verdachte verklaart in zijn verhoor bij de politie en op de zitting van de rechtbank dat hij App-verkeer had met aangeefster, dat hij is langsgegaan bij het werk van [slachtoffer 1] , dat hij bij haar in de auto is gaan zitten en dat hij bij de moeder van [slachtoffer 1] is langsgegaan.
Beoordeling belaging
De rechtbank stelt voorop dat bij de beoordeling of sprake is van belaging als bedoeld in artikel 285b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) verschillende factoren van belang zijn zoals de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
Bewezen kan worden dat verdachte meermaals telefonisch contact heeft opgenomen met [slachtoffer 1] , dat hij ongevraagd bij [slachtoffer 1] in de auto is gaan zitten, dat hij naar het huis van [slachtoffer 1] is gegaan, dat hij meermaals naar het werk van [slachtoffer 1] is gegaan en hij naar het huis van de moeder van [slachtoffer 1] is gegaan. Hoewel dit niet afzonderlijk is ten laste is gelegd, begrijpt de rechtbank de tenlastelegging zo dat met het sturen van berichten via WhatsApp onder het ten laste gelegde ‘sms’en’ en in ieder geval onder het ten laste gelegde ‘telefonisch contact opnemen’ met [slachtoffer 1] vallen. De verklaring van [slachtoffer 1] wordt in voldoende mate ondersteund door de processen-verbaal van politie en de bij de aangifte als bijlage toegevoegde screenshots van berichten en oproepen van verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de hiervoor vastgestelde gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van [slachtoffer 1] zodanig zijn geweest, dat van een stelselmatige inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer sprake is geweest. Daarbij overweegt de rechtbank dat een deel van de bewezen verklaarde handelingen zich hebben afgespeeld bij (of in de zeer directe omgeving van) de woning van [slachtoffer 1] , terwijl een woning bij uitstek de plaats is waar iemand zich veilig moet kunnen voelen. Dat maakt dat de aard en intensiteit van de gedragingen, in onderling verband en in samenhang bezien, als zeer belastend kunnen worden aangemerkt.
Verdachte heeft door zijn handelen opzettelijk een inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1] . Aangeefster heeft in haar aangifte beschreven dat het gedrag van verdachte haar angstig maakte. Op een gegeven moment is [slachtoffer 1] zelfs met de kinderen naar familie in Frankrijk vertrokken, omdat zij zich thuis niet meer veilig voelde. Verdachte heeft op een indringende wijze geprobeerd om direct of indirect met aangeefster in contact te komen, terwijl hij wist dat zij dit niet wenste. Door ook bij haar moeder en werkgever langs te gaan drong verdachte zich ook steeds op aan [slachtoffer 1] . Deze gedragingen merkt de rechtbank dan ook aan als belagend ten aanzien van [slachtoffer 1] . Verdachte had door zijn handelen het oogmerk om aangeefster te dwingen te dulden dat hij met haar in contact kwam.
De rechtbank acht feit 6 wettig en overtuigend bewezen. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
4.3.7
Feit 7: Bedreiging [slachtoffer 3]
De rechtbank stelt de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 18 februari 2023 omstreeks 12:00 uur wordt [slachtoffer 3] gebeld door [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] zegt tegen [slachtoffer 3] dat hij moet kijken naar de beelden van de cameradeurbel van zijn bedrijf. Op de beelden ziet [slachtoffer 3] dat verdachte vanaf ongeveer 10:00 uur aan één stuk aan het aanbellen is. Dit doet verdachte twee uur lang. Op de geluidsopnamen van de cameradeurbel is te horen dat verdachte tijdens het aanbellen onder andere zegt: ‘ik maak je af’. Verbalisant [naam 8] heeft de videobeelden van de cameradeurbel bekeken en hierover een procesverbaal opgemaakt. Hieruit volgt dat verdachte onder andere zegt: ‘ik maak je af, ik maak je dood’. Verdachte heeft erkend dat hij heeft aangebeld bij het bedrijf van [slachtoffer 3] .
De rechtbank is van oordeel dat de ten laste gelegde bewoording: ‘ik maak jou kapot’ geen bedreiging tegen het leven of zware mishandeling inhoudt. Uit deze door verdachte geuite bewoordingen volgt op zichzelf niet dat [slachtoffer 3] moest vrezen dat hij daadwerkelijk door verdachte zou worden mishandeld en zij daarbij zwaar lichamelijk letsel kon oplopen, dan wel dat hij het leven zou kunnen verliezen. De rechtbank spreekt verdachte dan ook partieel vrij van dit onderdeel van de tenlastelegging.
De woorden van verdachte ‘ik maak je af, ik maak je dood’, leveren onmiskenbaar wel een bedreiging met de dood op, nu deze bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij [slachtoffer 3] in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou laten door toedoen van geweld gepleegd door verdachte.
De rechtbank acht feit 7 wettig en overtuigend bewezen. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
4.3.8
Feit 8: Bedreiging [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5]
De rechtbank stelt de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 24 februari 2023 klopt verdachte aan bij het werk van [slachtoffer 1] , de feestzaal van [slachtoffer 3] . Op dat moment zijn onder andere aangeefsters [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] aan het werk. [slachtoffer 5] herkent verdachte van eerdere keren dat hij bij de feestzaal is lang geweest. Verdachte bonkt en schopt tegen de deur. [slachtoffer 4] doet de deur open, krijgt vervolgens een harde duw van verdachte en verdachte gaat naar binnen. Verdachte begint te schreeuwen en zegt onder andere: ‘ik ga jullie allemaal neersteken, ik ga jullie vermoorden, ik ga je ogen uit je hoofd halen’. Hij wil dat [slachtoffer 4] de eigenaar belt. Tegen [slachtoffer 5] schreeuwt verdachte onder andere: ‘ik haal jullie oogballen eruit’ en ‘geef antwoord of ik steek je neer’ en ‘ik ga je steken’. Collega [naam 9] verklaart tegenover verbalisant [naam 10] dat ze hoorde dat verdachte schreeuwde ‘ik maak jullie allemaal af’. De rechtbank stelt vast dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] heeft bedreigd met de dood en zware mishandeling. De verklaringen van [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] ondersteunen elkaar en worden ook ondersteund door de verklaring van [naam 9] bij verbalisant [naam 10] .
De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor beschreven bewoordingen van verdachte bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en bedreiging met zware mishandeling opleveren. De bedreigingen zijn van dien aard en zijn onder zodanige omstandigheden geschied dat bij [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij het leven zouden kunnen verliezen en dat zij zwaar lichamelijk letsel zouden kunnen oplopen.
De rechtbank acht feit 8 wettig en overtuigend bewezen. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
4.3.9
Feit 9: Mishandeling [slachtoffer 4]
De rechtbank stelt ten aanzien van de mishandeling van [slachtoffer 4] de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 24 februari 2023 gaat verdachte naar de feestzaal van [slachtoffer 3] . Op dat moment zijn onder andere aangeefster [slachtoffer 4] aan het werk. Verdachte bonkt en schopt tegen de deur. [slachtoffer 5] herkent verdachte van eerdere keren dat hij bij de feestzaal is lang geweest. [slachtoffer 4] doet de deur open en krijgt een harde duw van verdachte tegen haar borst. [slachtoffer 4] heeft hierdoor pijn op haar borst. Collega [naam 9] verklaart tegenover verbalisant [naam 10] dat zij heeft gezien dat [slachtoffer 4] een harde duw kreeg van verdachte. De verklaring van [slachtoffer 4] dat zij geduwd is door verdachte wordt naar het oordeel van de rechtbank ondersteund door de verklaring van [naam 9] tegenover verbalisant [naam 10] .
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte partieel zal worden vrijgesproken voor feit 9, voor zover dat ziet op de mishandeling van aangeefster [slachtoffer 5] . Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt voldoende steunbewijs voor de aangifte voor wat betreft de ten laste gelegde geweldshandelingen gepleegd tegen [slachtoffer 5] . Verdachte zal van dit feit partieel worden vrijgesproken.
De rechtbank acht feit 9 ten aanzien van aangeefster [slachtoffer 4] wettig en overtuigend bewezen. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
4.3.10
Feit 10: Lokaalvredebreuk Leger des Heils
De rechtbank stelt de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 6 april 2023 om 6.10 uur wordt [naam 11] , werkzaam als coördinator beveiliger bij de Winteropvang aan de Transformatorweg 6, een opvang voor dak- en thuislozen, gebeld of hij open kon doen voor een bewoner. In zijn aangifte verklaart [naam 11] dat een persoon die voor de poort stond
(de rechtbank begrijpt: verdachte) zeer gefrustreerd werd omdat hij op het akkoord moest wachten van het Leger des Heils. Verdachte vertoonde verbaal en non-verbaal agressief gedrag. Nadat verdachte was binnen gelaten bleef zijn gedrag erg agressief. [naam 11] heeft verdachte meerdere malen geprobeerd rustig te krijgen en te kalmeren, ook met hulp van collega’s, maar verdachte was niet voor rede vatbaar Verdachte is hierop gewaarschuwd dat hij een time-out zou krijgen als hij door zou gaan. Nadat het gedrag niet veranderde en verdachte met stoelen begon te gooien heeft verdachte de laatste waarschuwing gekregen, die verdachte weigerde op te volgen. Verdachte is vervolgens drie keer gevorderd het pand te verlaten wegens huisvredebreuk, maar ging onverminderd door met schelden en het belachelijk maken van de beveiliging. Nadat is besloten de politie er bij te halen, heeft verdachte een medewerker van het Leger des Heils geïntimideerd en is besloten hem naar de grond te werken in afwachting van de politie. De aangifte van [naam 11] wordt ondersteund door de verklaring van [naam 12] , een collega, die tegenover verbalisant [naam 13] heeft verklaard dat verdachte agressief was. [naam 13] heeft bevestigd dat verdachte meerdere keren is gevraagd om zelfstandig naar buiten te gaan, maar dat niet deed en ruzie bleef ruzie zoeken met de beveiligers.
De rechtbank acht feit 10 wettig en overtuigend bewezen. Uit de verklaringen van [naam 11] en [naam 12] blijkt dat verdachte, hoewel hij het gebouw uiteindelijk onder begeleiding verliet, ondanks vorderingen daartoe weigerde het erf van het Leger des Heils te verlaten.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
13.120379.23(hoofdzaak)
1.
op 20 april 2023 te Amsterdam, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met brandstichting, door die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen: “ik ga jullie huis in de fik steken”;
2.
op 10 mei 2023 te Amsterdam, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met zware mishandeling, door die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen “Je gaat niet meer kunnen lopen, je gaat moeten kruipen”;
3.
op 10 mei 2023 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk een Verisure Cameradeurbel, dat aan [slachtoffer 1] toebehoorde heeft weggemaakt;
4.
primair
op 11 mei 2023 te Amsterdam, Apple Airpods Pro, die aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
13.057958.23(ter terechtzitting gevoegd)
6.
in de periode van 13 februari 2023 tot en met 24 februari 2023 te Amsterdam, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer 1] , door
- meermaals telefonisch contact met die [slachtoffer 1] op te nemen door haar te sms’en en te bellen en te e-mailen en
- bij die [slachtoffer 1] in de auto te gaan zitten en
- naar het huis van die [slachtoffer 1] te gaan en
- meermaals naar het werk van die [slachtoffer 1] te gaan en
- naar het huis van de moeder van die [slachtoffer 1] te gaan,
met het oogmerk die [slachtoffer 1] , te dwingen iets te dulden en vrees aan te jagen;
7.
op 18 februari 2023 te Amsterdam, [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer 3] de woorden ‘ik maak je af, ik maak je dood’ toe te voegen;
8.
op 24 februari 2023 te Amsterdam, [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door die [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] dreigend de woorden toe te voegen “ik maak jullie af” en “ik ga jullie neersteken” en “ik haal jullie oogballen eruit”;
9.
op 24 februari 2023 te Amsterdam, [slachtoffer 4] heeft mishandeld door die [slachtoffer 4] tegen het lichaam te duwen;
13.093969.23(ter terechtzitting gevoegd)
10.
op 6 april 2023 te Amsterdam in het besloten erf gelegen aan de Transformatorweg 6, bij het Leger des Heils in gebruik wederrechtelijk aldaar vertoevende zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds heeft verwijderd.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf en de maatregel

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1, 2, 3, 4 primair, 6, 7, 8, 9 en 10 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes (6) maanden, met aftrek van voorarrest. Verdachte heeft momenteel tot in 2026 een reclasseringstoezicht en bijzondere voorwaarden in het kader van een andere strafzaak. Gelet hierop ziet de officier van justitie geen aanleiding voor aanvullende bijzondere voorwaarden in deze zaak.
Verder heeft de officier van justitie een vrijheidsbeperkende maatregel voor de duur van vijf jaren gevorderd, inhoudende een contactverbod met [slachtoffer 3] en een locatieverbod voor het adres van [slachtoffer 1] ( [adres 2] ) en het bedrijf van [slachtoffer 3] ( [adres 3] ). Daarbij vordert de officier van justitie een vervangende hechtenis van één week bij iedere geconstateerde overtreding, met een maximum van drie maanden. De officier van justitie vordert tevens de dadelijke uitvoerbaarheid van deze maatregel.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van feit 10 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Voor de overige feiten heeft de raadsman vrijspraak van verdachte bepleit, en heeft de verdediging zodoende verzocht om aan verdachte geen straf op te leggen.
Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat oplegging van een gevangenisstraf van maximaal tweeënhalve maand op zijn plaats is.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere strafbare feiten. Bij een groot deel van de feiten heeft verdachte zich kennelijk laten leiden door zijn opvatting dat zijn exechtgenote [slachtoffer 1] een relatie zou hebben met haar werkgever [slachtoffer 3] . Verdachte handelde naar eigen zeggen vanuit de opvatting dat hij recht had op een gesprek hierover met [slachtoffer 1] en met [slachtoffer 3] .
Verdachte heeft zich in de periode van 13 tot en met 24 februari 2023 schuldig gemaakt aan belaging van zijn exechtgenote [slachtoffer 1] . Nadat zij hun relatie heeft beëindigd heeft verdachte haar niet met rust gelaten. Hij bleef haar maar telefonisch lastig vallen en dook steeds op op plaatsen waar zij zich bevond. Ook na een gesprek met de politie is verdachte maar door blijven gaan, omdat hij naar eigen zeggen recht had op uitleg. Daarnaast heeft verdachte [slachtoffer 1] bedreigd met brandstichting en met zware mishandeling en heeft hij de cameradeurbel van [slachtoffer 1] vernield. Door dit gedrag heeft verdachte gevoelens van angst en onveiligheid bij [slachtoffer 1] veroorzaakt en inbreuk gemaakt op haar eigendomsrecht.
De strafbare feiten die verdachte heeft gepleegd richten zich ook tegen de werkgever en collega’s van [slachtoffer 1] . Verdachte heeft [slachtoffer 3] op twee momenten opgezocht bij de feestzaal waarvan [slachtoffer 3] de eigenaar is en waar [slachtoffer 1] werkt. Op 18 februari 2023 heeft verdachte [slachtoffer 3] met de dood bedreigd. Op 24 februari 2023 heeft verdachte twee collega’s van [slachtoffer 1] – aangeefsters [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] – met de dood en zware mishandeling bedreigd en heeft hij [slachtoffer 4] mishandeld door haar een harde duw te geven.
Deze feiten hebben zodoende niet alleen [slachtoffer 1] angst en onrust bezorgd, maar hebben ook op haar familie, op de kinderen, en op haar werkgever en collega’s veel indruk gemaakt. Verdachte heeft op een intimiderende wijze een volstrekt ontoelaatbare inbreuk op de privélevens van alle betrokkenen veroorzaakt en een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangeefster [slachtoffer 4] .
Verdachte heeft zich daarnaast ook schuldig gemaakt aan diefstal van Apple Airpods en erfvredebreuk bij het Leger des Heils. Dergelijke strafbare feiten veroorzaken schade en overlast, zowel bij de samenleving in het algemeen als ten opzichte van de aangevers in het bijzonder.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft gelet op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 16 juli 2024. Hieruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld, zij het dat de laatste veroordeling uit 2014 stamt. Verder blijkt hieruit dat verdachte na de pleegdatum van de in deze zaak ter beoordeling staande feiten een straf is opgelegd, zodat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Uit het rapport van het Pieter Baan Centrum (PBC) van 18 april 2024, opgesteld door [naam 14] , psychiater en [naam 15] , GZ-psycholoog, volgt dat verdachte heeft geweigerd aan het onderzoek mee te werken. Er zijn aanwijzingen voor persoonlijkheidsproblematiek en realiteitsvertekeningen rondom de ten laste gelegde feiten. Er is echter geen psychiatrische stoornis of persoonlijkheidsstoornis vastgesteld, maar de aanwezigheid kan door de onderzoekers ook niet met volledige zekerheid worden uitgesloten. Een stoornis in het gebruik van middelen – in ieder geval cocaïne en alcohol – is wel vastgesteld, maar onduidelijk is of deze stoornis in middelengebruik een rol heeft gespeeld bij de ten laste gelegde feiten. Het rapport van het PBC bevat daarom geen advies over het toerekenen ten aanzien van de feiten, de kans op herhaling en een eventuele behandeling.
Verder heeft de rechtbank gelet op het reclasseringsrapport van 22 mei 2024, waaruit blijkt dat verdachte enige reflectie toont ten aanzien van het ten laste gelegde. De reclassering beschouwt het als risico verhogend dat verdachte dakloos is, dat hij geen zinvolle dagbesteding heeft, de bij hem vastgestelde stoornis in het gebruik van alcohol en cocaïne en het vermoeden van psychosociale klachten die verdachte niet wil laten onderzoeken.
Uit een e-mail van 1 augustus 2024 van reclasseringsmedewerker [naam 16] over het toezicht dat momenteel vanuit een andere strafzaak loopt volgt, dat verdachte zich voldoende aan de bijzondere voorwaarden houdt. Zo is verdachte sinds juni 2024 in behandeling bij een psycholoog, staat verdachte op de wachtlijst voor begeleid wonen en houdt hij zich aan de meldplicht. Uit de brief van de psycholoog dr. [naam 17] van 5 augustus 2024 volgt dat inhoudelijk aan de behandeling van verdachte kan worden gewerkt.
Verdachte heeft op de zitting van de rechtbank naar voren gebracht dat hij bezig is met het verkrijgen van een postadres en dat hij sinds kort een uitkering ontvangt. Hij is gemotiveerd om te gaan werken op het moment dat hij weer een vaste woon- of verblijfplaats heeft. Verdachte heeft naar eigen zeggen baat bij de behandeling van de psycholoog, hij is nu twee maanden gestopt met het gebruiken van drugs en is gemotiveerd om dit vol te houden in de toekomst.
Straf en maatregel
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot een strafoplegging die gelijk is aan wat door de officier van justitie is gevorderd. Gelet op alle omstandigheden, en in het bijzonder de ernst van de feiten en de reeks aan feiten, acht de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf van zes maanden passend en geboden. Met de officier van justitie acht de rechtbank het niet noodzakelijk om boven op het huidige reclasseringstoezicht en de huidige bijzondere voorwaarden die op grond van een andere strafzaak lopen, in deze zaak ook een gedeelte van de straf voorwaardelijk op te leggen en hieraan bijzondere voorwaarden te verbinden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Naast de onvoorwaardelijke gevangenisstraf legt de rechtbank conform de vordering van de officier van justitie aan verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel zoals bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht op. Het doel van deze maatregel is beveiliging van de maatschappij en voorkoming van strafbare feiten. De rechtbank legt de maatregel op omdat zij van oordeel is dat er rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich op een andere manier belastend naar personen toe zal gedragen.
Deze maatregel bestaat allereerst uit een contactverbod, inhoudende dat verdachte gedurende vijf jaren op geen enkele wijze direct of indirect contact mag opnemen met aangever [slachtoffer 3] . Ook legt de rechtbank aan verdachte een gebiedsverbod op, inhoudende dat verdachte zich gedurende vijf jaren niet mag ophouden binnen een straal van 100 meter vanaf het adres van het bedrijf van [slachtoffer 3] en het adres van aangeefster [slachtoffer 1] .
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde zich belastend zal gedragen jegens [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] beveelt de rechtbank, op grond van artikel 38v, vierde lid, Sr, dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 38v, 38w, 57, 63, 138, 285, 285b, 300, 310, 350 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissingen.
Verklaart het onder 5 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3, 4 primair, 6, 7, 8, 9 en 10 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
13.120379.23(hoofdzaak)
1.
bedreiging met brandstichting;
2.
bedreiging met zware mishandeling;
3.
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of gedeeltelijk aan een ander toebehoort, wegmaken;
4. primair
diefstal;
13.057958.23(ter terechtzitting gevoegd)
6.
belaging;
7.
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
8.
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd
en
bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd;
9.
mishandeling;
13.093969.23(ter terechtzitting gevoegd)
10.
wederrechtelijk in het besloten erf vertoevende, zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds verwijderen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Maatregel
Legt op de maatregel dat de veroordeelde:
  • voor de duur van
  • zich voor de duur van
  • zich voor de duur van
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze
vervangende hechtenis bedraagt 1 (één) weekvoor
iedere keerdat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een
maximum van 3 (drie) maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde
maatregel niet op.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte
opnieuw een strafbaar feit zal plegen en/of zich belastend zal gedragen jegens bepaalde personen, beveelt de rechter, gelet op artikel 38v, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, dat de opgelegde maatregel,
dadelijk uitvoerbaaris.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis in de zaak met parketnummer 13057958-23.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.W.H.G. Loyson, voorzitter,
mrs. I. Timmermans en A.B. Sluijs, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.M. Diender, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 augustus 2024.