In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 augustus 2024 uitspraak gedaan over een vordering tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Amtsgericht Kempten in Duitsland. Het EAB, dat op 28 juli 2023 is uitgevaardigd, betreft de aanhouding en overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in Roemenië, die momenteel gedetineerd is in Nederland. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 18 juli 2024 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was en werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. D.W.H.M. Wolters.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De verdediging heeft verzocht om voorrang te geven aan een ander EAB dat door Roemenië is uitgevaardigd, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat het Duitse verzoek voorrang dient te krijgen. Dit is gebaseerd op het belang van Duitsland bij de voortgang van de strafzaak, aangezien het Duitse EAB een vervolgingsverzoek betreft. De rechtbank heeft daarom besloten dat de overlevering aan Duitsland wordt toegestaan, met voorrang boven het Roemeense EAB.
De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing, conform artikel 29, tweede lid, OLW. De rechtbank heeft de relevante wetsartikelen, waaronder artikel 2, 5 en 7 van de OLW, in haar overwegingen betrokken.