ECLI:NL:RBAMS:2024:5142

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 juli 2024
Publicatiedatum
19 augustus 2024
Zaaknummer
C/13/743848 / HA ZA 23-1138
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwijdering van schutting en pergola over erfgrens; eigendom afdakje

In deze civiele zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 juli 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee buren over de plaatsing van een schutting en pergola die over de erfgrens zijn gebouwd. De eisers, die als bewindvoerders optreden voor hun moeder, vorderden de verwijdering van de schutting en het inkorten van de pergola, omdat deze inbreuk maken op hun eigendomsrecht. De rechtbank oordeelde dat de schutting inderdaad over de erfgrens was gebouwd en dat de gedaagden, die de schutting hadden geplaatst, niet voldoende zorgvuldigheid in acht hadden genomen bij het verkrijgen van toestemming van de buren. De rechtbank heeft de gedaagden veroordeeld om de schutting en de pergola te verwijderen en te herbouwen op hun eigen perceel, en hen ook veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. Daarnaast heeft de rechtbank in reconventie geoordeeld dat de gedaagden eigenaar zijn van een afdakje dat aan hun garage is bevestigd, en dat dit afdakje niet verwijderd hoeft te worden. De rechtbank heeft de vorderingen van de gedaagden tot verwijdering van het afdakje en het hek afgewezen, maar heeft wel bepaald dat de eisers het hek aan de zijgevel van de garage moeten verwijderen na de verwijdering van de schutting. De rechtbank heeft de veroordelingen niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat het belang van de gedaagden bij het behoud van de schutting zwaarder weegt dan het belang van de eisers bij verwijdering.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/743848 / HA ZA 23-1138
Vonnis van 24 juli 2024
in de zaak van

1.[bewindvoerder 1] QQ (bewindvoerder van [eiser] ),

2.
[bewindvoerder 2] QQ (bewindvoerder van [eiser] ),
beide te [woonplaats] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
hierna samen te noemen: [eisers] (enkelvoud),
advocaat: mr. B. Parmentier,
tegen

1.[gedaagde 1] ,2. [gedaagde 2] ,

beide te [woonplaats] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
hierna samen te noemen: [gedaagden] (enkelvoud),
advocaat: mr. A.M. Zoete-van der Zwart.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 11 december 2023, met producties 1-6,
  • het tussenvonnis van 10 april 2024, waarbij een mondelinge behandeling en een plaatsopneming aan het adres [adres 1] en [adres 2] is bepaald,
  • het proces-verbaal van plaatsopneming en mondelinge behandeling van 5 juni 2024 met de daarin genoemde processtukken,
  • het bericht van mr. Parmentier van 20 juni 2024 met opmerkingen bij het proces-verbaal.
1.2.
Daarna is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagden] en [eisers] , die optreed als bewindvoerder van hun moeder mevrouw [eiser] , zijn eigenaren van aan elkaar grenzende percelen grond.
2.2.
Het perceel van [eisers] is gelegen aan de [adres 2] , kadastraal bekend als perceelnummer [perceelnr. 1] . Om bij de woning op het perceel te komen wordt gebruik gemaakt van de oprit, onderdeel van hetzelfde perceel, gelegen tussen de percelen [perceelnr. 2] en [perceelnr. 3] .
2.3.
Het perceel van [gedaagden] is gelegen aan de [adres 1] , kadastraal bekend als perceelnummer [perceelnr. 3] .
2.4.
Op onderstaande kadastrale tekening zijn de percelen [adres 3] en [adres 2] weergegeven.
2.5.
[gedaagden] is in 2016 eigenaar geworden van haar perceel grond en de daarop gelegen woning, garage en (voor – en achter)tuin. Ten tijde van de koop was aan de zijgevel van de garage een hek bevestigd en aan de achtergevel een afdakje. Beiden werden, en worden nog steeds, gebruikt door [eisers] Op onderstaande foto zijn het hek en afdakje afgebeeld.
2.6.
Bij hevige of langdurige regenval ervaarde [gedaagden] wateroverlast op haar oprit aan de voorzijde van haar woning. In dit kader heeft [gedaagden] haar oprit gerenoveerd. Begin september 2021 zijn de hovenier en timmerman gestart met de renovatie. Op enig moment zijn [gedaagden] en [eisers] samen naar de werkzaamheden gaan kijken, die op dat moment een aanvang hadden genomen, maar nog niet waren voltooid.
2.7.
Half september 2021 is de renovatie voltooid. [gedaagden] heeft de grond van haar oprit opgehoogd, een betonnen keerwand aangelegd, een nieuwe schutting met daarop een pergola geplaatst en heeft in het verlengde van de schutting een heg aangelegd. Op onderstaande foto is de nieuwe situatie afgebeeld.
2.8.
[eisers] is voornemens om over de gehele breedte van haar oprit een elektrisch hek te plaatsen. De eerste voorbereidende werkzaamheden zijn daartoe al verricht.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eisers] vordert, samengevat en na wijziging van eis, dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
  • [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt om binnen vier weken na betekening van dit vonnis:
  • [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van € 485 aan kadasterkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover,
  • [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van € 1.196 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover,
  • [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover.
3.2.
[eisers] legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagden] inbreuk maakt op haar eigendomsrecht. Uit de grensconstructie van het kadaster volgt namelijk dat de schutting en pergola over de erfgrens zijn gebouwd. Daarnaast zijn de schutting en pergola strijdig met artikel 2 onder 10 en onder 12 sub b van bijlage II bij het Besluit Omgevingsrecht, omdat de schutting hoger is dan de toegestane 2 meter en de pergola hoger is dan de toegestane 2,50 meter. [gedaagden] moet op eigen kosten de schutting en pergola plaatsen op haar eigen perceel en de schutting en pergola inkorten tot de voorgeschreven hoogtes.
3.3.
[gedaagden] voert verweer en concludeert tot het niet-ontvankelijk verklaren van [eisers] in haar vordering dan wel het afwijzen van de vordering, met veroordeling van [eisers] in de proceskosten. [gedaagden] verzoekt de gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring af te wijzen.
in reconventie
3.4.
[gedaagden] vordert, samengevat, dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
primair:
voor recht verklaart dat zij eigenaar is van het afdakje dat is bevestigd tegen de achtergevel van hun garage;
[eisers] veroordeelt tot verwijdering van het hek dat is bevestigd tegen de zijgevel van hun garage;
[eisers] veroordeelt tot het verlenen van toegang tot haar perceel, zodat [gedaagden] het afdakje kan verwijderen en onderhoudswerkzaamheden aan de zij- en achtergevel van hun garage kan verrichten;
subsidiair:
[eisers] veroordeelt tot verwijdering van het afdakje en het verwijderd te houden;
primair en subsidiair:
als [eisers] na betekening niet overgaat tot uitvoering van B, C en/of D, [gedaagden] een machtiging verleent waarbij zij het perceel van [eisers] mag betreden en zelf het afdakje en hek mag verwijderen en onderhoudswerkzaamheden kan verrichten;
alles met veroordeling van [eisers] in de proceskosten.
3.5.
[gedaagden] legt het volgende aan haar vordering ten grondslag. [gedaagden] is eigenaar van het afdakje, omdat die in 1992 door de rechtsvoorganger van [gedaagden] is opgehangen en is bevestigd tegen de garage die ook eigendom is van [gedaagden] wil het afdakje verwijderen omdat het belemmert dat zij schilder- en onderhoudswerkzaamheden kan uitvoeren. De rechtsvoorganger van [gedaagden] heeft toestemming verleend voor plaatsing van het hek tegen de zijgevel van de garage. [gedaagden] heeft deze toestemming ingetrokken ter voorkoming van beschadiging van de gevel en daarom moet het hek worden verwijderd.
3.6.
[eisers] voert verweer en concludeert tot het afwijzen van de vordering.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

ontvankelijkheid
4.1.
Mevrouw [eiser] is eigenaar van het perceel aan de [adres 2] . Ten tijde van het instellen van de vorderingen die in deze zaak voorliggen, stonden haar goederen onder bewind van [eisers] In geval van onderbewindstelling gaat de bevoegdheid om zelf te procederen verloren. Artikel 1:441 lid 1 Burgerlijk Wetboek bepaalt dat tijdens het bewind de bewindvoerder bij de vervulling van zijn of haar taak de rechthebbende in en buiten rechte vertegenwoordigt. De bewindvoerder dient in dat geval op eigen naam als formele procespartij (maar voor rekening van de rechthebbende) op te treden. In de kop van de dagvaarding wordt melding gemaakt van het bewind en worden de bewindvoerders met volledige namen en woonplaatskeuze genoemd. Daaruit blijkt voldoende dat [eisers] de vordering heeft ingesteld, voor rekening van mevrouw [eiser] . [eisers] treedt daarmee als formele procespartij op (en was ook aanwezig bij de plaatsopneming). [eisers] is dan ook ontvankelijk in haar vordering.
bouw van de schutting en pergola over de erfgrens4.2. Tussen partijen is niet in geschil dat de heg, die in het verlengde van de schutting naar de openbare weg loopt, binnen de kadastrale grenzen is gebouwd. De heg mag dan ook blijven staan.
4.3.
Partijen verschillen wel van mening over de vraag of [gedaagden] de schutting moet verwijderen.
4.4.
Met inachtneming van de bevindingen van de rechtbank tijdens de plaatsopneming wordt het volgende overwogen.
4.5.
Vast staat dat de schutting over de erfgrens is gebouwd. [gedaagden] heeft namelijk erkend dat de schuttingspalen en planken boven het perceel van [eisers] hangen. Volgens [gedaagden] is deze overbouw niet onrechtmatig, omdat [eisers] hiervoor toestemming heeft gegeven. De rechtbank volgt [gedaagden] niet in dit standpunt. Daarvoor is het volgende redengevend.
4.6.
[gedaagden] heeft haar oprit opgehoogd en een keerwand gerealiseerd. Deze keerwand bestaat uit een reeks L-profielen van beton die naast elkaar zijn geplaatst. Partijen zijn het er over eens dat deze keerwand op het perceel van [gedaagden] , tegen de erfgrens met [eisers] staat. Toen de schutting werd geplaatst, bleek het constructief erg lastig om de schutting
opde keerwand te plaatsen. Dat vereiste een andere constructie en ging ten koste van de stevigheid van de schutting en de daarop rustende pergola. Het monteren van de schuttingspalen en planken
aan de buitenzijdevan de keerwand was volgens de timmerman wel mogelijk, maar dit betekende dat de schutting over de erfgrens kwam te hangen waarvoor toestemming van de buren nodig was, aldus de timmerman. [gedaagden] heeft toen naar eigen zeggen direct [eisers] benaderd en toestemming gevraagd en verkregen om de schuttingspalen en planken tegen de buitenkant van de keerwand te plaatsen, boven het erf van [eisers] betwist dat die toestemming is gegeven. Ter zitting is dit punt aan de orde gweest. Dat partijen die dag gesproken hebben is wel vast komen te staan. Twijfelachtig is of [eisers] deze toestemming niet heeft verleend of later heeft ingetrokken. Wat hier verder ook van zij, het lag op de weg van [gedaagden] , ook als de toestemming zou zijn verleend zoals zij stelt, om dit zorgvuldig(er) te regelen. Immers, [gedaagden] wist dat zij buiten de erfgrens zou treden en was gewaarschuwd door de timmerman dat hiervoor de medewerking van de buren ( [eisers] ) noodzakelijk was. Door gemaakte afspraken niet goed vast te leggen, heeft [gedaagden] het risico genomen dat er onduidelijkheid kon ontstaan over het plaatsen van de schuttingpalen en planken over de erfgrens, met alle gevolgen van dien. Dit risico heeft zich verwezenlijkt. Nu vast staat dat [gedaagden] de schutting over de erfgrens op het perceel van [eisers] heeft gebouwd en niet is gebleken dat [eisers] daarvoor toestemming heeft gegeven, maakt [gedaagden] inbreuk op het eigendomsrecht van [eisers] [gedaagden] moet de schutting, zijnde de schuttingpalen en planken, daarom verwijderen.
4.7.
Het betoog van [gedaagden] dat het belang van [eisers] bij verwijdering onvoldoende is tegenover het belang van [gedaagden] bij behoud (met name de kosten van verplaatsing) dan wel dat sprake is van misbruik van recht leidt niet tot een ander oordeel. Juist nu [gedaagden] willens en wetens over het perceel van [eisers] heeft gebouwd moet sprake zijn van een bijzondere situatie om [eisers] het recht te ontzeggen haar eigendomsrecht in te roepen. Daarvan is niet gebleken.
4.8.
De pergola is aan één kant bevestigd aan de woning van [gedaagden] De andere kant van de pergola rust op de schutting en steekt een aantal centimeters uit. Hiervoor is geoordeeld dat de schutting over de erfgrens staat. Dit betekent dat het deel van de pergola dat op de schutting rust en ook uitsteekt boven het perceel van [eisers] zich ook over de erfgrens bevindt en daarom verwijderd (ingekort) moet worden.
4.9.
Vanzelfsprekend mag [gedaagden] de schutting en pergola herbouwen op haar eigen perceel. Hoe zij dit doet, op de keerwand, aan de binnenzijde daarvan of op een andere manier, staat haar vrij. Voor zover [eisers] heeft gevorderd dat [gedaagden] de schutting op eigen perceel
moetherbouwen wordt dat niet toegewezen. Daartoe is [gedaagden] niet verplicht. Wel dienen de schutting en pergola in overeenstemming te zijn met de daarvoor geldende regelgeving, waaronder de in acht te nemen hoogtes. Nu [eisers] haar oprit heeft verhoogd zal ook vastgesteld moeten worden vanaf welk niveau deze hoogtes berekend moeten worden. Hiermee vervalt ook het belang van de vordering tot verlaging van schutting en pergola, die immers (deels) verwijderd moeten worden.
kosten kadaster
4.10.
[eisers] vordert betaling van de door haar gemaakte kosten voor de grensreconstructie van het Kadaster op 29 december 2021. Deze vordering wordt afgewezen, omdat een grondslag hiervoor ontbreekt. [gedaagden] heeft altijd erkend dat de schutting over de erfgrens staat. Het laten opmaken van een grensconstructie om aan te tonen dat [gedaagden] boven het perceel van [eisers] had gebouwd, was dan ook niet nodig.
slotsom en proceskosten4.11. De slotsom is dat de vordering tot het verwijderen van de schutting en pergola, voor zover die over de erfgrens zijn gebouwd, wordt toegewezen.
4.12.
De gevorderde dwangsom wordt afgewezen, omdat er geen aanwijzingen zijn dat [gedaagden] dit vonnis niet zal nakomen.
4.13.
[eisers] maakt aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank stelt vast dat het in deze zaak niet gaat om kosten die zijn gemaakt ter inning van een geldvordering, maar om andere buitengerechtelijke kosten. De vraag of buitengerechtelijk incassokosten verschuldigd zijn zal daarom worden getoetst aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Niet ter discussie staat dat de brief van mr. Parmentier van 14 april 2023 aan de advocaat van [gedaagden] aangemerkt moet worden als correspondentie met de wederpartij en dat [gedaagden] in deze brief gesommeerd wordt om de schutting te verwijderen. Naar het oordeel van de rechter omvat deze brief meer dan een enkele (eventueel herhaalde) sommatie of het enkel doen van een niet aanvaard schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. Het gevorderde bedrag van € 1.196 ligt niet boven de vergoeding van 2 punten van het toepasselijke liquidatietarief en zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente daarover.
4.14.
De overige vorderingen worden afgewezen.
4.15.
[gedaagden] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom hoofdelijk de proceskosten betalen. De proceskosten van [eisers] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
130,57
- griffierecht
1.301,00
- salaris advocaat
1.228,00
(2 punten × € 614)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging in de beslissing)
Totaal
2.837,57
4.16.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
4.17.
De veroordelingen worden hoofdelijk, zoals gevorderd, uitgesproken. Dat betekent dat zowel [gedaagde 1] als [gedaagde 2] voor het geheel kunnen worden aangesproken en dat als een van hen geheel aan de betreffende veroordeling heeft voldaan de ander op dat onderdeel ook is gekweten.
niet uitvoerbaar bij voorraad
4.18.
[eisers] vordert de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. [gedaagden] voert verweer hiertegen en verzoekt een eventuele veroordeling niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
4.19.
Op zichzelf is juist dat [eisers] belang heeft dat haar eigendomsrecht wordt gerespecteerd en daarmee dat de schutting wordt verwijderd. Dit belang weegt in dit geval niet zwaarder dan het belang van [gedaagden] bij het achterwege blijven van een veroordeling uitvoerbaar bij voorraad. De rechtbank acht daarbij relevant dat de schutting niet zó ver over de erfgrens staat dat [eisers] geen gebruik meer kan maken van de oprit. De huidige situatie bestaat al sinds september 2021 (bijna drie jaar). Daarnaast leidt executie mogelijk tot onnodige schade voor [gedaagden] , bestaande uit kosten voor het verwijderen van de schutting en pergola, als een procedure in een eventueel hoger beroep een andere uitkomst kent. De veroordeling tot verwijdering van de schutting en pergola zal daarom niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
in reconventie
eigendom van het afdakje bij [gedaagden] , geen verwijdering4.20. Tegen de achtergevel van de garage van [gedaagden] is een afdakje bevestigd (2.5) dat boven het perceel van [eisers] hangt. [gedaagden] stelt dat zij eigenaar is van dit afdakje en vordert een verklaring voor recht daarvan. Verder vordert zij verwijdering van het afdakje zodat zij de gaten kan dichten, de gevel kan onderhouden en in de stijl van de rest van haar woning wit kan verven.
4.21.
De rechtbank volgt [gedaagden] in haar standpunt dat zij eigenaar van het afdakje is en zal de gevorderde verklaring voor recht (vordering A) toewijzen. [gedaagden] heeft toegelicht dat het afdakje in 1992 door haar rechtsvoorganger is gebouwd. [eisers] heeft dit niet betwist. Met de bevestiging aan de achtergevel is het dakje bestanddeel geworden van de garage en is de toenmalige eigenaar van de garage – en opvolgend [gedaagden] – eigenaar geworden van het afdakje. Dat het afdakje op verzoek van de vader van [eisers] is geplaatst en uitsluitend door [eisers] werd en wordt gebruikt, doet hier niets aan af. Immers, het enkele gebruik van een zaak, ook als daar toestemming voor is verleend door de eigenaar, maakt niet dat die zaak eigendom is geworden van de gebruiker. Daarnaast heeft het afdakje haar zelfstandigheid verloren omdat het bestanddeel van de garage is geworden.
4.22.
De rechtbank volgt [gedaagden] niet in haar standpunt dat het afdakje moet worden verwijderd. Het aangevoerde belang – te weten onderhoud aan de gevel, gaten dichten en de gevel in de stijl van de rest van de woning schilderen – is daartoe onvoldoende. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat het afdakje ten behoeve van [eisers] is geplaatst. Tussen partijen is niet in geschil dat uitsluitend [eisers] gebruik maakt van het afdakje en het zich boven het perceel van [eisers] bevindt. Dat [gedaagden] nadeel van dit gebruik ondervindt, is niet gebleken. Hoewel [gedaagden] dus eigenaar is van het afdakje, is het gestelde belang bij verwijdering onvoldoende. Dit betekent dat de vorderingen tot het verwijderen van het afdakje (vorderingen C en D) worden afgewezen. Wat betreft het gestelde belang geldt nog wel het volgende.
4.23.
Artikel 5:56 Burgerlijk Wetboek verplicht een eigenaar om (behoudens gewichtige redenen) toe te staan dat zijn erf tijdelijk wordt gebruikt voor onderhoudswerkzaamheden aan het erf van een ander. Dit artikel wordt ook wel aangeduid als het ‘ladderrecht’. Daarbij is van belang dat de toegang en daarmee het tijdelijk gebruik van het perceel van de ander tot een minimum wordt beperkt en alleen toegestaan moet worden als alternatieven redelijkerwijs ontbreken. Niet is gebleken dat [eisers] [gedaagden] de toegang weigert als [gedaagden] onderhoudswerkzaamheden wil uitvoeren aan haar garage. Aldus kan [gedaagden] hetgeen zij als belang bij verwijdering van het afdakje heeft aangevoerd – te weten onderhoud aan de achtergevel, gaten dichten en de gevel in de stijl van de rest van de woning schilderen – realiseren met het ladderrecht.
verwijdering van het hek
4.24.
Tegen de zijgevel van de garage van [gedaagden] is een hek (2.5) bevestigd dat het perceel van [eisers] afsluit van de openbare weg. De rechtsvoorganger van [gedaagden] heeft hiervoor toestemming gegeven. [gedaagden] heeft deze toestemming ingetrokken en vordert verwijdering van het hek ter voorkoming van schade aan de zijgevel.
4.25.
[eisers] is voornemens om het hek te vervangen door een elektrisch hek dat zelfstandig op de oprit staat. Om dit elektrische hek te installeren is toegang nodig tot de kabelgoot die parallel langs de oprit loopt. Volgens [eisers] is deze kabelgoot nu niet goed bereikbaar, omdat de schutting van [gedaagden] voor een deel boven de kabelgoot hangt. [eisers] heeft toegezegd dat zij – ook zonder veroordelend vonnis – het hek gaat verwijderen nadat het elektrische hek is geplaatst. In conventie is geoordeeld dat de schutting verwijderd moet worden. Dit betekent dat de kabelgoot, voor zover die thans al onvoldoende bereikbaar is, toegankelijk wordt. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat [eisers] , nadat de schutting is verwijderd, over zal gaan tot het plaatsen van het elektrische hek waarna zij het huidige hek zal verwijderen. De vordering tot het verwijderen van het hek aan de zijgevel van de garage (vordering B) wordt dan ook toegewezen, waarbij de rechtbank een termijn zal bepalen die afhankelijk is van het verwijderen van de schutting door [gedaagden]
betreden van het perceel van [eisers] door [gedaagden]
4.26.
Zoals in het voorgaande is overwogen is het [gedaagden] op basis van het ladderrecht toegestaan om het perceel van [eisers] te betreden voor het verrichten van onderhoudswerkzaamheden. Dit hoeft niet vastgelegd te worden in een vonnis. Bovendien is niet gebleken dat [eisers] weigert medewerking te verlenen als [gedaagden] in het kader van genoemd ladderrecht het perceel van [eisers] wil betreden. De vorderingen die hierop zien (vordering C en E) worden afgewezen. Omdat de rechtbank ervan uitgaat dat [eisers] aan vordering B (verwijderen van het hek) zal voldoen, hetgeen [eisers] ook zelf heeft aangegeven, ziet zij geen aanleiding om reeds nu een machtiging te verlenen aan [gedaagden] om zelfstandig over te gaan tot verwijdering van het hek (vordering E).
slotsom en proceskosten
4.27.
De primaire vordering onder A en B worden toegewezen. De overige vorderingen worden afgewezen.
4.28.
[eisers] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom hoofdelijk [1] de proceskosten betalen. De proceskosten van [gedaagden] worden begroot op:
- salaris advocaat
1.228
(2 punten × € 614)
- nakosten
178
(plus de verhoging in de beslissing)
Totaal
1.406

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk om binnen vier weken na betekening van dit vonnis (i) de schutting aan de voorzijde, die over de erfgrens met [eisers] is gebouwd, te verwijderen, en (ii) de pergola voor het overhangende deel in te korten tot de erfgrens,
5.2.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk om aan [eisers] te betalen een bedrag van € 1.196 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over dit bedrag als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.3.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk in de proceskosten van € 2.837,57, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagden] niet vrijwillig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagden] € 92 extra betalen plus de kosten van betekening,
5.4.
veroordeelt [gedaagden] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.5.
verklaart de veroordelingen onder 5.2, 5.3 en 5.4, uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.7.
verklaart voor recht dat [gedaagden] eigenaar is van het afdakje dat is bevestigd aan de achtergevel van de garage van [gedaagden] ,
5.8.
veroordeelt [eisers] om binnen vier weken na verwijdering van de schutting boven het erf van [eisers] het hek uit de zijgevel van [gedaagden] te verwijderen en verwijderd te houden,
5.9.
veroordeelt [eisers] hoofdelijk in de proceskosten van € 1.406, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eisers] niet vrijwillig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [eisers] € 92 extra betalen plus de kosten van betekening,
5.10.
verklaart de veroordelingen onder 5.8 en 5.9 uitvoerbaar bij voorraad,
5.11.
wijst het meer of anders gevorderde af,
Dit vonnis is gewezen door mr. M.L.S. Kalff, rechter, bijgestaan door mr. S.P.F. Sneeboer, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2024.