In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 augustus 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee partijen, [eiser] en [gedaagde], die samen een woning hebben gekocht in 2008. De relatie tussen hen eindigde in 2011, maar zij zijn nooit tot overeenstemming gekomen over de verdeling van de woning en de bijbehorende overwaarde. [eiser] vordert dat de rechtbank [gedaagde] verplicht om mee te werken aan de verkoop van de woning en de verdeling van de overwaarde, terwijl [gedaagde] in reconventie vordert dat [eiser] haar medewerking verleent aan de overdracht van de woning aan hem, onder de stelling dat hij als enige eigenaar moet worden aangemerkt vanwege de gewijzigde rechtsverhouding tussen hen.
De rechtbank oordeelt dat [eiser] en [gedaagde] ieder recht hebben op de helft van de overwaarde van de woning, die op dat moment werd geschat op € 240.000. De rechtbank stelt vast dat er geen schriftelijke afspraken zijn gemaakt over de eigendomsverhouding en dat de redelijkheid en billijkheid geen aanleiding geven om van de standaard verdeelsleutel af te wijken. De rechtbank wijst erop dat [gedaagde] alle eigenaarslasten heeft betaald, maar dat dit niet leidt tot een wijziging van de eigendomsverhouding. De rechtbank bepaalt dat [gedaagde] de woning kan overnemen, mits hij [eiser] een bedrag van € 36.744,05 betaalt, en dat als dit niet gebeurt, de woning verkocht moet worden aan een derde.
De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is een belangrijke uitspraak over de verdeling van eigendomsrechten en de overwaarde van een woning na beëindiging van een relatie, en benadrukt de noodzaak van duidelijke afspraken tussen partijen.