ECLI:NL:RBAMS:2024:5082

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 augustus 2024
Publicatiedatum
15 augustus 2024
Zaaknummer
C/13/744173 / HA ZA 23-1154
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van een woning na beëindiging van een relatie met betrekking tot eigendomsrechten en overwaarde

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 augustus 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee partijen, [eiser] en [gedaagde], die samen een woning hebben gekocht in 2008. De relatie tussen hen eindigde in 2011, maar zij zijn nooit tot overeenstemming gekomen over de verdeling van de woning en de bijbehorende overwaarde. [eiser] vordert dat de rechtbank [gedaagde] verplicht om mee te werken aan de verkoop van de woning en de verdeling van de overwaarde, terwijl [gedaagde] in reconventie vordert dat [eiser] haar medewerking verleent aan de overdracht van de woning aan hem, onder de stelling dat hij als enige eigenaar moet worden aangemerkt vanwege de gewijzigde rechtsverhouding tussen hen.

De rechtbank oordeelt dat [eiser] en [gedaagde] ieder recht hebben op de helft van de overwaarde van de woning, die op dat moment werd geschat op € 240.000. De rechtbank stelt vast dat er geen schriftelijke afspraken zijn gemaakt over de eigendomsverhouding en dat de redelijkheid en billijkheid geen aanleiding geven om van de standaard verdeelsleutel af te wijken. De rechtbank wijst erop dat [gedaagde] alle eigenaarslasten heeft betaald, maar dat dit niet leidt tot een wijziging van de eigendomsverhouding. De rechtbank bepaalt dat [gedaagde] de woning kan overnemen, mits hij [eiser] een bedrag van € 36.744,05 betaalt, en dat als dit niet gebeurt, de woning verkocht moet worden aan een derde.

De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is een belangrijke uitspraak over de verdeling van eigendomsrechten en de overwaarde van een woning na beëindiging van een relatie, en benadrukt de noodzaak van duidelijke afspraken tussen partijen.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/744173 / HA ZA 23-1154
Vonnis van 14 augustus 2024
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats 1] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. R.H. Bouwman,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. J.C.M. Groenestijn.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 13 december 2023, met producties,
- de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie, met producties,
- conclusie van antwoord in reconventie,
- het tussenvonnis van 17 april 2024 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
- de mondelinge behandeling van 17 mei 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is, na een aanhouding voor schikkingsonderhandelingen, vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] en [gedaagde] hebben vanaf 2004 een relatie gehad.
2.2.
In 2008 hebben [eiser] en [gedaagde] gezamenlijk de woning aan het [adres] (hierna: de woning) gekocht en daarvoor een hypotheek afgesloten.
2.3.
[gedaagde] heeft vanaf 2008 altijd in de woning gewoond en in ieder geval vanaf de herfst van 2011 de financiële lasten van de woning volledig voor zijn rekening genomen.
2.4.
De relatie tussen [eiser] en [gedaagde] is na een aantal jaren, in ieder geval in de herfst van 2011 geëindigd.
2.5.
Bij brief van 8 oktober 2020 heeft [gedaagde] via een juridisch adviseur [eiser] schriftelijk benaderd met een verzoek om mee te werken aan overname van de woning door hem. Daarbij heeft hij haar verzocht geen aanspraak te maken op haar aandeel in de overwaarde van de woning en heeft hij aangekondigd dat hij zich tot de rechter zou wenden als zij niet zou meewerken.
2.6.
[eiser] heeft via haar advocaat geantwoord dat zij aanspraak maakt op een deel van de overwaarde en dat de woning moet worden getaxeerd.
2.7.
Partijen hebben geen overeenstemming bereikt over de wijze van afwikkeling.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiser] vordert – samengevat – dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis bepaalt dat:
I. [gedaagde] zijn medewerking aan de verkoop/levering van de woning door Brockhoff Makelaars te Amstelveen moet verlenen, althans zijn medewerking aan de verkoop/levering van de woning door de door de rechtbank aangewezen NVM-makelaar moet verlenen;
II. [gedaagde] in geval van een bod waarvan de makelaar en [eiser] vinden dat deze acceptabel is, akkoord moet gaan;
III. als [gedaagde] geen medewerking aan de verkoop en levering van de woning verleent, het vonnis in de plaats kan worden gesteld van de wilsverklaring(en) van [gedaagde] , zodat [eiser] al datgene kan en mag doen wat nodig is om de taxatie, verkoop, levering van de woning en de afwikkeling van de hypotheek en al de andere zaken of verplichtingen die verbonden zijn aan de woning;
IV. [gedaagde] aan iedere door de makelaar gewenste bezichtiging moet meewerken en dat de woning en de tuin ten tijde van de bezichtigingen schoon en opgeruimd moeten zijn, en als de makelaar constateert dat [gedaagde] daar drie keer niet aan heeft voldaan, [gedaagde] de woning binnen veertien dagen na aanzegging daartoe moet hebben ontruimd;
V. partijen de kosten verbonden aan de verkoop/levering van de woning ieder voor de helft moeten dragen en de overwaarde bij helfte dienen te verdelen.
3.2.
[eiser] legt aan haar vordering ten grondslag dat zij samen met [gedaagde] de woning heeft gekocht. Dat maakt dat zij juridisch eigenaar is van de woning en daarom aanspraak maakt op de helft van de overwaarde van de woning.
3.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[gedaagde] vordert – samengevat – dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. een verdeling gelast inhoudende dat [eiser] wordt veroordeeld haar medewerking te verlenen aan de levering van het appartementsrecht aan [gedaagde] onder overname door [gedaagde] van de volledige op het appartementsrecht rustende hypotheekschuld;
II. bepaalt dat, indien [eiser] weigert haar medewerking te verlenen aan de levering van
het appartementsrecht aan [gedaagde] binnen één maand na het in kracht van gewijsde
gaan van het vonnis, de grosse van dat vonnis in de plaats zal treden van de handtekening van [eiser] op de verdelingsakte en de notaris, welke de verdelingsakte zal verlijden onder aanhechting van het vonnis in plaats van de handtekening van [eiser] en met inachtneming van het hieronder onder III. en IV.;
III.
primairbepaalt dat vanwege de gewijzigde rechtsverhouding tussen partijen, de gehele overwaarde van de woning aan [gedaagde] toekomt,
subsidiairdat vanwege de redelijkheid en billijkheid een verdeelsleutel anders dan 50/50 heeft te gelden op de verdeling van de overwaarde;
IV. bepaalt dat in geval er enige overwaarde aan [eiser] toekomt, dat met het deel overwaarde van [eiser] wordt verrekend uit hoofde van de te verrekenen woonlasten.
3.6.
[gedaagde] legt aan zijn vordering het volgende ten grondslag. [gedaagde] en [eiser] hebben samen de woning gekocht, maar nooit samengewoond of een gemeenschappelijke huishouding gevoerd. Door deze feitelijke gang van zaken is de rechtsverhouding tussen partijen veranderd en moet [gedaagde] worden aangemerkt als de enige eigenaar van de woning. [eiser] heeft berust in deze gewijzigde rechtsverhouding. Verder heeft [gedaagde] van meet af aan alle lasten verbonden aan de woning voldaan en dat maakt dat het naar redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [eiser] mede-eigenaar van de woning is. Als [eiser] wel mede-eigenaar van de woning is, dan bestaat aanleiding om af te wijken van het wettelijke uitgangspunt dat zij aanspraak maakt op de helft van de overwaarde. Daarbij moeten ook alle eigenaarslasten die [gedaagde] heeft betaald, worden verrekend.
3.7.
[eiser] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [gedaagde] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie
4.1.
Gelet op de samenhang van de vorderingen in conventie en in reconventie zal de rechtbank deze vorderingen tezamen bespreken.
4.2.
Vaststaat dat partijen samen een woning hebben gekocht en dat zij – kort gezegd – niet meer aan elkaar verbonden willen zijn. De gemeenschap moet dus verdeeld worden. Partijen twisten over de wijze van verdeling.
4.3.
Als de deelgenoten in een gemeenschap geen overeenstemming over de verdeling van een gemeenschap kunnen bereiken, kan de rechter de verdeling daarvan vaststellen. [1] Daarbij moet naar billijkheid rekening worden gehouden met de belangen van partijen en het algemeen belang. De rechter die de verdeling vaststelt, geniet een mate van vrijheid en is niet gebonden aan hetgeen partijen over en weer hebben gevorderd en hij behoeft niet expliciet in te gaan op hetgeen partijen aanvoeren. [2]
Geen gewijzigde rechtsverhouding
4.4.
[gedaagde] heeft zich primair op het standpunt gesteld dat hij als enige eigenaar is van de woning, doordat partijen hun onderlinge rechtsverhouding door feitelijk handelen hebben aangepast. Dat feitelijk handelen bestaat er volgens hem uit dat partijen nooit een gemeenschappelijke huishouding hebben gevoerd, [eiser] en [gedaagde] nooit samen hebben gewoond, [gedaagde] alle hypotheeklasten heeft betaald en [eiser] zich nooit als eigenaar van de woning heeft gedragen. Volgens [gedaagde] stond daardoor (stilzwijgend) tussen partijen vast dat de woning feitelijk eigendom was van hem. Het is daarom in strijd met de redelijkheid en billijkheid als [eiser] wordt beschouwd als mede-eigenaar, aldus [gedaagde] .
4.5.
De rechtbank stelt voorop dat [eiser] feitelijk nog steeds eigenaar is van de woning. Partijen hebben de woning samen in eigendom verkregen en [gedaagde] heeft [eiser] niet uitgekocht. De vraag is of [eiser] haar rechten als mede-eigenaar kan inroepen. Volgens [gedaagde] kan zij dat niet (meer). De rechtbank begrijpt dit zo dat [gedaagde] daarmee een beroep doet op rechtsverwerking.
4.6.
Van een gewijzigde rechtsverhouding door rechtsverwerking kan slechts sprake zijn als de schuldenaar (in dit geval [eiser] ) zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het vervolgens geldend maken van het betrokken recht; [3] dit beroep wordt slechts in uitzonderlijke omstandigheden gegrond geoordeeld. [4] Naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad is enkel tijdsverloop daarvoor onvoldoende. Er moet sprake zijn van bijzondere omstandigheden op grond waarvan bij de wederpartij gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de rechthebbende zijn aanspraak niet meer geldend zal maken, of waardoor de positie van de wederpartij onredelijk verzwaard of benadeeld zou worden indien het recht of de bevoegdheid alsnog geldend wordt gemaakt. [5]
4.7.
Daarvan is in dit geval geen sprake. Partijen zijn het er – vreemd genoeg – niet over eens of zij samen hebben gewoond in de woning. Dit kan echter in het midden blijven. Ook als [eiser] nooit in de woning zou hebben gewoond, dan heeft [gedaagde] er nog niet gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat daarmee de eigendomsverhouding is aangepast. [eiser] en [gedaagde] hebben de woning samen gekocht en zijn daardoor samen eigenaar geworden. Als [gedaagde] wordt gevolgd in zijn standpunt dat [eiser] nooit in de woning heeft gewoond, dan is dat een omstandigheid waarvan hij direct na de aankoop van de woning op de hoogte was maar gesteld noch gebleken is dat partijen dat van invloed hebben willen laten zijn op de eigendomsverhouding. Dat [gedaagde] alle eigenaarslasten of tenminste een groot deel daarvan heeft betaald, is daartoe onvoldoende. Dit is mogelijk van invloed op de vraag wie welke aanspraken heeft bij verdeling van de gemeenschap, maar leidt niet tot een gewijzigde rechtsverhouding. [gedaagde] stelt verder dat [eiser] op enig moment tegen hem heeft gezegd dat zij afstand doet van de overwaarde, maar [eiser] heeft dat betwist en [gedaagde] heeft deze stelling in zijn geheel niet onderbouwd. Gelet daarop is niet komen vast te staan dat [eiser] dit heeft gezegd. Verder heeft [eiser] op 23 oktober 2023 – nadat [gedaagde] haar had verzocht om de helft van de woning aan hem over te dragen – betoogt dat zij aanspraak maakt op een deel van de overwaarde van de woning. [gedaagde] mocht er daarom niet gerechtvaardigd op vertrouwen dat [eiser] afstand zou dan van haar deel van de overwaarde. De omstandigheden die [gedaagde] heeft aangevoerd zijn dus onvoldoende voor een geslaagd beroep op rechtsverwerking.
Aan [eiser] en [gedaagde] komt ieder de helft van de overwaarde van de woning toe
4.8.
Op grond van artikel 3:166 BW bestaat met betrekking tot de woning een eenvoudige gemeenschap. Bij verdeling van de woning komt in beginsel aan iedere deelgenoot de helft van de overwaarde toe. [6] Een andere verdeelsleutel is alleen mogelijk als [eiser] en [gedaagde] daartoe afspraken hebben gemaakt of als dit uit de redelijkheid en billijkheid voortvloeit. Tussen partijen staat vast dat zij geen schriftelijke afspraken hebben gemaakt over hun rechtsverhouding.
4.9.
Volgens [eiser] komt haar als mede-eigenaar van de woning de helft van de overwaarde toe. [gedaagde] is het daar niet mee eens. Volgens hem moet op grond van de redelijkheid en billijkheid een verdeling van de overwaarde plaatsvinden waarbij meer dan de helft aan hem toekomt. Daartoe heeft hij aangevoerd dat hij vanaf de aankoop van de woning alle eigenaarslasten alleen heeft gedragen.
4.10.
De rechtbank is van oordeel dat in deze situatie de redelijkheid en billijkheid geen wijziging brengt in de verdeelsleutel. Na het beëindigen van de relatie hebben [eiser] en [gedaagde] ervoor gekozen om de woning niet te verkopen. [gedaagde] is in de woning blijven wonen en partijen hebben geen afspraken gemaakt over het uitkopen van [eiser] of verdeling van de eigenaarslasten. [gedaagde] heeft in ieder geval na het verbreken van de relatie alle eigenaarslasten van de woning voldaan, maar het is niet redelijk om achteraf bezien te bepalen wie recht heeft op welk deel van de overwaarde aan de hand van de betaalde eigenaarslasten. Als [gedaagde] niet bereid was om de (toekomstige) overwaarde met [eiser] te delen, dan had de woning na het beëindigen van de relatie aan hem moeten worden toebedeeld. Dat is niet gebeurd.
4.11.
De conclusie van het voorgaande is dat [eiser] en [gedaagde] ieder voor de helft aansprak maken op de overwaarde van de woning. Partijen zijn het erover eens dat de woning ongeveer € 480.000 waard is en dat de overwaarde van de woning € 240.000 is.
[eiser] en [gedaagde] moeten allebei de helft van de eigenaarslasten betalen
4.12.
[gedaagde] vordert – in geval er enige overwaarde aan [eiser] toekomt – dat de overwaarde die aan [eiser] toekomt moet worden verrekend met de woonlasten. [gedaagde] stelt dat hij alle woonlasten van de woning alleen heeft gedragen en dat de helft daarvan voor rekening van [eiser] komt. Volgens [gedaagde] heeft hij vanaf 2011 tot 2020 € 138.760,86 aan hypotheeklasten gedragen waarvan – zo begrijpt de rechtbank – € 40.000 aflossing. Verder heeft hij € 8.851,40 aan gemeentelijke belastingen en € 18.899,64 aan VvE-bijdragen betaald. In totaal betreft dit een bedrag van € 166.511,90.
4.13.
Voor een eenvoudige gemeenschap geldt dat deelgenoten in beginsel naar evenredigheid van hun aandeel in het gemeenschappelijk goed moeten bijdragen in de uitgaven die voortvloeien uit handelingen welke bevoegdelijk ten behoeve van de gemeenschap zijn verricht. [7] [eiser] en [gedaagde] moeten dus in gelijke mate de eigenaarslasten voldoen. [eiser] en [gedaagde] zijn aansprakelijk voor het gedeelte van de schuld dat haar/hem in hun onderlinge verhouding aangaat. [8] Omdat [eiser] en [gedaagde] hierover geen afspraken hebben gemaakt en andere omstandigheden niet zijn gebleken, moeten zij allebei de helft van de eigenaarslasten betalen.
4.14.
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] alle eigenaarslasten vanaf het beëindigen van de relatie heeft voldaan. [eiser] heeft de hoogte van de gestelde eigenaarslasten van 2011 tot 2020 ook niet betwist, zodat vaststaat dat [gedaagde] vanaf 2011 € 166.511,90 aan eigenaarslasten heeft betaald.
4.15.
[eiser] stelt dat zij in de maanden dat zij in de woning heeft gewoond € 500 heeft bijgedragen in de kosten en dit bedrag maandelijks aan [gedaagde] heeft overgemaakt.
4.16.
Op grond van artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering draagt de partij die zich beroept op rechtsgevolgen van door haar gestelde feiten of rechten de bewijslast van die feiten of rechten. [eiser] draagt dus de stelplicht en de bewijslast van de stelling dat zij maandelijks € 500 heeft bijgedragen in de eigenaarslasten van de woning. Op de zitting heeft [eiser] verklaard dat zij geen stukken heeft waaruit blijkt dat zij deze bedragen aan [gedaagde] heeft voldaan. Daarmee heeft [eiser] – gelet op de betwisting van [gedaagde] – haar stelling onvoldoende onderbouwd. De conclusie is dat niet is komen vast te staan dat [eiser] heeft bijgedragen in de eigenaarslasten.
[eiser] maakt geen aanspraak op een gebruiksvergoeding
4.17.
Het gebruik en genot van een woning komt toe aan de mede-eigenaren tezamen. [9] De deelgenoot die verstoken blijft van het gebruik en genot van de gemeenschappelijke woning, in dit geval [eiser] , moet daarom in beginsel schadeloos worden gesteld, bijvoorbeeld in de vorm van een gebruiksvergoeding. Hierbij dienen de redelijkheid en billijkheid tot maatstaf. De rechtbank is van oordeel dat de redelijkheid en billijkheid zich gelet op de omstandigheden van het geval verzetten tegen vaststelling van een gebruiksvergoeding. Daarbij is van belang dat partijen de woning in 2008 gekocht hebben, [eiser] in ieder geval in 2011 de woning heeft verlaten, [eiser] in ieder geval al dertien jaar niet in de woning woont en [eiser] nooit heeft bijgedragen in de eigenaarslasten. Bij deze stand van zaken is geen plaats voor een door [gedaagde] aan [eiser] te betalen gebruiksvergoeding.
Verdeling van de woning
4.18.
[eiser] heeft gevorderd dat de woning aan een derde wordt verkocht en dat de helft van de overwaarde aan haar toekomt. [gedaagde] wil graag in de woning blijven wonen. Op de zitting heeft [eiser] verklaard dat zij niet wil dat [gedaagde] de woning moet verlaten, maar dat zij een vergoeding wil ontvangen omdat zij jarenlang hoofdelijk aansprakelijk is geweest voor de hypotheek.
4.19.
Gelet op het voorgaande beslist de rechtbank als volgt. [gedaagde] krijgt vanaf de vonnisdatum drie maanden de tijd om te onderzoeken of hij de woning kan financieren onder ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van [eiser] voor de hypotheek. In het geval [gedaagde] binnen drie maanden na de vonnisdatum schriftelijk aan [eiser] verklaart dat hij haar aandeel in de woning kan en wil overnemen, wordt de woning binnen één maand nadat hij haar dat heeft bericht, aan hem toegedeeld. Dit onder de verplichting voor [gedaagde] om aan [eiser] € 36.744,05 uit te keren: de helft van de overwaarde van € 240.000 min de helft van de eigenaarslasten van € 166.511,90, uiterlijk bij het transport bij de notaris, en haar daarnaast te vrijwaren voor hypothecaire verplichtingen. De rechtbank realiseert zich dat de eigenaarslasten van € 166.511,90 betrekking hebben op de periode tot en met 2020. [gedaagde] heeft echter niet duidelijk gemaakt wat de eigenaarslasten tot heden zijn, zodat daarmee geen rekening kan worden gehouden. De kosten van het transport komen voor rekening van [gedaagde] (kosten koper).
4.20.
In het geval [gedaagde] zich niet uiterlijk binnen drie maanden na de datum van dit vonnis bereid en in staat verklaart het aandeel van [eiser] in de woning over te nemen, moet de woning worden verkocht en geleverd aan een derde. Op de verkoopopbrengst moet eerst de hypothecaire schuld in mindering worden gebracht. Vervolgens heeft [eiser] recht op de helft van de overwaarde min € 83.255,95 (de helft van de eigenaarslasten van € 166.511,90). Het restant komt [gedaagde] toe. De kosten van het transport komen voor rekening van beide partijen, ieder voor de helft. Partijen zullen in dat geval daartoe opdracht geven aan de onder de beslissing vermelde taxateur/makelaar.
4.21.
Ook zal de wijze waarop de verdeling moet plaatsvinden, worden bepaald. De rechtbank zal een en ander opnemen in het dictum conform het zogenaamde spoorboekje.
Proceskosten
4.22.
Gelet op de relatie die tussen partijen heeft bestaan, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
5.1.
bepaalt dat [gedaagde] vanaf de datum van dit vonnis drie maanden de gelegenheid krijgt om [eiser] te berichten of hij de woning kan overnemen waarbij [gedaagde] de betreffende hypothecaire geldlening bij de hypotheekverstrekker geheel voor zijn rekening zal nemen en als eigen schuld zal voldoen en [eiser] zal worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor deze hypothecaire geldlening;
voor het geval overname door [gedaagde] van de woning aan het [adres] onder ontslag van [eiser] uit de hoofdelijke aansprakelijkheid kan worden gerealiseerd:
5.2.
stelt als wijze van verdeling van de woning aan het [adres] als volgt vast:
5.2.1.
deelt de onroerende zaak aan het [adres] toe aan [gedaagde] onder de verplichting:
  • de desbetreffende hypothecaire geldlening bij de hypotheekverstrekker geheel voor zijn rekening te nemen en als eigen schuld te voldoen en [eiser] te doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor deze hypothecaire geldlening;
  • € 36.744,05 op het moment van de notariële overdracht aan [gedaagde] aan [eiser] te vergoeden;
5.2.2.
bepaalt dat de kosten van de notaris voor rekening van [gedaagde] komen (kosten koper);
voor het geval overname door [gedaagde] van de woning onder ontslag van [eiser] uit de hoofdelijke aansprakelijkheid niet binnen vier maanden na de vonnisdatum zal zijn gerealiseerd:
5.3.
stelt als wijze van verdeling van de woning aan het [adres] als volgt vast:
5.3.1.
bepaalt dat het ter verkoop aanbieden van de woning geschiedt binnen vier weken nadat de termijn van vier maanden voor notariële overdracht van het aandeel van [eiser] aan [gedaagde] is verstreken (of zoveel eerder als partijen overeenkomen), door middel van een opdracht aan Brockhoff Makelaars in Amstelveen. Ieder van partijen is gehouden deze makelaar daartoe opdracht te geven;
5.3.2.
bepaalt dat, indien partijen niet binnen twee weken na de opdrachtverlening erin slagen gezamenlijk de vraagprijs te bepalen, de makelaar de door hem vast te stellen bindende marktconforme vraagprijs bepaalt;
5.3.3.
bepaalt dat partijen in overleg met de makelaar de verkoopovereenkomst aangaan met degene(n) die de hoogste prijs biedt, indien en voor zover die prijs volgens beide partijen, gezien de onroerendgoedmarkt ter plaatse en de kwaliteit van de woning de best mogelijke prijs is. In het geval partijen het niet eens kunnen worden over de vraag of een aanbod de best mogelijke prijs is, zal de makelaar dit naar beste weten en bindend kunnen bepalen;
5.3.4.
bepaalt dat als de verkoopprijs bindend is vastgesteld beide partijen verplicht zijn hun medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van het onroerend goed aan (een) derde(n);
5.3.5.
bepaalt dat de hypothecaire geldlening bij gelegenheid van de eigendomsoverdracht zal worden afgelost uit de verkoopopbrengst van de woning;
5.3.6.
bepaalt dat [eiser] recht heeft op de helft van de resterende netto-verkoopopbrengst min € 83.255,95. Het restant komt [gedaagde] toe;
5.3.7.
bepaalt dat iedere partij bij overdracht aan (een) derde(n) gehouden is de helft van de kosten van de taxateur/makelaar, de notaris en de overige kosten ter zake van de verkoop en levering te dragen;
5.3.8.
bepaalt dat als een partij geen medewerking aan de verkoop en levering van de woning verleent, het vonnis in de plaats kan worden gesteld van de wilsverklaring(en) van die partij, zodat de andere partij al datgene kan en mag doen wat nodig is om de verkoop, levering van de woning en de afwikkeling van de hypotheek en al de andere zaken of verplichtingen verbonden aan de woning;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Breugem, rechter, bijgestaan door mr. A. Chu, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 augustus 2024.

Voetnoten

1.artikel 3:185 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW)
2.Vgl. Hoge Raad 17 april 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2631
3.Vgl. Hoge Raad 7 juni 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0271
4.Vgl. Hoge Raad 20 mei 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS4406
5.Vgl. Hoge Raad 11 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2574
6.artikel 3:166 lid 2 BW
7.artikel 3:172 BW
8.artikel 6:10 BW
9.artikel 3:169 BW