6.3.Het oordeel van de rechtbank
Juridisch kader
Artikel 39 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) bepaalt dat de dader niet strafbaar is wanneer het feit hem wegens de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap niet kan worden toegerekend. Deze wettekst geldt sinds 1 januari 2020. In het arrest van 17 oktober 2023 in de zaak Thijs H.heeft de Hoge Raad het criterium voor ontoerekenbaarheid als volgt omschreven:
“De feitenrechter kan op grond van artikel 39 Sr beslissen dat het tenlastegelegde feit niet aan de verdachte kan worden toegerekend als ten tijde van dat feit bij de verdachte sprake was van een stoornis als bedoeld in deze bepaling en de verdachte als gevolg van die stoornis niet kon begrijpen dat dat feit wederrechtelijk was of niet in staat was in overeenstemming te handelen met zijn begrip van de wederrechtelijkheid van dat feit.”
Het advies van de deskundige
De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia-rapportage van 14 april 2023 opgesteld door E. Mutter, deskundige van het NIFP, en de Medische verklaring ten behoeve van de voorbereiding van een zorgmachtiging van GGZ inGeest (hierna: het rapport van GGZ inGeest) van 8 augustus 2023 opgesteld door N. Ruhl. Ook heeft de rechtbank Mutter en Ruhl als getuigen-deskundigen gehoord op de terechtzitting van 9 juli 2024.
In de Pro Justitia-rapportage wordt – kort weergegeven – geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van schizofrenie, paranoïde type. Als gevolg van deze stoornis lijdt verdachte aan een chronisch psychotisch toestandsbeeld. In de periode van de tenlastegelegde feiten lijkt sprake te zijn geweest van een opvlamming van deze psychotische overtuigingen richting aangeefster. Omdat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde ervan overtuigd was dat aangeefster haar al langere tijd kwaad deed door geesten op haar af te sturen, is de conclusie in het rapport dat verdachte aangeefster vanuit die psychotische beleving belaagd en mishandeld heeft. Het advies is daarom om het tenlastegelegde in het geheel niet toe te rekenen aan verdachte.
Op de zitting van 9 juli 2024 heeft de deskundige Mutter dit advies herhaald. Gelet op de verklaringen van verdachte over het tenlastegelegde, kan geconcludeerd worden dat zij zich ten tijde hiervan liet leiden door haar psychotische overtuigingen. Tijdens een psychose is alles overheersend. Alle denkbeelden gaan als een magneet richting de psychotische overtuigingen. Deze overtuigingen zijn dan sterker dan morele afwegingen. Dit maakt dat de conclusie is dat de gedragingen van verdachte niet aan haar kunnen worden toegerekend. Hoewel sinds het tenlastegelegde zich geen nieuwe incidenten hebben voorgedaan, is en blijft verdachte kwetsbaar voor psychotische episodes.
Medische verklaring d.d. 8 augustus 2023 van psychiater Ruhl afgegeven ter voorbereiding van een zorgmachtiging
De rechtbank stelt voorop dat Ruhl zich in het rapport van GGZ in Geest niet heeft uitgelaten over de mate van toerekenbaarheid van het tenlastegelegde. Zijn medische verklaring is afgegeven in het kader van een eventueel te verlenen zorgmachtiging. Ter terechtzitting heeft hij aangegeven over de mate van toerekenbaarheid ten tijde van het delict ook geen uitspraken te kunnen doen.
Over de diagnose gesteld door Mutter heeft Ruhl verklaard dat hij deze diagnose als waarschijnlijke diagnose overneemt. Hij kan niet honderd procent zeker zijn van de diagnose, omdat hij ten tijde van het door hem verrichte onderzoek – ruim een jaar nadat de feiten waarop de vervolging ziet heeft plaatsgevonden – geen psychotische symptomen kon waarnemen bij verdachte. Ook ziet hij vaker dat symptomen in de loop der tijd veranderen en dat tot een ander beeld en een andere diagnose leidt. Desalniettemin heeft Ruhl aangegeven schizotypische kenmerken bij verdachte te hebben waargenomen. Zijn conclusie is daarom dat bij verdachte waarschijnlijk sprake is van een schizotypische stoornis. Bij vraag F vult hij als diagnose in “Code 2 Schizofreniespectrum- en andere psychotische stoornissen”.
Al met al verklaart Ruhl in zijn advies over het verlenen van een zorgmachtiging
nietvan oordeel te zijn dat verdachte lijdt aan een psychische stoornis waaruit gedrag voortvloeit dat ernstig nadeel veroorzaakt dat niet zonder verlening van verplichte zorg kan worden afgewend. De geneesheer-directeur besluit op basis van de medische verklaring van Ruhl geen zorgmachtiging af te geven. Hij concludeert dat er onvoldoende criteria voor een zorgmachtiging zijn omdat onvoldoende duidelijk is dat er sprake is van een psychische stoornis en het causale verband met het ernstig nadeel niet aanwezig lijkt te zijn.
Oordeel
Anders dan de officier van justitie en de verdediging, ziet de rechtbank geen reden om aan de conclusies van Mutter te twijfelen, ook niet in het licht van de bevindingen van Ruhl. Ruhl heeft geadviseerd over de vraag of een zorgmachtiging nodig is, Ruhl heeft uitdrukkelijk niet geadviseerd over de mate van toerekenbaarheid van het tenlastegelegde. Daarbij zijn de diagnostische overwegingen van Ruhl op grond van zijn waarnemingen ruim een jaar na de gepleegde feiten niet zodanig dat die aanleiding geven de conclusies van Mutter in twijfel te trekken. Hij verklaart tot tweemaal toe dat hij de bevindingen van Mutter dat sprake is van schizofrenie, paranoïde type, waarschijnlijk acht.
Mutter heeft haar advies op zitting herhaald en toegelicht op welke wijze de psychische stoornis van verdachte het tenlastegelegde heeft bepaald. Daarbij heeft zij nu ook kennis genomen van de rapportage van Ruhl en zij komt niet tot een andere uitkomst. Ook heeft de rechtbank de redenering van het Openbaar Ministerie voorgelegd aan Mutter waarom het Openbaar Ministerie wel komt tot enige mate van toerekeningsvatbaarheid. Mutter zegt dat het feit dat verdachte zelf meldingen heeft gedaan van pesterijen en dat zij haar fiets ergens anders heeft neergezet niet maakt dat zij ten tijde van het delict de wederrechtelijkheid kon inzien van haar handelen. Dat kan heel goed samen gaan. De rechtbank neemt die conclusies over en volgt het advies. De rechtbank concludeert dat verdachte de wederrechtelijkheid van haar handelen op het moment van het plegen van het feit niet kon inzien of in ieder geval niet in overeenstemming kon handelen met een eventueel begrip van wederrechtelijkheid. De bewezen geachte feiten kunnen daarom niet aan verdachte worden toegerekend. Verdachte wordt dan ook ontslagen van alle rechtsvervolging.
Nu verdachte ook niet in aanmerking komt voor een zorgmachtiging heeft verdachte geen verplichte zorg opgelegd gekregen. Bij volledige ontoerekeningsvatbaarheid kan de rechtbank, gelet op artikel 39 Sr, geen bijzondere voorwaarden opleggen omdat die altijd zijn gekoppeld aan een straf en verdachte niet strafbaar is.
Wel staat het de rechtbank vrij om een maatregel op te leggen. De rechtbank zal om het recidiverisico in te perken een contactverbod ex artikel 38 v, tweede lid onder b Sr opleggen (zie paragraaf 8).