ECLI:NL:RBAMS:2024:4930

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 juli 2024
Publicatiedatum
8 augustus 2024
Zaaknummer
1329062622
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring bedreiging, mishandeling en poging zware mishandeling met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 juli 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van bedreiging, mishandeling en poging tot zware mishandeling van haar buurvrouw, aangeduid als [aangeefster]. De feiten vonden plaats op 2 augustus 2022 en 28 oktober 2022. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de wederrechtelijkheid van haar handelen niet kon inzien, wat leidde tot de conclusie dat zij niet strafbaar was. De rechtbank volgde het advies van deskundigen van het NFI, die concludeerden dat de verdachte ten tijde van de feiten volledig ontoerekeningsvatbaar was. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging, maar legde wel een contactverbod op om het recidiverisico te beperken. De benadeelde partij, [aangeefster], heeft een schadevergoeding van €706,- toegewezen gekregen, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank oordeelde dat de bewezen feiten niet aan de verdachte konden worden toegerekend, en dat er geen rechtvaardigingsgrond aanwezig was. De rechtbank heeft de verdachte geen straf opgelegd, maar wel een maatregel in de vorm van een contactverbod, om verdere problemen te voorkomen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/290626-22
Datum uitspraak: 23 juli 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1975 in [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ),
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 18 oktober 2023 en 9 juli 2024. Het onderzoek ter terechtzitting werd in eerste instantie gesloten op 18 oktober 2023. Op 1 november 2023 heeft de rechtbank in een tussenvonnis echter besloten het onderzoek te heropenen om getuigen-deskundigen op te roepen.
Naar aanleiding hiervan heeft op 9 juli 2024 een hervatting van het onderzoek ter terechtzitting plaatsgevonden. Verdachte was bij beide terechtzittingen aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. P. van Laere, en van wat verdachte en haar raadsvrouw mr. C.B. Stenger, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van wat [naam 1] van Slachtofferhulp Nederland namens benadeelde partij [aangeefster] naar voren heeft gebracht. De psychiaters E. Mutter van het NIFP en N. Ruhl van GGZ in Geest zijn als getuigen-deskundigen gehoord.

2.Beschuldiging

Verdachte wordt – kort weergegeven – er van beschuldigd dat zij op 2 augustus 2022 (feiten 1 en 2) en op 28 oktober 2022 (feit 3) in Amsterdam:
1. [aangeefster] heeft bedreigd door haar dreigend de woorden toe te voegen “Ik steek je in de fik” en/of “Je bent een heks, je moet dood”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2. [aangeefster] heeft mishandeld door [aangeefster] één en/of meermalen met een postpakket op de hand en/of de arm en/of het lichaam te slaan;
3. gepoogd heeft [aangeefster] zwaar te mishandelen door (met kracht) een kettingslot/fietsslot een en/of meermalen tegen het gezicht en/of het hoofd en/of de arm en/of het lichaam van [aangeefster] te slaan en/of te stompen;
subsidiair ten laste gelegd als mishandeling.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Inleiding
[aangeefster] (hierna: aangeefster) heeft aangifte gedaan tegen verdachte vanwege twee incidenten die plaats hebben gevonden op 2 augustus 2022 en 18 oktober 2022. Aangeefster en verdachte zijn buren. Verdachte noemde aangeefster bij die incidenten een heks die zwarte magie tegen haar gebruikte. Verdachte heeft erkend dat er op de genoemde data confrontaties tussen haar en aangeefster hebben plaatsgevonden. Verdachte verklaart echter anders dan aangeefster over het verloop hiervan.
3.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat alle (primair ten laste gelegde) feiten kunnen worden bewezen. De verklaringen van aangeefster worden ondersteund door de getuigenverklaringen van omstanders. Het slaan met een kettingslot kan worden gekwalificeerd als een poging tot zware mishandeling.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht verdachte vrij te spreken van alle tenlastegelegde feiten en heeft hiertoe het volgende aangevoerd. Er is sprake van twee kampen: de buren en cliënte. De buren hebben een conflict met cliënte en willen haar wegpesten. De verklaringen van de buurtbewoners zijn daarom onbetrouwbaar en kunnen niet worden gebezigd voor het bewijs (feiten 1, 2 en 3). Ten aanzien van feit 1 wijst de verdediging er op dat een geuite doodswens niet gelijk is aan een bedreiging, waardoor vrijspraak moet volgen voor dit feit. Met betrekking tot feit 2 is het niet aannemelijk dat het slaan met een klein postpakket letsel oplevert of pijn zou veroorzaken. Ook kan niet worden vastgesteld of er met het postpakket is geslagen of dat het pakket in de lucht is gegooid en tegen de arm van aangeefster is aangekomen. Opzet op mishandeling in welke vorm dan ook kan niet worden vastgesteld. Ten slotte stelt de verdediging ten aanzien van feit 3 dat het voor het vaststellen van een poging tot zwaar lichamelijk letsel van belang is om te weten wat voor slot het was en hoe groot en zwaar dat slot was. Enkel kan worden vastgesteld dat verdachte met een slot heeft gezwaaid. Het kan zijn dat aangeefster tegen het slot is aangelopen. Opzet op (zware) mishandeling kan daarom niet worden bewezen (feit 3).
Verdachte heeft verklaard dat zij zich niet kan herinneren dat ze aangeefster heeft geslagen of dat ze heeft gezegd dat ze aangeefster in de fik wilde steken (feiten 1 en 2). Daarnaast heeft zij niet met een metalen kettingslot gezwaaid, maar met een slot van plastic (feit 3).
3.4.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht alle (primair) ten laste gelegde feiten bewezen. Zij overweegt daartoe het
volgende.
Betrouwbaarheid getuigenverklaringen buurtbewoners
Het dossier biedt geen aanknopingspunten op grond waarvan aannemelijk wordt dat de buurtbewoners het gemunt hadden op verdachte, zoals de verdediging stelt. De rechtbank ziet daarom geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster en de andere getuigen. De verklaringen kunnen derhalve gebruikt worden voor het bewijs.
Bedreiging – feit 1
Op grond van de aangifte en de verklaring van getuige [getuige 3] stelt de rechtbank vast dat verdachte bedreigingen aan aangeefster heeft gericht zoals omschreven in de tenlastelegging. Verdachte deed dit ook met opzet. Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, kon onder die omstandigheden bij aangeefster de redelijke vrees ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd ook zou worden gepleegd en haar leven gevaar liep. De woorden die zijn geuit kunnen redelijke vrees opwekken en zeker ook in de context waarin ze zijn gedaan. Verdachte kwam ineens op aangeefster af, begon te schreeuwen en uitte nog meer dreigende teksten dan op de tenlastelegging staan vermeld. Uit de verklaring van aangeefster blijkt ook dat deze vrees is ontstaan. De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte aangeefster heeft bedreigd.
Mishandeling – feit 2
Op grond van dezelfde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte aangeefster in ieder geval één keer met een postpakket op de rechterhand heeft geslagen. Een foto van het letsel op de rechterhand zit in het dossier. Dit levert een mishandeling op.
Poging tot zware mishandeling – feit 3
Op grond van de aangifte, de getuigenverklaring van [getuige 1] , de getuigenverklaring van [getuige 2] en het letselrapport, acht de rechtbank bewezen dat verdachte aangeefster heeft geslagen met een metalen kettingslot tegen het hoofd. Getuige [getuige 2] heeft het slot waarmee is geslagen uitvoerig omschreven. Hij heeft verklaard dat dit een groot metalen kettingslot betrof met zware schakels. [getuige 1] heeft verklaard dat hij heeft gezien dat verdachte aangeefster met dit slot tegen het hoofd heeft geslagen. Tot slot volgt uit het letselrapport dat het slaan met een metalen kettingslot op het hoofd een goed passende verklaring is voor het bij aangeefster geconstateerde letsel. De verklaring van aangeefster dat zij een klap tegen het hoofd heeft gekregen, wordt daarmee naar het oordeel van de rechtbank voldoende ondersteund.
Vervolgens is de vraag of het handelen van verdachte gekwalificeerd kan worden als een poging tot zware mishandeling. Voor een bewezenverklaring hiervan is vereist dat er sprake is van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel en (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van dit letsel.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het gezicht en het hoofd kwetsbare delen van het menselijk lichaam zijn. Er is een aanmerkelijke kans dat een harde klap met een metalen voorwerp tegen het hoofd of het gezicht tot zwaar lichamelijk letsel kan leiden. De rechtbank is van oordeel dat verdachte door met een metalen kettingslot tegen het hoofd van aangeefster te slaan, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat mogelijk zwaar lichamelijk letsel bij aangeefster zou worden toegebracht. De rechtbank acht de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling daarom bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
1. op 2 augustus 2022 te Amsterdam [aangeefster] heeft bedreigd met brandstichting en enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [aangeefster] dreigend de woorden toe te voegen "Ik steek je in de fik" en "Je bent een heks, je moet dood
2. op 2 augustus 2022 te Amsterdam [aangeefster] heeft mishandeld door voornoemde [aangeefster] met een postpakket op de hand te slaan;
3. op 28 oktober 2022 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangeefster] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met kracht met een kettingslot tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

6.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. Hoewel psychiater E. Mutter, de deskundige van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (hierna: NIFP) heeft geadviseerd om verdachte ten tijde van het tenlastegelegde volledig ontoerekeningsvatbaar te verklaren, bevat het dossier aanknopingspunten om te stellen dat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde in staat was op enig moment een afweging te maken. Uit het proces-verbaal van bevindingen op pagina 8 volgt dat verdachte zelf meermalen melding heeft gemaakt van het pesten en hekserij door haar buurvrouw. Uit de getuigenverklaring van [getuige 3] volgt dat verdachte haar fiets in de gang heeft neergezet als reactie op het feit dat de politie zou worden gebeld. Hieruit lijkt te volgen dat verdachte wist dat zij verkeerd bezig was. Verdachte ontkent de feiten, maar heeft op zitting verklaard dat zij fout is geweest. Deze omstandigheden duiden er op dat verdachte wist dat zij wederrechtelijk handelde. Daarom moeten de feiten in verminderde mate aan verdachte worden toegerekend.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging vindt dat verdachte volledig toerekeningsvatbaar moet worden geacht. De verdediging twijfelt aan de diagnose gesteld door de deskundige van het NIFP, neergelegd in de Pro Justitia rapportage van 14 april 2023. Uit de medische verklaring van 8 augustus 2023 die is opgesteld in het kader van een zorgmachtiging volgt dat de psychiater N. Ruhl van GGZ in Geest geen psychotische symptomen bij verdachte heeft kunnen vaststellen. Verdachte oogt misschien psychotisch vanwege de overtuiging dat aangeefster een heks was, maar deze overtuiging heeft te maken met het kerkgenootschap waar verdachte destijds bij was aangesloten.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Juridisch kader
Artikel 39 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) bepaalt dat de dader niet strafbaar is wanneer het feit hem wegens de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap niet kan worden toegerekend. Deze wettekst geldt sinds 1 januari 2020. In het arrest van 17 oktober 2023 in de zaak Thijs H. [1] heeft de Hoge Raad het criterium voor ontoerekenbaarheid als volgt omschreven:
“De feitenrechter kan op grond van artikel 39 Sr beslissen dat het tenlastegelegde feit niet aan de verdachte kan worden toegerekend als ten tijde van dat feit bij de verdachte sprake was van een stoornis als bedoeld in deze bepaling en de verdachte als gevolg van die stoornis niet kon begrijpen dat dat feit wederrechtelijk was of niet in staat was in overeenstemming te handelen met zijn begrip van de wederrechtelijkheid van dat feit.”
Het advies van de deskundige
De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia-rapportage van 14 april 2023 opgesteld door E. Mutter, deskundige van het NIFP, en de Medische verklaring ten behoeve van de voorbereiding van een zorgmachtiging van GGZ inGeest (hierna: het rapport van GGZ inGeest) van 8 augustus 2023 opgesteld door N. Ruhl. Ook heeft de rechtbank Mutter en Ruhl als getuigen-deskundigen gehoord op de terechtzitting van 9 juli 2024.
In de Pro Justitia-rapportage wordt – kort weergegeven – geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van schizofrenie, paranoïde type. Als gevolg van deze stoornis lijdt verdachte aan een chronisch psychotisch toestandsbeeld. In de periode van de tenlastegelegde feiten lijkt sprake te zijn geweest van een opvlamming van deze psychotische overtuigingen richting aangeefster. Omdat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde ervan overtuigd was dat aangeefster haar al langere tijd kwaad deed door geesten op haar af te sturen, is de conclusie in het rapport dat verdachte aangeefster vanuit die psychotische beleving belaagd en mishandeld heeft. Het advies is daarom om het tenlastegelegde in het geheel niet toe te rekenen aan verdachte.
Op de zitting van 9 juli 2024 heeft de deskundige Mutter dit advies herhaald. Gelet op de verklaringen van verdachte over het tenlastegelegde, kan geconcludeerd worden dat zij zich ten tijde hiervan liet leiden door haar psychotische overtuigingen. Tijdens een psychose is alles overheersend. Alle denkbeelden gaan als een magneet richting de psychotische overtuigingen. Deze overtuigingen zijn dan sterker dan morele afwegingen. Dit maakt dat de conclusie is dat de gedragingen van verdachte niet aan haar kunnen worden toegerekend. Hoewel sinds het tenlastegelegde zich geen nieuwe incidenten hebben voorgedaan, is en blijft verdachte kwetsbaar voor psychotische episodes.
Medische verklaring d.d. 8 augustus 2023 van psychiater Ruhl afgegeven ter voorbereiding van een zorgmachtiging
De rechtbank stelt voorop dat Ruhl zich in het rapport van GGZ in Geest niet heeft uitgelaten over de mate van toerekenbaarheid van het tenlastegelegde. Zijn medische verklaring is afgegeven in het kader van een eventueel te verlenen zorgmachtiging. Ter terechtzitting heeft hij aangegeven over de mate van toerekenbaarheid ten tijde van het delict ook geen uitspraken te kunnen doen.
Over de diagnose gesteld door Mutter heeft Ruhl verklaard dat hij deze diagnose als waarschijnlijke diagnose overneemt. Hij kan niet honderd procent zeker zijn van de diagnose, omdat hij ten tijde van het door hem verrichte onderzoek – ruim een jaar nadat de feiten waarop de vervolging ziet heeft plaatsgevonden – geen psychotische symptomen kon waarnemen bij verdachte. Ook ziet hij vaker dat symptomen in de loop der tijd veranderen en dat tot een ander beeld en een andere diagnose leidt. Desalniettemin heeft Ruhl aangegeven schizotypische kenmerken bij verdachte te hebben waargenomen. Zijn conclusie is daarom dat bij verdachte waarschijnlijk sprake is van een schizotypische stoornis. Bij vraag F vult hij als diagnose in “Code 2 Schizofreniespectrum- en andere psychotische stoornissen”.
Al met al verklaart Ruhl in zijn advies over het verlenen van een zorgmachtiging
nietvan oordeel te zijn dat verdachte lijdt aan een psychische stoornis waaruit gedrag voortvloeit dat ernstig nadeel veroorzaakt dat niet zonder verlening van verplichte zorg kan worden afgewend. De geneesheer-directeur besluit op basis van de medische verklaring van Ruhl geen zorgmachtiging af te geven. Hij concludeert dat er onvoldoende criteria voor een zorgmachtiging zijn omdat onvoldoende duidelijk is dat er sprake is van een psychische stoornis en het causale verband met het ernstig nadeel niet aanwezig lijkt te zijn.
Oordeel
Anders dan de officier van justitie en de verdediging, ziet de rechtbank geen reden om aan de conclusies van Mutter te twijfelen, ook niet in het licht van de bevindingen van Ruhl. Ruhl heeft geadviseerd over de vraag of een zorgmachtiging nodig is, Ruhl heeft uitdrukkelijk niet geadviseerd over de mate van toerekenbaarheid van het tenlastegelegde. Daarbij zijn de diagnostische overwegingen van Ruhl op grond van zijn waarnemingen ruim een jaar na de gepleegde feiten niet zodanig dat die aanleiding geven de conclusies van Mutter in twijfel te trekken. Hij verklaart tot tweemaal toe dat hij de bevindingen van Mutter dat sprake is van schizofrenie, paranoïde type, waarschijnlijk acht.
Mutter heeft haar advies op zitting herhaald en toegelicht op welke wijze de psychische stoornis van verdachte het tenlastegelegde heeft bepaald. Daarbij heeft zij nu ook kennis genomen van de rapportage van Ruhl en zij komt niet tot een andere uitkomst. Ook heeft de rechtbank de redenering van het Openbaar Ministerie voorgelegd aan Mutter waarom het Openbaar Ministerie wel komt tot enige mate van toerekeningsvatbaarheid. Mutter zegt dat het feit dat verdachte zelf meldingen heeft gedaan van pesterijen en dat zij haar fiets ergens anders heeft neergezet niet maakt dat zij ten tijde van het delict de wederrechtelijkheid kon inzien van haar handelen. Dat kan heel goed samen gaan. De rechtbank neemt die conclusies over en volgt het advies. De rechtbank concludeert dat verdachte de wederrechtelijkheid van haar handelen op het moment van het plegen van het feit niet kon inzien of in ieder geval niet in overeenstemming kon handelen met een eventueel begrip van wederrechtelijkheid. De bewezen geachte feiten kunnen daarom niet aan verdachte worden toegerekend. Verdachte wordt dan ook ontslagen van alle rechtsvervolging.
Nu verdachte ook niet in aanmerking komt voor een zorgmachtiging heeft verdachte geen verplichte zorg opgelegd gekregen. Bij volledige ontoerekeningsvatbaarheid kan de rechtbank, gelet op artikel 39 Sr, geen bijzondere voorwaarden opleggen omdat die altijd zijn gekoppeld aan een straf en verdachte niet strafbaar is.
Wel staat het de rechtbank vrij om een maatregel op te leggen. De rechtbank zal om het recidiverisico in te perken een contactverbod ex artikel 38 v, tweede lid onder b Sr opleggen (zie paragraaf 8).

7.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

Aangeefster heeft zich als benadeelde partij in het proces gevoegd en vordert een bedrag van € 706,-. Dit bedrag bestaat uit €106,- materiële schade en €600,- immateriële schade.
7.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering geheel toe te wijzen met toekenning van de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om het verzoek tot schadevergoeding af te wijzen, nu zowel verdachte als aangeefster onder de situatie hebben geleden.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Vaststaat dat aangeefster als gevolg van de hiervoor bewezen verklaarde feiten rechtstreekse schade heeft geleden. Zij heeft letsel opgelopen aan haar hand, daarnaast een bloeduitstorting op haar oor en hoofd, alsmede een bult op haar hoofd. De schade die zij heeft geleden bestaat verder uit psychisch letsel. Aangeefster heeft verteld over de impact die het tenlastegelegde heeft gehad op haar dagelijks leven. Zo is zij – als zij naar buiten gaat – bang dat er op elk moment iets kan gebeuren. Hierdoor is haar woongenot verpest en heeft zij last van slaapproblemen.
De rechtbank is van oordeel dat zowel de materiële als de immateriële schade voldoende zijn onderbouwd.
Dat aangeefster een intakegesprek bij een psycholoog heeft gevoerd , is rechtstreeks te wijten aan het bewezenverklaarde. Van de kosten van de behandeling is een factuur overhandigd. De materiële schade is daarmee voldoende onderbouwd.
De benadeelde partij heeft daarnaast recht op immateriële schadevergoeding. Zij heeft lichamelijk letsel opgelopen en het totale bedrag gevorderd aan immateriële schade is, uitgaande van bedragen die in soortgelijke gevallen aan slachtoffers worden toegekend, redelijk en billijk, ook mede in het licht van de psychische gevolgen die aangeefster heeft ondervonden.

8.Contactverbod ex artikel 38 v Sr

De rechtbank zal verdachte geen straf opleggen nu zij tot het oordeel is gekomen dat de bewezen geachte feiten niet aan verdachte kunnen worden toegerekend. Wel ziet de rechtbank aanleiding voor het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel in de vorm van een contactverbod.
De deskundige Mutter heeft in haar advies vastgesteld:

Hoewel het risico op herhaling in de nabije toekomst, gezien de aankomende verhuizing van betrokkene, mogelijk niet groot is, schat onderzoeker in dat de kans groot is dat er op de langere termijn weer problemen met buren ontstaan als het psychotisch toestandsbeeld onbehandeld blijft.” [2]
Met betrekking tot de stelling van verdachte dat zij door de mensen uit de buurt wordt gepest is al eerder overwogen dat deze geen steun vindt in het dossier. De rechtbank verwijt haar dat uiteraard niet maar heeft daar om onderstaande reden wel zorg over.
Tegenover de versie van verdachte dat de buurt het op haar heeft voorzien staat naast de conclusies van de getuigen-deskundigen, ook de weergave van de bevindingen van [wijkagent] , wijkagent van de burgermeester Tellegenbuurt te Amsterdam:

Sinds dat ik de bovengenoemde wijk in mijn beheer heb, heb ik te maken met [verdachte] . Uit de politie systemen blijkt dat [verdachte] veel conflicten heeft met haar buren. Ik heb ook meerdere malen gesproken met woningbouw vereniging de key en diverse buren. Deze hebben ook vastgesteld dat er veel klachten en overlast binnenkomen over [verdachte] . Zij is ook besproken in het gemeentelijk casus overleg met betrekking tot onbegrepen gedrag en overlast.” [3]
Weliswaar zijn sinds de feiten geen nieuwe incidenten gemeld maar verdachte volhardt tot de dag van de laatste zitting wel dat de buren het op haar hebben voorzien en dat dat haar drijft in deze.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het gestelde ziektebeeld stellig ontkent. Zij heeft zich weliswaar inmiddels onder behandeling gesteld van een psychiater, maar onderbouwde dat ter zitting met de enkele mededeling richting de rechtbank “
omdat u wilt dat ik behandeling krijg”. De getuigen-deskundigen hebben ter zitting hun twijfel uitgesproken om aan verdachte enige vorm van behandeling voor te schrijven.
Hoewel verdachte wel contact heeft met een psychiater acht de rechtbank de kans dat verdachte, zodra het psychotisch toestandsbeeld zich meer manifesteert, daarvoor behandeling zal zoeken onvoldoende gewaarborgd. De rechtbank komt daardoor tot de conclusie dat onvoldoende is gewaarborgd dat verdachte in die situatie onder behandeling zal staan én dit behandeld zal worden.
Hoewel verdachte nog steeds voornemens is te verhuizen en aantoonbaar stappen hiertoe heeft gezet, ziet de rechtbank vanwege de ernst van het tenlastegelegde en vanwege de blijvende kwetsbaarheid van verdachte tijdens psychotische episodes, noodzaak om een contactverbod op te leggen met aangeefster.
Ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten in de richting van aangeefster, zal de rechtbank daarom de maatregel als bedoeld in artikel 38v, tweede lid onder b Sr opleggen, inhoudende dat verdachte gedurende twee jaren geen direct of indirect contact mag hebben met aangeefster. Om deze maatregel kracht bij te zetten, heeft iedere keer dat verdachte de maatregel overtreedt, een vervangende hechtenis van 3 (drie) dagen te gelden, tot een maximum van 6 (zes) maanden.
De rechtbank zal ook op grond van artikel 38v, vierde lid van het Wetboek van Strafrecht bevelen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is omdat er op grond van het bovenstaande ernstig rekening moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens aangeefster.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregelen zijn gegrond op de artikelen 45, 36f, 38v, tweede lid onder b en vierde lid, 38w, 39, 57, 285, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met brandstichting;
Ten aanzien van feit 2:
mishandeling;
Ten aanzien van feit 3:
poging tot zware mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte voor het bewezene niet strafbaar en
ontslaathaar
van alle rechtsvervolgingter zake daarvan.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [aangeefster]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangeefster] toe tot een bedrag van € 106,- (honderdzes euro) aan vergoeding van materiële schade en € 600,- (zeshonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 2 augustus 2022 tot aan de dag van betaling.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangeefster] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangeefster] aan de Staat € 706,- (zevenhonderdzes euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 2 augustus 2022 tot aan de dag van betaling. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 15 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Contactverbod
Legt op de vrijheidsbeperkende maatregel
ex artikel 38 v, tweede lid onder b Srdat de veroordeelde voor de duur van
2 (twee) jarenop
geenenkele wijze – direct of indirect –
contactzal opnemen, zoeken of hebben met [aangeefster] (geboren op [geboortedatum] ).
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 3 (drie) dagen voor
iedere keerdat niet aan de maatregel wordt voldaan, tot een maximum van 6 (zes) maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde
maatregel niet op.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen en/of zich belastend zal gedragen jegens een bepaalde persoon, beveelt de rechter, gelet op artikel 38v, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, dat de opgelegde maatregel,
dadelijk uitvoerbaaris.
Voorlopige hechtenis
Heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. A.J.R.M. Vermolen en A.B. Sluijs, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Bergsma, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 juli 2024.
[.]

[.]

[.]

[.]

[.]

[.]

[.]

Voetnoten

2.Pro Justitia-rapportage van 14 april 2023 opgesteld door E. Mutter, pagina 21 onderaan.
3.Proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2022161534-4 van 9 augustus 2022, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant] , pagina 8 van het procesdossier.