ECLI:NL:RBAMS:2024:4914

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 augustus 2024
Publicatiedatum
8 augustus 2024
Zaaknummer
23/2377
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake WIA-uitkering en zorgvuldigheid van besluitvorming door het UWV

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 9 augustus 2024, wordt het beroep van eiseres tegen een WGA-uitkering van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) beoordeeld. Eiseres, vertegenwoordigd door mr. L.J.Y. Hoeneveld-Mol, betwist de toekenning van de WGA-uitkering aan [belanghebbende], die zich ziek meldde op 21 januari 2019 en eerder een Ziektewetuitkering ontving. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit van het UWV onvoldoende zorgvuldig en inzichtelijk is gemotiveerd, omdat er geen medische informatie van de behandelend sector is opgevraagd. Dit gebrek in de besluitvorming leidt de rechtbank ertoe om het UWV in de gelegenheid te stellen het besluit te herstellen. De rechtbank benadrukt dat het aan het UWV is om zijn besluiten goed onderbouwd en inzichtelijk te motiveren, vooral in gevallen waar de werkgever de arbeidsongeschiktheid van een (ex-)werknemer betwist. De rechtbank stelt een termijn van acht weken voor het UWV om het gebrek te herstellen en houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/2377 T

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. L.J.Y. Hoeneveld-Mol),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. L.A. Vromans).

Als derde-partij neemt aan het geding deel [belanghebbende] uit Zaandam.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen een aan [belanghebbende] door verweerder toegekende WGA [1] -uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Met het bestreden besluit van 27 maart 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder daarbij gebleven.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 1 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van eiseres deelgenomen. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Omdat [belanghebbende] geen toestemming heeft gegeven om medische gegevens te delen met eiseres, zal de rechtbank in deze tussenuitspraak de medische stukken niet inhoudelijk weergeven en zullen de medische klachten van [belanghebbende] slechts in algemene zin worden benoemd.
Wat aan deze procedure voorafging
2. [belanghebbende] meldde zich ziek op 21 januari 2019. Daarvoor werkte zij als credit manager bij eiseres voor gemiddeld 32 uur per week. Nadien heeft verweerder [belanghebbende] een Ziektewetuitkering toegekend. Vervolgens heeft een Eerstejaars Ziektewetbeoordeling (EZWb) plaatsgevonden. [belanghebbende] behield haar recht op Ziektewetuitkering. Nadat zij de WIA-wachttijd doorlopen had, heeft [belanghebbende] een WIA-uitkering aangevraagd bij verweerder. [belanghebbende] heeft toen een voorschot op een WIA-uitkering ontvangen van verweerder.
3. Met een besluit van 17 oktober 2022 heeft verweerder [belanghebbende] een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend vanaf 11 september 2021. Aan dit besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts van 31 augustus 2022, met een opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst van dezelfde datum, en een rapport van een arbeidsdeskundige van
4 oktober 2022 ten grondslag. Verweerder heeft de mate van arbeidsongeschiktheid van [belanghebbende] vastgesteld op 100%.
4. Met het bestreden besluit is verweerder daarbij gebleven. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 13 maart 2023 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 21 maart 2023 ten grondslag. De mate van arbeidsongeschiktheid van [belanghebbende] is ongewijzigd vastgesteld op 100%.
Standpunt van eiseres
5. Eiseres voert aan dat het onderzoek van verweerder onvoldoende zorgvuldig is geweest. Met name is bezwaarlijk dat verweerder geen informatie bij de behandelend sector heeft opgevraagd. De conclusies die de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft getrokken worden dan ook niet onderbouwd met informatie van de behandelend sector. Dit is bezwaarlijk, omdat de arts-gemachtigde van eiseres [belanghebbende] niet zelf medisch kan onderzoeken en geen medische informatie kan opvragen bij de behandelaren. Het onderzoek is dan ook onzorgvuldig en het bestreden besluit is ontoereikend gemotiveerd.
Het oordeel van de rechtbank
6. Kern van het geschil is of verweerder terecht heeft bepaald dat [belanghebbende] op
11 september 2021 voor 100% arbeidsongeschikt is.
7. Verweerder mag zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid in principe baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de rapporten. Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat de rapporten die over [belanghebbende] zijn opgesteld niet aan deze vereisten voldoen.
8. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) brengt in gevallen als het onderhavige, waarin de werkgever de mate van arbeidsongeschiktheid van een (ex-)werknemer betwist, de aard van de betrokken belangen mee dat op verweerder de verplichting rust om een besluit ten aanzien van die arbeidsongeschiktheid zorgvuldig, goed onderbouwd en inzichtelijk te motiveren. [2]
9. De rechtbank overweegt dat de verzekeringsarts het dossier heeft bestudeerd en telefonisch contact gehad heeft met [belanghebbende] . De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier eveneens bestudeerd en heeft [belanghebbende] gezien op een spreekuur van
13 maart 2023. Beide verzekeringsartsen hebben geen medische informatie opgevraagd bij de behandelend sector.
10. Tijdens de beroepsprocedure heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep een nieuw rapport opgesteld. In het rapport van 23 juli 2024 wijst de verzekeringsarts bezwaar en beroep erop dat in het kader van de EZWb (ook) al een lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden, op het spreekuur van 17 maart 2021. Sindsdien is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen wezenlijke wijziging in klachten ontstaan en zijn er geen evidente afwijkingen door de curatieve sector geobjectiveerd.
11. De rechtbank merkt op dat verweerder ook in het kader van de EZWb geen informatie bij de behandelend sector heeft opgevraagd. In het rapport van 1 april 2021 staat vermeld dat er geen informatie bij de behandelde sector werd opgevraagd, aangezien er op grond van de beschikbare medische gegevens voldoende informatie is om tot een besluit te komen. Bij deze gegevens is de informatie betrokken die klant weet te vermelden van de bevindingen van de curatieve sector, hetgeen congruent en consistent is met de huidige bevindingen. De rechtbank leidt uit deze zinsnede af dat er medische gegevens over [belanghebbende] waren, maar verweerder deze niet heeft opgevraagd en alleen afgaat op hetgeen [belanghebbende] hierover vermeld heeft. Ook tijdens de WIA-procedure heeft [belanghebbende] met de verzekeringsarts bezwaar en beroep over haar behandelingen gesproken. Nu de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het kader van de WIA-aanvraag wederom geen medische gegevens bij de behandelend sector heeft opgevraagd, trekt de rechtbank de conclusie dat de bevindingen van de verzekeringsartsen in overwegende mate gebaseerd zijn op hetgeen [belanghebbende] op de spreekuren met de verzekeringsartsen besproken heeft.
12. De rechtbank stelt daarnaast vast dat in het dossier in het geheel geen medische informatie van de behandelend sector aanwezig is. De verzekeringsartsen beschikten dan ook niet over medische informatie om de door [belanghebbende] op het spreekuur vermelde klachten te objectiveren. Als werkgever is eiseres niet bij machte om zelf medische informatie in te winnen over [belanghebbende] . Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen rust op verweerder de verplichting om zijn besluit ten aanzien van de (ex-)werknemer van eiseres zorgvuldig, goed onderbouwd en inzichtelijk te motiveren. Het had dan ook op de weg van verweerder gelegen om informatie op te vragen bij de behandelend sector van [belanghebbende] , om zo de bij eiseres gerezen twijfel weg te nemen en de medische afwegingen, zoals medicatiegebruik en de eventuele wisselwerking tussen de psychische en lichamelijke klachten van [belanghebbende] , inzichtelijk te maken.
13. Verweerder heeft erop gewezen dat de verzekeringsarts volgens vaste jurisprudentie in beginsel mag varen op zijn eigen oordeel en de raadpleging van de behandelend sector slechts aangewezen is in die gevallen waarin reeds een behandeling in gang is gezet waarvan effect op de belastbaarheid van cliënt is te verwachten of indien cliënt stelt dat de behandelende sector een beredeneerd afwijkend standpunt over diens beperkingen heeft. Daar is in dit geval volgens verweerder geen sprake van. De verwijzing naar deze jurisprudentie gaat volgens de rechtbank in dit geval niet op, omdat deze rechtspraak onverlet laat dat verweerder zijn besluitvorming inzichtelijk moet motiveren. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen heeft verweerder dit niet gedaan.
14. Naar het oordeel van de rechtbank is het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig en onvoldoende inzichtelijk gemotiveerd.
15. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op acht weken na verzending van deze tussenuitspraak.
16. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
17. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Delstra, rechter, in aanwezigheid van
mr.C.J. van ‘t Hoff, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
9 augustus 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Werkhervatting gedeeltelijk arbeidsongeschikten.
2.Zie bijvoorbeeld een uitspraak van de Raad van 30 oktober 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3776.