ECLI:NL:RBAMS:2024:4910

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 augustus 2024
Publicatiedatum
8 augustus 2024
Zaaknummer
13-177410-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafrechtelijke vervolging in Polen

Op 7 augustus 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Het EAB, uitgevaardigd op 8 mei 2024 door de regionale rechtbank in Zamość, betreft de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Polen is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van één jaar. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 24 juli 2024 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was en werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. T. Kocabas.

De verdediging voerde aan dat de overlevering geweigerd moest worden op grond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW), omdat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij de zitting in hoger beroep waar de straf werd opgelegd. De officier van justitie betoogde echter dat er geen schending van de verdedigingsrechten was en dat de opgeëiste persoon voldoende op de hoogte was van het proces. De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon, ondanks zijn afwezigheid, op de hoogte was van zijn rechten en verplichtingen en dat hij onvoldoende zorg had gedragen voor zijn bereikbaarheid.

De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden waren die aan de overlevering in de weg stonden. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij zij opmerkte dat de opgeëiste persoon niet voldeed aan de voorwaarden voor gelijkstelling met een Nederlander op basis van artikel 6a OLW, omdat hij niet kon aantonen dat hij de afgelopen vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland had verbleven. De rechtbank heeft de overlevering goedgekeurd, en de uitspraak is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-177410-24
Datum uitspraak: 7 augustus 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 31 mei 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 8 mei 2024 door
the Regional Court in Zamość, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren op [geboortedag] 1979 te [geboorteplaats] (Polen),
inschrijvingsadres in de Basisregistratie Personen:
[adres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 24 juli 2024, in aanwezigheid van mr. S.J. Wirken, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. T. Kocabas, advocaat in Zoetermeer en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een vonnis van
the District Courtin Zamość van 27 juli 2020 met referentienummer II K 245/19 en een arrest in hoger beroep van
the Regional Courtin Zamość van 27 november 2020, met referentienummer II Ka 413/20.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteert volgens het EAB nog elf maanden en 28 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt de rechtbank de overlevering te weigeren op grond van artikel 12 OLW. De opgeëiste persoon was niet aanwezig bij de zitting in hoger beroep waarbij definitief de straf is opgelegd en er doen zich geen van de omstandigheden als bedoeld in artikel 12, onder a tot en met d, OLW voor. Ook is er anderszins geen reden af te zien van weigering op grond van artikel 12 OLW. De raadsman heeft ter onderbouwing van zijn standpunt een proces-verbaal van de aanhouding van de opgeëiste persoon van 1 april 2017 overgelegd in de Poolse taal en daarnaast een vertaling van dit proces-verbaal in de Engelse taal.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is. Van deze weigeringsgrond kan echter worden afgezien, nu geen sprake is van schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon. Uit het EAB en de aanvullende informatie blijkt dat de opgeëiste persoon een adresinstructie heeft gekregen die zich ook uitstrekte tot aan het hoger beroep.
Oordeel van de rechtbank
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [4]
De rechtbank leidt uit het dossier af dat in dit geval de procedure die heeft geleid tot het arrest van
the Regional Courtin Zamość van 27 november 2020 met referentienummer II Ka 413/20 getoetst moet worden aan artikel 12 OLW.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat – kort gezegd – is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd. De rechtbank ziet aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit het EAB en de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 26 juni 2024 volgt dat de opgeëiste persoon op 2 april 2017 gedurende de
prepatory proceedings, toen hij als verdachte werd gehoord, een adres heeft opgegeven en is gewezen op zijn rechten en verplichtingen gedurende het hele strafproces, inclusief de procedure in hoger beroep. Hij is gewezen op onder meer de verplichting om iedere adreswijziging door te geven ook wanneer hij Polen zou verlaten en op de gevolgen indien hij dit niet zou doen. De opgeëiste persoon is onder meer verteld dat wanneer hij niet op de zitting aanwezig zou zijn, dit het strafproces niet zou beëindigen. Deze adresinstructie heeft hij ondertekend. De inhoud van het door de raadsman op de zitting overgelegde proces-verbaal van aanhouding van 1 april 2017 weerspreekt het EAB en de aanvullende informatie niet. Het is immers goed mogelijk dat hij een dag later, op 2 april 2017, op zijn rechten is gewezen en daarbij ook een adresinstructie heeft ontvangen zoals het EAB stelt. De enkele betwisting van de opgeëiste persoon dat hij op 2 april 2017 die adresinstructie heeft ontvangen, door het overleggen van een proces-verbaal van aanhouding van 1 april 2017 waaruit niet blijkt dat de opgeëiste persoon een adresinstructie heeft ontvangen, is verder geen aanleiding voor de rechtbank om aan de informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit te twijfelen.
Op 24 november 2017 heeft de opgeëiste persoon een ander, nieuw adres opgegeven voor de correspondentie. De oproeping voor de zitting in hoger beroep is naar dit door de opgeëiste persoon als laatste adres doorgegeven adres gestuurd. De oproepingen werden uiteindelijk teruggestuurd, omdat deze niet werden opgehaald door de opgeëiste persoon. De opgeëiste persoon heeft geen (verdere) wijziging in zijn Poolse adres doorgegeven. Sinds 2018 woont hij – naar eigen zeggen – in Nederland en hebben oproepen hem niet (meer) bereikt.
Uit het EAB en de aanvullende informatie blijkt tevens dat de opgeëiste persoon in eerste aanleg én in hoger beroep een
ex offficioadvocaat had. De
ex officioadvocaat Robert Rychter was op de zitting in eerste aanleg en in hoger beroep aanwezig en heeft hem toen vertegenwoordigd.
De opgeëiste persoon heeft tijdens zijn verhoor bij de officier van justitie van 31 mei 2024 verklaard dat hij een adres moest doorgeven en dat hij dat heeft gedaan. Ook zou hij op enig moment een Nederlands adres hebben doorgegeven, maar de latere wijziging(en) van dit adres heeft hij niet meer doorgegeven. In 2022 heeft hij nog contact gehad met de advocaat die hij – naar eigen zeggen – gemachtigd had. Op de zitting van 24 juli 2024 heeft de opgeëiste persoon bevestigd dat hij contact heeft gehad met één van de advocaten van het advocatenkantoor van een vader en een zoon met de naam Rychter, de naam die in de aanvullende informatie wordt genoemd.
Naar het oordeel van de rechtbank maken deze omstandigheden dat het toestaan van de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert. De opgeëiste persoon was op de hoogte van het strafproces en, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, is hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie. Weliswaar heeft hij in ieder geval één maal een adreswijziging doorgegeven, na zijn vertrek naar Nederland heeft hij niet zoals voorgeschreven een postadres in Polen opgegeven ten behoeve van de strafzaak. Ook heeft hij nagelaten na te gaan of hij post ontving op het laatst door hem opgegeven Poolse adres. Daarnaast heeft hij zich – terwijl hij op de hoogte was van het strafproces – onvoldoende geïnformeerd over het verloop daarvan en heeft hij onvoldoende contact gehouden met zijn advocaat hoewel hij deze gemachtigd had hem in deze zaak bij te staan. Het verweer van de raadsman dat de opgeëiste persoon zijn verdedigingsrechten niet heeft kunnen uitoefenen slaagt daarom niet.

4.Strafbaarheid

4.2
Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
diefstal, voorafgegaan van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Standpunt van de verdediging
De raadsman betoogt dat op grond van de toegezonden stukken kan worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon de afgelopen vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven. Op grond hiervan dient de opgeëiste persoon gelijk te worden gesteld met een Nederlander in de zin van artikel 6a OLW en dient Nederland de in Polen opgelegde gevangenisstraf over te nemen.
Standpunt van de officier van justitie
De opgeëiste persoon kan niet worden gelijkgesteld met een Nederlander in de zin van artikel 6a OLW, aangezien niet met objectieve gegevens kan worden aangetoond dat het inkomen van de opgeëiste persoon over de jaren 2022 en 2023 voldoet aan 50 % van de bijstandsnorm.
Oordeel van de rechtbank
Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
Aan de eerste voorwaarde is naar het oordeel van de rechtbank voldaan als de opgeëiste persoon een duurzaam verblijfsrecht heeft verworven. Hiervan is in dit geval geen sprake. Weliswaar heeft de opgeëiste persoon de afgelopen jaren ingeschreven gestaan op een adres in Den Haag, maar uit de door de raadsman overlegde stukken ten aanzien van het inkomen van de opgeëiste persoon blijkt echter dat zijn inkomen niet voor elk van de afgelopen vijf jaren – in het bijzonder ten aanzien van de jaren 2022, 2023 en 2024 – voldoet aan de voorwaarde dat het inkomen minstens gelijk is aan 50% van de bijstandsnorm. Ook volgt daaruit niet dat de opgeëiste persoon in die jaren tenminste 40% van de gebruikelijke arbeidstijd heeft gewerkt en dus sprake is geweest van reële en daadwerkelijke arbeid. Daarmee is een ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland van ten minste vijf jaar niet aannemelijk geworden.
Omdat de opgeëiste persoon niet voldoet aan de eerste voorwaarde, komt de rechtbank aan de bespreking van de tweede voorwaarde niet toe. Het beroep op gelijkstelling slaagt niet.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

Artikel 312 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 7 en 12 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Courtin Zamość (Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.T.C. de Vries, voorzitter,
mrs. H.J.H. van Meegen en B.M. Vroom-Cramer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.M. Diender, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 7 augustus 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (