Op 7 augustus 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door Tsjechië. De zaak werd behandeld in de Internationale Rechtsulpkamer onder parketnummer 13-173305-24. De officier van justitie, mr. S.J. Wirken, diende op 12 juni 2024 een vordering in tot behandeling van het EAB, dat op 8 april 2024 was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1990 in voormalig Tsjecho-Slowakije, was gedetineerd in Nederland en had geen vaste woon- of verblijfplaats. Tijdens de zitting op 24 juli 2024 was de opgeëiste persoon aanwezig, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. I.J.M. de Wit, en een tolk in de Tsjechische taal.
De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak op grond van de Overleveringswet met 30 dagen verlengd. De opgeëiste persoon bevestigde zijn identiteit en Tsjechische nationaliteit. De raadsvrouw refereerde zich aan het oordeel van de rechtbank. Het EAB vermeldde een vonnis van het District Court in Třebíč van 6 juni 2023, waarin de opgeëiste persoon was veroordeeld tot een vrijheidsstraf van twaalf maanden. De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan, conform de artikelen 300, 310 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5 en 7 van de Overleveringswet.