ECLI:NL:RBAMS:2024:4871

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 juli 2024
Publicatiedatum
6 augustus 2024
Zaaknummer
13-149831-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor meerdere aanrandingen en poging tot verkrachting van sekswerkers in Amsterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 30 juli 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die in een korte periode vier sekswerkers heeft aangevallen en geprobeerd heeft een sekswerker te verkrachten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere aanrandingen en een poging tot verkrachting, gepleegd tussen 10 en 22 april 2024 in de Oude en Nieuwe Nieuwstraat in Amsterdam. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast is er een gebiedsverbod opgelegd voor de straten waar de feiten zijn gepleegd. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij, een van de slachtoffers, deels toegewezen tot een bedrag van € 4.189,80, inclusief wettelijke rente, en heeft de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers als betrouwbaar beoordeeld, ondanks de verdediging die stelde dat de aangiftes onbetrouwbaar waren. De rechtbank heeft ook de emotionele impact van de daden van de verdachte op de slachtoffers in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/149831-24
Datum uitspraak: 30 juli 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997, zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd te: P.I. [plaats detentie]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 juli 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. W.J. Nijkerk, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. G.J. van der Meer, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft eveneens kennisgenomen van het ter zitting nader onderbouwde verzoek tot schadevergoeding en de ter zitting voorgedragen slachtofferverklaring van aangeefster [slachtoffer 1] door haar raadsvrouw mr. E.P.H. van Esser.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Aanranding van [slachtoffer 2] op 10 april 2024 te Amsterdam, door haar billen te betasten;
Aanranding van [slachtoffer 3] op 15 april 2024 te Amsterdam, door haar borsten te betasten;
Aanranding van [slachtoffer 4] op 19 april 2024 te Amsterdam, door haar bedekte vagina en bedekte billen te betasten;
Aanranding van [slachtoffer 5] op 22 april 2024 te Amsterdam, door haar billen vast te pakken;
Poging tot verkrachting van [slachtoffer 1] op 21 april 2024 te Amsterdam, door haar met kracht vast te pakken, haar ondergoed opzij te schuiven en zijn penis uit zijn broek te halen.
Subsidiair is dit ten laste gelegd als aanranding, dan wel mishandeling.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht de aanrandingen (feiten 1 tot en met 4) en de onder 5 primair tenlastegelegde verkrachting wettig en overtuigend bewezen. De aangiftes van alle vrouwen ondersteunen elkaar en er is dan ook sprake van overtuigend schakelbewijs. Daarnaast is er ten aanzien van de verkrachting van [slachtoffer 1] een belangrijke
disclosure-getuige, in de persoon van kamerbeheerder [getuige] . Bovendien heeft verdachte wisselende verklaringen afgelegd en kan hij op meerdere momenten op de plaatsen delict (de Oude, dan wel de Nieuwe Nieuwstraat) worden geplaatst. Ook heeft hij verklaard dat hij meerdere keren per week sekswerkers bezoekt, wat bijdraagt aan de overtuiging van zijn daderschap.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken. Zo kan verdachte niet overtuigend op de plaats delict worden geplaatst op de dagen en tijden genoemd in de aangiftes en kan niet worden vastgesteld dat hij de delicten heeft gepleegd. De verklaringen van aangeefsters zijn bovendien onvoldoende betrouwbaar, omdat niet kan worden uitgesloten dat zij elkaar (al dan niet bewust) hebben beïnvloed.
Ten aanzien van de feiten 1 tot en met 4 (de aanrandingen) kan bovendien niet overtuigend worden vastgesteld dat de pleger van de vermeende delicten tot doel had de vrouwen aan te randen. Het is aannemelijker dat telkens sprake is van een misverstand.
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde moeten de verklaringen van aangeefster [slachtoffer 1] worden uitgesloten van het bewijs. [slachtoffer 1] is geboren in [land van herkomst 1] en de aangifte is in de Engelse taal opgenomen, zonder gebruik te maken van een tolk. Vervolgens is het proces-verbaal in het Nederlands opgemaakt, echter zonder hierbij te vermelden in hoeverre de verbalisanten de Engelse taal machtig zijn. Er is dan ook geen sprake van een zorgvuldige verslaglegging en een ernstige schending van een belangrijk strafvorderlijk voorschrift. Hierdoor zijn de belangen van verdachte en zijn recht op een eerlijk proces dusdanig en onherstelbaar geschonden dat bewijsuitsluiting dient plaats te vinden.
Daarnaast is geen sprake van een ‘begin van uitvoering’, en dus geen dwang: er is een prijs en een service afgesproken en de vermeende dader kan dan ook niet worden verweten dat hij [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot seksuele handelingen.
In het kader van steunbewijs is weliswaar sprake van een
disclosure-getuige in de persoon van kamerverhuurder [getuige] , maar zijn verklaring wijkt, ook ten aanzien van de aangifte van [slachtoffer 1] , op belangrijke onderdelen af van de aangiftes en kan dus niet dienen als steunbewijs.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Na enkele meldingen van poging tot verkrachting jegens sekswerkers wordt contact opgenomen met een van de melders, [slachtoffer 6] . Zij verklaart dat zij op 20 april 2024 aan het werk was op de Oude Nieuwstraat [perceelnummer 1] te Amsterdam. Omstreeks 11 uur komt een man aan haar deur, waarbij een service overeen wordt gekomen en zij de man binnenlaat. Op het moment dat de man binnen is en zij de deur dicht doet, wordt de man echter agressief, waarbij hij haar vastpakt bij haar armen, waarna hij haar borsten, billen en vagina betast. Vervolgens weet zij de man haar kamer uit te werken, maar doet niet direct melding bij de politie, omdat ze zo geschrokken is. Wel meldt ze het bij de kamerverhuurder [getuige] . Ook meldt ze dat deze man terugkomt in deze wijk en durft dan ook geen aangifte te doen, uit angst voor represailles. Zo ziet zij dezelfde man nogmaals op 22 april 2024 in de wijk en besluit zij direct een foto van hem te maken. [2] Ten aanzien van deze foto heeft ook verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij de persoon op de foto is. Er zijn bovendien camerabeelden van de Oude Nieuwstraat van 20 april 2024. Daarop is te zien dat een persoon, die voldoet aan het signalement van verdachte, om 10:46:36 uur nummer [perceelnummer 1] binnengaat. Nog geen minuut later verlaat deze persoon met versnelde pas het pand, waarna hij wegloopt. [3] De verbalisant die verdachte na zijn aanhouding heeft verhoord op 1 mei 2024, herkent hem als de persoon die op de beelden van 20 april 2024 te zien is. [4]
Gelet op bovenstaande concludeert de rechtbank dat de man die op 20 april 2024 [slachtoffer 6] heeft lastiggevallen, dezelfde persoon is als de persoon op de foto die [slachtoffer 6] twee dagen later heeft gemaakt. Gelet op het feit dat verdachte ten aanzien van die foto heeft erkend dat hij dat is en de herkenning van de verbalisant van verdachte op de beelden van 20 april 2024, is de rechtbank van oordeel dat het verdachte is geweest die op 20 april 2024 [slachtoffer 6] heeft lastiggevallen. [slachtoffer 6] heeft uiteindelijk geen aangifte gedaan uit angst voor represailles. [5]
De door [slachtoffer 6] gemaakte foto komt te hangen op het kantoor van ‘ [bedrijf] ’, een kamerverhuurbedrijf voor sekswerkers, met daarbij de waarschuwing dat dit een gevaarlijke man is en dat andere sekswerkers hem niet moeten binnenlaten. Naar aanleiding van deze foto komen meer meldingen binnen over de persoon op de foto. Op 24 april 2024 hebben verbalisanten van het prostitutieteam meerdere sekswerkers gesproken over hun negatieve ervaringen met de man op de foto. Zo zou hij [slachtoffer 2] bij de billen hebben gepakt (feit 1), [slachtoffer 3] bij de borsten en naar haar rok hebben gegrepen (feit 2), [slachtoffer 4] bij de borsten en haar broekje hebben gegrepen (feit 3) en [slachtoffer 5] bij de billen en borsten hebben gepakt (feit 4). [6] Zij doen allemaal ook aangifte van aanranding. Dat deze aangiftes op voorhand onbetrouwbaar zouden zijn, omdat aangeefsters elkaar zouden kunnen hebben beïnvloed, blijkt overigens uit niets. Dat verweer van de raadsman wordt dan ook op voorhand al verworpen.
Ten aanzien van feit 1 – de aanranding van [slachtoffer 2]
Aangifte
Op 30 april 2024 doet [slachtoffer 2] aangifte van aanranding. Zij doet aangifte naar aanleiding van de foto die zij in het weekend van 19 en 20 april op het [bedrijf] heeft zien liggen. Zij verklaart dat op 10 of 11 april 2024 rond 15 uur een jongen aan haar deur aan de Oude Nieuwstraat in Amsterdam komt. Nadat zij de deur opent, loopt hij meteen naar binnen, zonder het maken van een prijsafspraak. Terwijl ze doorlopen naar de kamer van [slachtoffer 2] vraagt de jongen waar zij vandaan komt. Op het moment dat zij antwoord geeft, knijpt hij hard en stevig in haar bil. Zij geeft gelijk aan dat hij dat niet moet doen en slaat zijn arm weg, waarna zij de deur opent en hij gelijk weer weggaat. Zij geeft het volgende signalement van de dader:
  • Man
  • Marokkaans uiterlijk
  • Ongeveer 24 tot 28 jaar oud
  • Fors postuur
  • Kort, zwart haar
  • Zwarte kleding
Ten aanzien van feit 2 – de aanranding van [slachtoffer 3]
Aangifte
Op 2 mei 2024 doet [slachtoffer 3] aangifte van aanranding, gepleegd op 15 april 2024 op de Oude Nieuwstraat [perceelnummer 2] in Amsterdam. Zij verklaart dat tussen 12:00 en 13:00 uur een man vraagt hoeveel het kost. Omdat het geen type is dat zij normaal binnen laat, zegt ze al een andere afspraak te hebben. Vervolgens loopt de man gewoon langs haar heen naar binnen, waarna hij de deur dicht doet en haar borsten beetpakt. Hierop wordt [slachtoffer 3] heel boos: zij duwt hem weg en scheldt hem uit, waarbij zij dreigt een foto van hem te zullen maken, waarop hij het pand verlaat. Zij geeft het volgende signalement van de dader:
  • Man
  • 30-35 jaar oud
  • Steviger postuur
  • Ongeveer 1,80-1,85 meter lang
  • Kort haar
  • Blauw jack met witte mouwen
Ten aanzien van feit 3 – de aanranding van [slachtoffer 4]
Aangifte
Op 1 mei 2024 doet [slachtoffer 4] aangifte van aanranding, gepleegd op 19 april 2024 op de Nieuwe Nieuwstraat in Amsterdam. Zij verklaart dat omstreeks 14:00 of 15:00 uur een man aan komt lopen die aan haar vraagt of zij een man of een vrouw is. Als zij antwoordt dat zij een vrouw is, antwoordt hij
“is goed”,waarna hij vraagt naar haar tarief. Op haar reactie (€ 50,-) antwoordt hij wederom
“is goed”, waarna hij binnenkomt en zij de gordijnen dicht doet. Meteen als hij binnen is, grijpt hij haar tussen haar benen, waarbij hij zegt:
“ik wil checken of je een man of een vrouw bent.”voelt dat de man haar, over de stof van haar lingerie, aanraakt bij haar vagina en billen. Als zij probeert hulp te krijgen en zijn handen weg te trekken, voelt zij dat hij nogmaals tussen haar benen grijpt. Nadat zij begint te schreeuwen dat hij weg moet wezen, vertrekt hij. Zij geeft het volgende signalement van de dader:
  • Man
  • Lichtgetinte huidskleur, mogelijk Marokkaans
  • Eind 20 of begin 30
  • Ongeveer 1,75 meter lang
  • Dikke lippen
  • Zwarte kleding.
Ten aanzien van feit 4 – de aanranding van [slachtoffer 5]
Aangifte
Op 1 mei 2024 doet [slachtoffer 5] aangifte van aanranding, gepleegd op 22 april 2024 aan de Oude Nieuwstraat [perceelnummer 3] in Amsterdam. Zij verklaart dat omstreeks 13:00 uur een man aan de deur komt die vraagt hoeveel het kost. Nadat zij antwoordt dat het vijftig euro kost, komt de man binnen, waarna hij voor [slachtoffer 5] uit doorloopt naar de kamer aan de achterzijde. Daar vraagt hij aan haar hoe oud zij is, waarop zij antwoordt dat zij vijftig jaar oud is. Vervolgens pakt hij uit het niets haar beide borsten met zijn beide handen. [slachtoffer 5] slaat zijn handen weg, waarna hij haar met zijn linkerhand bij haar rechterbil grijpt. Ook deze hand wordt door [slachtoffer 5] weggeslagen, waarna de man wordt weggestuurd. Bij het verlaten van het pand, als [slachtoffer 5] de deur open doet, pakt de man haar nogmaals met zijn linkerhand bij haar rechter bil, waarop hij door haar naar buiten wordt geduwd. Zij geeft het volgende signalement van de dader:
  • Man
  • Ongeveer 40 jaar oud
  • Stevig postuur en een vol gezicht
  • Ongeveer 175-180 centimeter groot
  • Zwart, kort haar
  • Snor, paar dagen niet geschoren
  • Donkere ogen
  • Blauwe jas met witte schoenen
Twee dagen na het incident – op woensdag 24 april - ziet [slachtoffer 5] een foto op het kantoor van de kamerverhuur liggen, waarop zij de dader herkent. [10]
Disclosure-getuige [getuige]
De beheerder van het kamerverhuurbedrijf voor raamprostituees “het [bedrijf] ”, [getuige] , heeft op 3 mei 2024 een getuigenverklaring afgelegd. Hij verklaart dat een Zuid-Amerikaanse vrouw die daar werkt door dezelfde persoon is lastiggevallen als waarvan [slachtoffer 6] een foto heeft gemaakt. Deze vrouw werkt op Oude Nieuwstraat kamer [perceelnummer 3] . Toen zij de foto op het [bedrijf] zag liggen, vertelde zij dat hij bij haar in de kamer was geweest en dat zij hem van zich af had moeten duwen. Dit zou zijn gebeurd op maandag (
22 april 2024 valt op een maandag) of de vrijdag ervoor en op de woensdag zou zij het de getuige hebben verteld. Zij was daar toen nog ontdaan over en had tranen in haar ogen.
De rechtbank vindt dat op basis van de gegevens die [getuige] heeft gegeven over de Zuid-Amerikaanse vrouw voldoende vaststaat dat hij hiermee doelt op [slachtoffer 5] . Zij is immers afkomstig uit [land van herkomst 2] , heeft een kamer op de Oude Nieuwstraat nummer [perceelnummer 3] en zij heeft zelf ook verklaard dat zij op de woensdag met de kamerverhuurder heeft gesproken over het voorval.
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van de onder 4 tenlastegelegde aanranding [getuige] heeft te gelden als
disclosure-getuige.
Het is vaste rechtspraak van de Hoge Raad dat steunbewijs onder meer kan bestaan uit een verklaring over de eigen waarneming van een getuige van de emotie van het (vermeende) slachtoffer na het ten laste gelegde feit. Zo’n verklaring kan steunbewijs opleveren als de emotionele toestand of eventuele gedragsverandering die de getuige (
disclosure-getuige) bij het slachtoffer heeft waargenomen, niet anders kan worden opgevat dan als een bevestiging van de verklaringen van het slachtoffer. Het tijdsverloop tussen het tenlastegelegde feit en de waargenomen emoties is daarbij relevant. Meestal gaat het om bewijs waaruit emoties blijken die kort na het incident door een getuige zijn waargenomen. Wel is behoedzaamheid op haar plaats bij het gebruik van emoties als steunbewijs.
[getuige] verklaart kort na het incident over de emoties van [slachtoffer 5] . Ook verklaart hij wat [slachtoffer 5] aan hem heeft verteld over het incident dat kort daarvoor had plaatsgevonden. Hoewel de verklaring van [getuige] beknopt is, komt het in de kern overeen met hetgeen [slachtoffer 5] in haar aangifte heeft verklaard.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de getuigenverklaring van [getuige] steun biedt aan de aangifte van [slachtoffer 5] .
Ten aanzien van feit 5 – de verkrachting van [slachtoffer 1]
Verweer tot bewijsuitsluiting
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van [slachtoffer 1] moeten worden uitgesloten van het bewijs. Immers: de aangifte vond plaats in de Engelse taal, terwijl [slachtoffer 1] van origine [land van herkomst 1] is, waardoor het, volgens de raadsman, niet aannemelijk is dat Engels de moedertaal van [slachtoffer 1] is.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Zo heeft de raadsman niet aannemelijk gemaakt waarom [slachtoffer 1] de Engelse taal niet machtig zou zijn. Daarbij komt dat de rechtbank het heel wel mogelijk acht dat [slachtoffer 1] en verbalisanten in voldoende mate met elkaar in de Engelse taal hebben kunnen communiceren. Verder heeft de raadsman op geen enkele wijze heeft gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt, welke gebreken de aangifte precies zou vertonen en op welke elementen sprake zou zijn van onjuistheden. Hierbij is bovendien van belang dat de aangifte auditief is geregistreerd. Voordat de raadsman een dusdanig verstrekkend verweer zou voeren, had het dan ook op zijn weg gelegen om te controleren of wel sprake is van een gebrekkig opgestelde aangifte. Deze wijze van procesvoering kan dan ook niet leiden tot een dusdanig verstrekkende consequentie als bewijsuitsluiting. Het verweer wordt in alle toonaarden verworpen.
Aangifte
Op 9 mei 2024 doet [slachtoffer 1] aangifte van poging tot verkrachting, gepleegd op 21 april aan de Oude Nieuwstraat [perceelnummer 4] in Amsterdam. Rond 14:30 – 15:00 uur komt een man aan de deur en er wordt een prijs afgesproken: € 50,- voor pijpen en neuken. [slachtoffer 1] loopt naar binnen en wil een handdoek op het bed klaarleggen. Als zij voorover gebogen staat wordt zij van achteren vastgepakt bij haar rechterarm, die wordt gedraaid en waarbij zij naar voren wordt geduwd. Op hetzelfde moment doet de man haar string van haar body opzij, waarna hij probeert seks met haar te hebben. Hierop begint [slachtoffer 1] heel hard te gillen, waarbij zij naar achter schopt met haar voeten. Als zij zich omdraait ziet zij dat zijn broek half naar beneden zit en ze kan een deel van zijn penis zien. Vervolgens trekt de man zijn broek omhoog, waarna hij wegvlucht. Zij geeft het volgende signalement van de dader:
  • Man
  • Marokkaanse of Turkse huidskleur
  • Rond de 30-35 jaar
  • Best dik
  • Ongeveer 1.90 meter lang
  • Lichte baardgroei
  • Opvallende moedervlek naast zijn neus
  • Blauwe gewatteerde jas met het cijfer 8 op de borst
Weliswaar is [slachtoffer 1] tijdens het informatief gesprek zeden, in vergelijking met haar aangifte, wat korter in haar verklaring en spreekt zij niet over bijvoorbeeld de moedervlek in het gezicht van verdachte, maar dit maakt haar aangifte niet onbetrouwbaar. Tijdens een informatief gesprek wordt het incident vaak slechts op hoofdlijnen besproken. Hierdoor kan het dus voorkomen dat bepaalde specifieke punten nog niet ter sprake zijn gekomen, terwijl [slachtoffer 1] daar later in haar aangifte wel een gedetailleerde verklaring over aflegt. De rechtbank verwerpt om die reden het verweer dat [slachtoffer 1] inconsistent en daarmee ongeloofwaardig heeft verklaard.
Camerabeelden
Op 21 april 2024 is op camerabeelden te zien dat een man omstreeks 12:40 uur door de Oude Nieuwstraat loopt. Hij draagt exact dezelfde kleding als de man op de camerabeelden van 20 april 2024 (zoals hiervoor omschreven). Hiervan heeft de rechtbank reeds vastgesteld dat dit verdachte moet zijn geweest. Slechts twee uur later wordt [slachtoffer 1] aangevallen door een man wiens signalement voldoet aan de persoon op de camerabeelden van twee uur daarvoor. [12]
Disclosure-getuige [getuige]
Op 3 mei 2024 legt [getuige] , een van de beheerders van het [bedrijf] , een getuigenverklaring af. Hij verklaart dat hij op 21 april 2024 werd opgebeld door [slachtoffer 1] , die hem vroeg om bij haar langs te komen. Als [getuige] langsgaat, treft hij haar huilend aan op bed. Ze zit te shaken, haar armen en benen trillen en zij is in paniek. Zij vertelt direct dat iemand heeft geprobeerd haar te verkrachten en dat zij niet bij de alarmknop kon komen. Hij zou haar op haar knieën op bed hebben gezet en had haar slip al opzij getrokken en zijn penis uit zijn broek hebben gehaald, voordat hij door haar van hem werd afgeslagen. [getuige] verklaart dat [slachtoffer 1] heel bang en totaal van de kaart was. [getuige] belt direct naar zijn collega, die camerabeelden gaat bekijken en spreekt van een ‘heel herkenbaar blauw jasje’. [13]
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van de onder 5 primair tenlastegelegde verkrachting [getuige] heeft te gelden als
disclosure-getuige. Hij verklaart immers kort na het incident over de heftige emoties van [slachtoffer 1] . Ook verklaart hij wat [slachtoffer 1] aan hem heeft verteld over het incident dat kort daarvoor had plaatsgevonden. Wat [slachtoffer 1] aan [getuige] heeft verteld, komt ook in grote lijnen overeen met hetgeen [slachtoffer 1] in haar aangifte heeft verklaard.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de getuigenverklaring van [getuige] steun biedt aan de aangifte van [slachtoffer 1] .
Begin van uitvoering
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de aangifte van [slachtoffer 1] , duidelijk sprake is van een begin van uitvoering. Als een man een vrouw voorover duwt, haar ondergoed opzij schuift en zijn geslachtsdeel ontbloot, kan dat niet anders worden verstaan dan het aanvangen van seksuele handelingen, waaronder moet worden begrepen het seksueel binnendringen van het lichaam. Ook als met een sekswerker een prijsafspraak is gemaakt, geldt dat eerst moet worden betaald, voordat de overeengekomen dienst daadwerkelijk wordt verleend. Zelfs als een prijsafspraak overeen is gekomen en is betaald, moeten beide partijen dus instemmen met het aanvangen van de seksuele handelingen en kan de afnemer niet zomaar overgaan tot de seksuele handelingen. Bovendien hoort dit -tenzij van tevoren zo afgesproken- niet gepaard te gaan met enige vorm van geweld of dwang, zoals het voorover duwen en ondergoed opzij schuiven.
SchakelbewijsUit vaste rechtspraak van de Hoge Raad (HR 11 januari 2000, NJ 2000, 194) volgt dat het gebruik van aan andere bewezen verklaarde, soortgelijke, feiten ten grondslag liggende bewijsmiddelen als ondersteunend bewijs (schakelbewijs) is toegelaten. Daarbij moet het gaan om bewijsmateriaal dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten vertoont met het bewijsmateriaal van het te bewijzen feit en dat duidt op een specifiek patroon in het gedrag van verdachte, welk patroon herkenbaar aanwezig is in de voor de te bewijzen feiten voorhanden zijnde bewijsmiddelen. Voor een dergelijke bewijsvoering hoeft niet te worden vastgesteld dat tot de bewezenverklaring van in elk geval één van de feiten kan worden gekomen zonder dat daarvoor mede bewijsmiddelen worden gebezigd die betrekking hebben op een ander feit (HR 12 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3118).
De rechtbank is van oordeel dat gebruik kan worden gemaakt van een schakelbewijsconstructie, omdat de aangiftes op meerdere punten overeenkomen. Zo constateert de rechtbank dat alle feiten zijn gepleegd in Amsterdam, meer specifiek in de Oude en de Nieuwe Nieuwstraat. Daarnaast zijn alle feiten op klaarlichte dag gepleegd jegens sekswerkers. Bovendien zijn alle feiten binnen een zeer kort tijdsbestek begaan, namelijk tussen 10 en 22 april 2024. De dader van alle feiten heeft telkens ook een soortgelijke werkwijze (de zogeheten
modus operandi): de dader benadert een sekswerker, spreekt al dan niet een prijs af voor te verlenen diensten en zodra hij binnen is, wordt hij hardhandig, waarbij hij de sekswerkers uit het niets vastpakt en/of betast bij hun borsten, billen of vagina. Ten aanzien van alle feiten is bovendien sprake van een in grote lijnen overeenkomend signalement van de dader, namelijk:
  • Man
  • Marokkaans uiterlijk
  • 25-40 jaar oud
  • Stevig postuur
  • 1,75-1,90 meter lang
  • Kort, zwart haar
  • Zwarte kleding met witte schoenen en/of een blauwe jas
Gelet op alle feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, ondersteunen de vijf aangiftes elkaar en acht de rechtbank alle aangiftes betrouwbaar. Er is geen enkele reden aan het waarheidsgehalte van de inhoud van de aangiftes te twijfelen, temeer nu zij op grote lijnen met elkaar overeenkomen (schakelbewijs) en sprake is van steunbewijs in de vorm van de camerabeelden en de
disclosure-getuigenverklaring van kamerbeheerder [getuige] . Al met al is de rechtbank dan ook van oordeel dat verdachte de dader is van alle tenlastegelegde feiten. Hij voldoet aan alle signalementen, is op cruciale momenten gezien en herkend op camerabeelden en hij is door verschillende aangeefsters herkend op de foto die is gemaakt door [slachtoffer 6] (waarvan hij heeft erkend dat hij de persoon op de foto is).
De rechtbank acht dan ook de onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde aanrandingen en de onder 5 primair tenlastegelegde poging tot verkrachting wettig en overtuigend bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 3.3 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde:
Op of omstreeks 10 april 2024 te Amsterdam door een andere feitelijkheid [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling, te weten het betasten van de billen van die [slachtoffer 2] en welke andere feitelijkheid bestond uit het onverhoeds betasten van de billen van die [slachtoffer 2] ;
Ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde:
op 15 april 2024 te Amsterdam, door een andere feitelijkheid [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling, te weten het betasten van de borsten van die [slachtoffer 3] en welke andere feitelijkheden bestonden uit:
-
zonder toestemming de kamer te betreden en de deur dicht te doen en (vervolgens in de kamer) het onverhoeds betasten van de borsten van die [slachtoffer 3] ;
Ten aanzien van het onder 3. ten laste gelegde:
op 19 april 2024 te Amsterdam door een andere feitelijkheid [slachtoffer 4] , heeft gedwongen tot het /of dulden van ontuchtige handelingen, te weten het betasten van de bedekte vagina en bedekte billen van die [slachtoffer 4] , en welke andere feitelijkheden bestonden uit:
-
het meermaals onverhoeds betasten van de bedekte vagina en bedekte billen van die [slachtoffer 4] ;
Ten aanzien van het onder 4. ten laste gelegde:
op 22 april 2024 te Amsterdam door een andere feitelijkheid [slachtoffer 5] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, te weten het betasten van de borsten en het meermaals vastpakken van de billen van die [slachtoffer 5] en welke andere feitelijkheden bestonden uit:
  • het onverhoeds betasten van de borsten van die [slachtoffer 5] en
  • het meermaals onverhoeds vastpakken van de billen van die [slachtoffer 5] ;
Ten aanzien van het onder 5. primair ten laste gelegde:
op 21 april 2024 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld [slachtoffer 1] te dwingen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] ,
-
die [slachtoffer 1] , terwijl zij met de rug naar verdachte stond, onverhoeds voorover heeft geduwd op het bed en
  • die [slachtoffer 1] bij haar armen met kracht heeft vastgepakt en in haar armen heeft geknepen en haar armen heeft gedraaid en haar bij haar armen heeft vastgehouden en
  • de string en/of bodystocking van [slachtoffer 1] opzij heeft geschoven en
  • zijn, verdachtes, broek naar beneden heeft getrokken en zijn penis uit zijn broek heeft gehaald;
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten en van verdachte

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de straffen en maatregelen

6.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1, 2, 3, 4 en 5 primair bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren met als bijzondere voorwaarde een locatieverbod voor de Oude Nieuwstraat en de Nieuwe Nieuwstraat te Amsterdam. Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] zal worden toegewezen, met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex art. 36f van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit en geen (subsidiair) strafmaatverweer gevoerd. Vanwege de vrijspraak dient de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] te worden afgewezen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 19 juni 2024 en op het Spaanse strafblad van 6 mei 2024. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft in een zeer korte periode vier sekswerkers aangevallen en betast en een sekswerker geprobeerd te verkrachten. Veel sekswerkers hebben zich onveilig gevoeld, als gevolg van het handelen van verdachte. Juist op de plaats waar deze sekswerkers zich veilig zouden moeten kunnen voelen, waar zij op eigen voorwaarden hun diensten zouden moeten kunnen verlenen en waar verdachte slechts tijdelijk te gast is, heeft hij zich enkel en alleen laten leiden door zijn eigen lust. Daarmee heeft verdachte zich buitengewoon misdragen en aangetoond geen enkel respect te kunnen opbrengen voor sekswerkers, of vrouwen in het algemeen. Dat hij alleen al binnen twee weken tijd zoveel soortgelijke delicten heeft gepleegd jegens sekswerkers, terwijl hij verklaart wekelijks ongeveer 2-3 keer een sekswerker te bezoeken, doet vrezen voor mogelijk andere delicten, waarvan de sekswerker in kwestie geen aangifte doet, dan wel durft te doen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat enkel een forse, deels voorwaardelijke gevangenisstraf, recht doet aan de door verdachte gepleegde feiten. Daarnaast acht de rechtbank het noodzakelijk dat verdachte niet meer in de straten komt waar hij de delicten heeft gepleegd. De rechtbank acht hierbij een zwaardere ‘stok achter de deur’ noodzakelijk dan een locatieverbod als bijzondere voorwaarde, zoals gevorderd door de officier van justitie. Gelet op het aantal en de ernst van de feiten die verdachte binnen een zeer korte periode en binnen een specifiek gebied heeft gepleegd, zal de rechtbank, ter voorkoming van soortgelijke strafbare feiten, naast de deels voorwaardelijke gevangenisstraf, een gebiedsverbod op grond van artikel 38v Sr opleggen. Aan dit gebiedsverbod zal de rechtbank een vervangende hechtenis verbinden voor de duur van één week per keer dat verdachte dit gebiedsverbod overtreedt, waarbij de maximale duur van de vervangende hechtenis wordt bepaald op zes maanden.

7.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert € 1.189,80 aan vergoeding van materiële schade en € 5.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 5 primair bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot vergoeding van materiële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 1.189,80, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 5 primair bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit geestelijk letsel heeft opgelopen. In dit geval is sprake van meer dan een enkel psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen. De benadeelde partij heeft voldoende concrete en objectieve gegevens aangevoerd waaruit blijkt dat ten gevolge van het strafbare feit een psychische beschadiging is ontstaan. Bovendien is er een ernstige inbreuk gepleegd op haar lichamelijke integriteit.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schade naar billijkheid op € 3.000,-.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat dat deel een nadere onderbouwing zou vergen, waarvoor in dit strafgeding geen plaats is. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer 1] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 5 primair bewezenverklaarde feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 4.189,80 (vierduizend honderdnegenentachtig euro en tachtig eurocent).

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 27, 36f, 38v, 38w, 45, 57, 242 en 246 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

9.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde:
Telkens:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid
Ten aanzien van het onder 5 primair bewezenverklaarde:
Poging tot verkrachting
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
6 (zes) maandenvan deze gevangenisstraf
nietten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Legt op de maatregel dat de veroordeelde voor de duur van
2 (twee) jarenzichnietzal
ophoudenin het navolgende gebied: de
Oude Nieuwstraaten de
Nieuwe Nieuwstraatte Amsterdam.
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt
1 (één) weekvoor
iedere keerdat niet aan de maatregel wordt voldaan. De totale duur van de tenuitvoergelegde vervangende hechtenis bedraagt 6 (zes) maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde
maatregel niet op.
Wijst toede vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] tot een bedrag van
€ 1.189,80, (duizend honderdnegenentachtig euro en tachtig eurocent)aan vergoeding van
materiële schadeen
€ 3.000,- (drieduizend euro)aan vergoeding van
immateriële schade, te vermeerderen met de
wettelijke rentedaarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (21 april 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 4.189,80, (vierduizend honderdnegenentachtig euro en tachtig eurocent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (21 april 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 51 (eenenvijftig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.T.C. de Vries, voorzitter,
mrs. B. van Galen en A.B. Sluijs, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.B.P. Terwindt, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 juli 2024.
[(...)]

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 02 001-004
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 02 022-026
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 02 022
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 02 058
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 02 005
7.Proces-verbaal van aangifte, p. 01 001-002
8.Proces-verbaal van aangifte, p. 02 037-038
9.Proces-verbaal van aangifte, p. 01 004-005
10.Proces-verbaal van aangifte, p. 01 007-008
11.Proces-verbaal van aangifte, p. 02 034-035
12.Proces-verbaal bevindingen, 02 022
13.Proces-verbaal verhoor getuige, p. 02 040-042