ECLI:NL:RBAMS:2024:4852

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 augustus 2024
Publicatiedatum
5 augustus 2024
Zaaknummer
11014947 \ CV EXPL 24-3187
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nakoming van een overeenkomst van opdracht tussen Curconsult N.V. en [gedaagde] B.V.

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, vordert Curconsult N.V. betaling van een bedrag van € 11.000 van [gedaagde] B.V. wegens onbetaalde facturen voor geleverde consultancywerkzaamheden. De procedure begon met een dagvaarding op 15 maart 2024, gevolgd door een conclusie van antwoord en een mondelinge behandeling op 24 juli 2024. De kern van het geschil draait om de vraag of [gedaagde] B.V. gehouden is tot betaling van het gevorderde bedrag, dat volgens Curconsult binnen de budgetafspraken valt. [gedaagde] B.V. betwist dit en stelt dat eerdere facturen gebaseerd waren op verouderde budgetafspraken. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de betalingsverplichting van [gedaagde] B.V. voortvloeit uit de overeenkomst van opdracht, die niet voor een bepaalde tijd was aangegaan. De rechter oordeelt dat de opzegging door [gedaagde] B.V. niet afdoet aan de betalingsverplichting, aangezien de werkzaamheden al waren verricht. Uiteindelijk wordt de vordering van Curconsult N.V. toegewezen tot een bedrag van € 9.030, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast wordt [gedaagde] B.V. veroordeeld tot betaling van proceskosten, inclusief incassokosten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 11014947 \ CV EXPL 24-3187
Vonnis van 2 augustus 2024
in de zaak van
de naamloze vennootschap,
CURCONSULT N.V.,
gevestigd te Willemstad (Curaçao),
gemachtigde: mr. I.A. Kwetters,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid,
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 15 maart 2024 met producties 1 tot en met 23,
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 38,
- het tussenvonnis van 16 mei 2024 waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 24 juli 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Curconsult is een eenmanszaak in de consultancy van de heer [naam 1] .
2.2.
[gedaagde] is een Nederlands consultancybureau met onder meer de heer [naam 2] als directeur en de heer [naam 3] als junior onderzoeker.
2.3.
[gedaagde] meldde zich aan bij het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor een onderzoeksopdracht naar de arbeidsmarkt op Sint Maarten. Hiervoor had [gedaagde] een onderzoeksteam samengesteld met drie overzeese partijen, waaronder Curconsult. Dit team werd aan BZK voorgesteld in een offerte van eind oktober 2021, zonder taakopdracht per persoon, maar wel met een onderverdeling van te besteden dagen per persoon in een matrix. In totaal zijn voor zover hier relevant aan dagen begroot:
- 23,5 voor [naam 1] ,
- 12 voor [naam 2] , en,
- 27 voor [naam 3] .
2.4.
Op 24 oktober 2021 heeft [naam 2] gemaild dat het projectleiderschap bij hem en [naam 1] zou komen te liggen.
2.5.
Nadat BZK de opdracht aan [gedaagde] had gegund en BZK en [gedaagde] contracteerden, hebben [gedaagde] en Curconsult op 26 november 2021 op hun beurt afspraken neergelegd in een getekende overeenkomst van opdracht (hierna: de
overeenkomst). De daarin vervatte budgetafspraak tussen [gedaagde] en Curconsult was:
‘U verplicht zich middels ondertekening van deze opdrachtbrief tot het uitvoeren van de werkzaamheden zoals gespecificeerd in de offerte. Voor uw werkzaamheden zijn 188 onderzoeksuren begroot[23,5 dagen, Rb]
tegen een uurtarief van € 137,50. Uw onderzoeksbudget bedraagt daarmee € 25.850. Daarnaast zijn ten behoeve van uw werkzaamheden reis- en verblijfkosten begroot ter waarde van maximaal € 7.044. Het totaalbedrag waarvoor u de in de offerte gespecificeerde werkzaamheden zult uitvoeren bedraagt derhalve maximaal € 32.984.
[gedaagde] zal bij afronding van iedere fase factureren aan het ministerie van BZK. Het factureringsschema is als volgt:
2021 Inception report
20%
2022 Interim progress report
30%
2022 Final report short-term measures
40%
2022 Final report (after validation)
10%
U kunt parallel aan dit regime factureren aan [gedaagde] ;’
2.6.
Op 24 april 2022 hebben [gedaagde] en Curconsult in onderlinge overeenstemming het aantal dagen voor [naam 1] teruggebracht van 23,5 naar 20 en de budgetafspraken als volgt geherformuleerd:
‘Voor uw werkzaamheden geldt een onderzoeksbudget van € 22.000. Daarnaast zijn ten behoeve van uw werkzaamheden reis- en verblijfskosten begroot ter waarde van maximaal € 7.044, uitgaande van twee werkbezoeken aan Sint-Maarten. Het totaalbedrag waarvoor u de in de offerte gespecificeerde werkzaamheden zult uitvoeren bedraagt derhalve maximaal € 29.044, uitgaande van twee werkbezoeken aan Sint Maarten.’
2.7.
Na ontvangst van de derde factuur van € 7.322 (declaratienummer 22-07) heeft [gedaagde] daartegen per e-mail van 3 juli 2022 bezwaar gemaakt. Zij heeft puntsgewijs gespecificeerd welk werk volgens [gedaagde] niet, onbehoorlijk of slechts ten dele was uitgevoerd.
2.8.
Vervolgens heeft Curconsult op 30 juni 2022 een nieuwe derde factuur verstuurd van € 8.800 (declaratienummer 22-07a) waarmee factuur 22-07 kwam te vervallen. Daarna heeft Curconsult op 31 december 2022 nog eens € 2.200 gefactureerd (declaratienummer 22-15).
2.9.
[gedaagde] heeft de hiervoor genoemde facturen onbetaald gelaten.

3.Het geschil

3.1.
Curconsult vordert dat de kantonrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt tot betaling van:
I. € 11.000, te betalen binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis,
II. de wettelijke (handels)rente over € 8.800 vanaf 18 juli 2022, althans 23 januari 2023,
III. de wettelijke (handels)rente over € 2.200 vanaf 16 januari 2023, althans 23 januari 2023,
IV. € 4.146,91 (inclusief btw) aan buitengerechtelijke kosten, althans € 675 aan buitengerechtelijke incassokosten, te betalen binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis,
V. de proceskosten, inclusief nakosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met een veroordeling van Curconsult in de proceskosten van € 3.321,45 (inclusief btw).

4.De beoordeling

Interregionale rechtsmacht en het toepasselijke recht
4.1.
Nu Curconsult in Curaçao is gevestigd, heeft deze zaak een interregionaal karakter (buiten de Europese Unie maar binnen het Koninkrijk der Nederlanden). De kantonrechter dient daarom, zo nodig ambtshalve, te bepalen of deze zaak binnen de Nederlandse rechtsmacht valt. Bij het vaststellen van de rechtsmacht in een interregionale zaak moet zoveel mogelijk aansluiting worden gezocht bij de bevoegdheidsbepalingen die gelden op het terrein van het internationaal privaatrecht. [1] Dat betekent dat de kantonrechter eerst dient te onderzoeken of overeenkomstige toepassing kan worden gegeven aan de in verdragen en Europese verordeningen neergelegde bevoegdheidsbepalingen. Pas indien deze bevoegdheidsregels ontbreken kan aansluiting worden gezocht bij de artikelen 1 tot en met 14 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
4.2.
Omdat het hier gaat om een burgerlijke of handelszaak in de zin van artikel 1 Brussel I-
bis [2] leent die verordening zich voor een overeenkomstige toepassing. [gedaagde] is in de procedure verschenen zonder de internationale rechtsmacht van de Nederlandse kantonrechter te betwisten. Daarmee is de Nederlandse kantonrechter bevoegd op basis van artikel 26 Brussel I-
bis.
4.3.
Ook ten aanzien van het toepasselijke recht in gevallen van interregionale aard geldt dat de kantonrechter de regels van internationaal privaatrecht zoveel mogelijk overeenkomstig moet toepassen. [3] De Europese verordening Rome I over verbintenissen uit overeenkomst leent zich hiervoor, nu de overeenkomst van partijen dateert van na 17 december 2019 en dus binnen het temporele toepassingsbereik valt. [4] De rechtbank komt op grond van artikel 3 lid 1 Rome I uit op de toepassing van Nederlands recht. Partijen hebben immers op zitting uitdrukkelijk bevestigd uit te gaan van Nederlands recht, zodat een rechtskeuze is gemaakt.
Is [gedaagde] betaling verschuldigd aan Curconsult?
4.4.
Beoordeeld moet worden of [gedaagde] gehouden is tot betaling van in totaal € 11.000 voor overeengekomen werkzaamheden, zoals is gesommeerd met facturen 22-07a en 22-15. Curconsult stelt dat zij binnen de budgetafspraken heeft gefactureerd voor de dagen en uren die zij heeft besteed aan de opdracht die de overeenkomst haar gaf.
4.5.
[gedaagde] heeft op zitting weersproken dat het gevorderde bedrag binnen de budgetafspraken valt. [gedaagde] vindt dat nog moet worden gecorrigeerd dat eerdere facturen van € 5.440 (eerste factuur) en € 9.868 (tweede factuur) waren gebaseerd op de oude budgetafspraken van vóór 24 april 2022 en de percentages uit het factureringsschema. De verlaging van het maximaal in rekening te brengen bedrag van € 32.984 naar € 29.044 (zie onder 2.6), moet dus volgens [gedaagde] ook in de eerste twee facturen nog worden meegenomen.
4.6.
Het standpunt van Curconsult dat deze correctie al op andere wijze heeft plaatsgevonden, is verder niet onderbouwd of uit stukken gebleken en wordt daarom niet gevolgd. Dat betekent dat de correctie die [gedaagde] voorstaat op de hoofdvordering van Curconsult wordt toegepast, zoals hierna berekend.
4.7.
Het verschil tussen € 32.984 en € 29.044 betreft een vermindering van € 3.940, waarover – gezien de percentages van 20% en 30% voor de eerste twee fases volgens het factureringschema – voor 50%, dus € 1.970 moet worden gecorrigeerd. Dit laatste bedrag is daarom op de hoofdvordering van € 11.000 niet toewijsbaar, zodat de hoofdvordering wordt teruggebracht naar € 9.030.
4.8.
De verplichting tot betaling van het openstaande bedrag van € 9.030 rust op [gedaagde] als gevolg van de overeenkomst. [gedaagde] heeft aangevoerd dat zij de overeenkomst eenzijdig heeft opgezegd per 31 mei 2022. Het staat een opdrachtgever vrij om op te zeggen (artikel 7:408 BW). Onderhavige overeenkomst was niet voor een bepaalde tijdsduur aangegaan, maar zag slechts op de besteding van 20 dagen werk door [naam 1] binnen het budget ten behoeve van het project. [naam 1] heeft deze 20 dagen al vóór de opzegging op 31 mei 2022 besteed aan het project, waardoor de door [gedaagde] gestelde opzegging niet afdoet aan haar betalingsverplichting.
4.9.
Verder heeft [gedaagde] aangevoerd dat:
- [naam 1] tekortschoot in zijn projectleidende rol,
- hetgeen [naam 1] heeft geleverd onbruikbaar was en dan ook niet heeft bijgedragen aan de laatste eindrapportage aan BZK die zonder Curconsult werd gemaakt,
- onder deze omstandigheden meer werd gevraagd van [naam 2] en junior onderzoeker [naam 3] , waardoor [gedaagde] schade heeft geleden.
4.10.
Deze stellingen maken de betalingsverplichting die [gedaagde] bij overeenkomst is aangegaan niet anders. Als het erom gaat schadevergoeding in mindering te brengen op haar openstaande betalingsverplichting, heeft [gedaagde] niet gespecificeerd hoeveel schade zij waardoor heeft geleden. Bovendien is een aansprakelijkheid van Curconsult ook op overige onderdelen onvoldoende onderbouwd.
4.11.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat de voor BZK opgestelde begroting alleen tot doel had om de verhoudingen tussen de deelnemers aan de opdracht te regelen. Het risico van budgetoverschrijding zou logischerwijze door iedereen gedeeld moeten worden. Dat is echter in de opdracht van [gedaagde] aan Curconsult niet te lezen. Ook is daarin niet te lezen dat Curconsult eindverantwoordelijkheid zou dragen. Wel waren er voor [naam 1] relatief veel werkdagen begroot. In totaal ging het echter om minder dan een derde en bovendien volgt uit de dagenverdeling nog geen eindverantwoordelijkheid. [gedaagde] heeft dus onvoldoende duidelijk gemaakt waarom Curconsult tot meer gehouden was dan tot besteding van 20 werkdagen.
4.12.
Bij deze stand van zaken is de vordering van Curconsult tot het bedrag van € 9.030 toewijsbaar. [gedaagde] zal tot betaling van dit bedrag worden veroordeeld, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de onweersproken vervaldata van de facturen.
4.13.
Het gevorderde bedrag van € 4.146,91 inclusief btw aan advocaatkosten heeft Curconsult vooral gebaseerd op in rekening gebrachte werkzaamheden ter voorbereiding van de zaak, waarvoor artikelen 237 tot en met 240 Rv al een vergoeding plegen in te sluiten. In plaats daarvan wordt het subsidiair gevorderde bedrag van € 675 aan buitengerechtelijke incassokosten toegewezen, nu [gedaagde] met betaling in verzuim is geraakt, Curconsult buiten rechte tot betaling heeft aangemaand en dit bedrag minder is dan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalt bij een hoofdsom van € 9.030. Omdat [gedaagde] in het ongelijk wordt gesteld, dient zij ook de proceskosten van Curconsult te vergoeden en wordt zij in totaal veroordeeld tot betaling van:
- griffierecht
1.409
- salaris advocaat
812
(2 punten × € 406)
- nakosten
135
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
- incassokosten
675
totaal
3.031

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van € 9.030, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 8.800 vanaf 18 juli 2022 en over € 230 vanaf 16 januari 2023 tot de dag van algehele betaling, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 3.074, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.L. Bolkestein, rechter, bijgestaan door mr. M.A.A. van Achterberg, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 augustus 2024.

Voetnoten

1.Hoge Raad 2 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1063.
2.Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken,
3.Hoge Raad 11 juli 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD0663.
4.Verordening (EG) Nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I),