Uitspraak
RECHTBANK Amsterdam
1.[gedaagde 1] ,
[gedaagde 2],
[gedaagde 3],
1.De procedure
2.De tussenvonnissen en de bewijslevering
3.De standpunten van partijen na de bewijslevering
[gedaagde 1] niet zijn handtekening heeft gezet onder de vaststellingsovereenkomst. [eiser] verzoekt de rechtbank daaruit de gevolgtrekking te maken die haar geraden voorkomt.
In ieder geval is volgens [eiser] de vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen tussen [eiser] en [gedaagde 1] , waaraan [gedaagde 2] – gelet op rechtsoverweging 4.10.5. van het eerste tussenvonnis – eveneens is gebonden. Daarmee kan volgens rechtsoverwegingen 3.1. en 4.13. van het eerste tussenvonnis het echtpaar [gedaagde 1 en 2] hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van de vorderingen 1b, 1d en 5, voor zover deze toewijsbaar zijn geacht. [eiser] stelt verder, onder overlegging van twee bankafschriften, dat vordering 1b niet € 120.000, maar € 125.831,92 bedraagt. Tot slot vermeerdert [eiser] in verband met nieuwe feiten de grondslag van vordering 1a en vordert hij op grond van de overeenkomst van 15 juli 2022 [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een boete van € 75.000 en – op straffe van verbeurte van een boete – tot het stellen van zekerheid.
4.De verdere beoordeling
zeer veel waarschijnlijker isdan de hypothese dat de handtekening een vervalsing is, dan wel van een ander afkomstig is. Het rapport is tot stand gekomen op een wijze die overeenstemt met de eisen die daaraan kunnen en moeten worden gesteld en de deskundige heeft zijn conclusie goed onderbouwd. [gedaagden] trekt zijn deskundigheid verder ook niet in twijfel. Uit het deskundigenrapport blijkt dat zijn conclusie de op één na hoogste graad van waarschijnlijkheid aangeeft (op een schaal van 6) en dat 100% zekerheid niet wordt gegeven. Naar het oordeel van de rechtbank geeft dit waarschijnlijkheidsoordeel voldoende zekerheid in het kader van de bewijslevering.
zeer veel waarschijnlijkerdan de hypothese dat het een authentieke handtekening van [gedaagde 3] is. Op basis van die conclusie kan niet worden aangenomen dat [gedaagde 3] de vaststellingsovereenkomst heeft ondertekend. [eiser] heeft zijn stelling dat de handtekening van [gedaagde 3] onder de vaststellingsovereenkomst staat ook niet meer herhaald.
[gedaagde 3] de handtekening op de vaststellingsovereenkomst heeft geplaatst.
[gedaagde 3] gebonden is aan de vaststellingsovereenkomst. Zonder toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom [gedaagde 3] door de handtekening van [gedaagde 2] gebonden zou zijn aan de vaststellingsovereenkomst.
€ 120.000 zal worden toegewezen. Daarvoor was redengevend dat een concrete onderbouwing voor de verschuldigdheid van het meerdere niet was gegeven (zie rechtsoverweging 4.11.1. van het eerste tussenvonnis).
na zes maanden aflossing achterstandop eerste verzoek van de schuldeiser zekerheid dient te verlenen. Uit deze bewoordingen valt niet af te leiden dat, zoals [gedaagden] stelt, [eiser] pas bij een betalingsachterstand van zes maanden zekerheid kan verlangen. [eiser] stelt terecht dat met de zinsnede “na zes maanden aflossing achterstand” logischerwijs enkel een tijdsverloop kan zijn bedoeld. In artikel 4.1 van de overeenkomst staat immers dat duidelijk dat
bij een betalingsachterstand van zes maandende volledige vordering, met rente en kosten, direct opeisbaar is. Dat valt niet te rijmen met de verplichting om (pas) bij een betalingsachterstand van 6 maanden zekerheid te stellen. De verplichting om na een tijdsverloop van 6 maanden aflossing op eerste verzoek van [eiser] zekerheid te stellen sluit tot slot ook aan bij de bedoeling van partijen bij de aankoop van de Nachtwachtlaan door [eiser] , te weten een
tijdelijkeconstructie om [gedaagden] uit de brand te helpen. [gedaagden] heeft verder geen feiten of omstandigheden gesteld die maken dat hij er redelijkerwijs op heeft mogen vertrouwen dat zijn lezing van artikel 6 de juiste is.
€ 20.218,44;
€ 170.500.
5.De beslissing
19 juni 2024voor het nemen van een akte aan de zijde van [gedaagden] , waarna [eiser] op een termijn van vier weken een antwoordakte mag nemen, een en ander zoals bedoeld in 4.24;