Uitspraak
RECHTBANK Amsterdam
1.[eiser 1] ,
2.
[eiser 2],
1.De procedure
2.De verdere beoordeling
“[erflater] heeft aangegeven dat hij wilde meebetalen aan de hulpen”en
“In het begin betaalde [erflater] niet mee aan de hulpen, toen waren de hulpen ook nog goedkoper. Hij bood het wel aan destijds, maar toen was het nog niet nodig”. [naam 2] was naar eigen zeggen altijd aanwezig bij het pinnen. Daarnaast wordt door één van de Oekraïense hulpen, [naam 3] (hierna: [naam 3] ), bevestigd dat zij uiteindelijk € 900 per maand kreeg en dat zij daarnaast weleens wat extra’s kreeg om in Nederland uit te geven. Volgens [naam 3] was het gebruikelijk dat [gedaagde] af en toe wat extra’s gaf in opdracht van erflater. Daarnaast heeft [eiser 2] verklaard dat er
“dames uit Oekraïne”waren en heeft [eiser 1] verklaard:
“Er waren altijd dames uit Oekraïne die voor mijn vader zorgde en dat werd contant betaald door [gedaagde] en [naam 1] . Dat weet ik omdat mijn vader dat absoluut niet regelde. [gedaagde] en [naam 1] spraken dan een prijs met ze af.”
“[ [gedaagde] ] zit al lang in het criminele circuit en mijn vader was een goede dekmantel”, verklaarde [eiser 2] zonder concrete feiten waaruit dit zou volgen. Daarnaast heeft [eiser 1] verklaard dat [gedaagde] zou hebben gezegd dat er € 15.000 in stapeltjes voor [eiser 1] , [eiser 2] , [gedaagde] en [naam 2] klaar zou liggen (wat [gedaagde] weerspreekt). In totaal komt dit neer op dezelfde € 60.000 als waar [eiser 2] over verklaart. In tegenstelling tot [eiser 2] verklaarde [eiser 1] dat hij zijn vader over dit contante geld absoluut niet heeft gehoord, omdat de laatste jaren een normaal gesprek met erflater onmogelijk was. [eiser 1] en [eiser 2] benadrukken vooral dat erflater niet zelfstandig beslissingen meer over geld kon nemen en dat hij steeds meer dementeerde. Om deze redenen moet het volgens [eiser 1] en [eiser 2] wel zo zijn dat er minstens € 13.250 aan contant geld aanwezig was en dus nog tot de nalatenschap behoort.
“Mijn vader heeft na de dood van mijn moeder niet zo veel meer gewerkt, hij heeft alleen nog een overzichtstentoonstelling gehad in 2008.”Erflater kon dus slechts op zijn vermogen en pensioenuitkeringen teren, waarbij zijn ziektebeeld kosten meebracht. Uit de verklaringen en eerder ingenomen standpunten blijkt ook dat partijen sterk van opvatting verschillen over de vraag of erflater geestelijk nog in staat was om beslissingen over geld te nemen. Uit de verklaringen van [eiser 1] en [eiser 2] blijkt echter ook dat zij ervan uitgaan dat erflater ook heldere momenten heeft gehad. Juist over het beheer van zijn geld is over erflater consequent verklaard dat hij er zeer op gebrand was dit zelf te doen.