Beoordeling door de rechtbank
14. Omdat het college het bestreden besluit I heeft ingetrokken, zal de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk verklaren wegens het ontbreken van procesbelang.
15. De rechtbank acht het beroep op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht ook gericht tegen het bestreden besluit II, omdat dit besluit niet aan het beroep tegemoet komt. De rechtbank stelt voorop dat per 1 januari 2024 de Wabo is ingetrokken en de Omgevingswet in werking is getreden. Omdat vóór die datum de aanvraag om de omgevingsvergunning is ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. Dit volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet. De rechtbank toetst het bestreden besluit II alleen aan de Wabo met de onderliggende regelingen.
Afwijken van het bestemmingsplan
15. De rechtbank zal allereerst beoordelen of het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten om niet af te wijken van het bestemmingsplan en dus of de omgevingsvergunning in redelijkheid is geweigerd.
15. Op de locatie van het bouwplan is het bestemmingsplan ‘ [bestemmingsplan] ’ van toepassing (hierna: het bestemmingsplan). Op de planlocatie rust de bestemming Wonen. Tussen partijen is niet in geschil dat het bouwplan in strijd is met dit bestemmingsplan, omdat uitsluitend mag worden gebouwd binnen het bouwvlak en het bouwplan buiten het bouwvlak is gesitueerd.
18. Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
19. Bij de beoordeling of het college al dan niet bereid is mee te werken aan een buitenplanse afwijking,hanteert het college de Beleidsregels afwijking omgevingsvergunning (de beleidsregels). Over aan-, uit- en bijgebouwen bepaalt artikel 5, onder B, van de beleidsregels het volgende:
‘
B. Voor het realiseren van aan- en uitbouwen en bijgebouwen (bijbehorende bouwwerken) wanneer deze in strijd zijn met het geldende bestemmingsplan, wordt in Plan Zuid – met uitzondering van dat deel van Plan Zuid dat in De Pijp ligt – voor het bouwen en gebruiken van op de grond staande aan- en uitbouwen en bijgebouwen (bijbehorende bouwwerken) een afwijking verleend onder de volgende voorwaarden: Een aan-/uitbouw (bijbehorende bouwwerk):
1. wordt in het achtererfgebied gerealiseerd en is niet zichtbaar vanuit de openbare ruimte;
2. wordt binnen een afstand van 2,5 meter tot de oorspronkelijke achtergevel van het hoofdgebouw gerealiseerd;
3. mag niet meer dan één bouwlaag zijn en niet hoger zijn dan: a. 5 m; b. 0,3 m boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw, en c. het hoofdgebouw;
4. mag niet leiden tot meer dan 50 % bebouwing van het achtererfgebied, inclusief het oppervlak van gebouwen die op basis van het betreffende bestemmingsplan opgericht zijn of zouden kunnen worden.’
20. Artikel 3 van onderdeel II van de beleidsregels bepaalt wanneer het college van de beleidsregels kan afwijken:
‘
Van de beleidsregels uit deze nota kan worden afgeweken, indien:
a. hiervoor voldoende gemotiveerd stedenbouwkundige, verkeerskundige en/of overige ruimtelijke overwegingen aanwezig zijn, op basis van door de aanvrager aangeleverde gegevens;
b. sprake is van een zwaarwegend algemeen belang, waaronder in ieder geval wordt begrepen het maatschappelijke belang van de gemeente. De aanvrager dient het algemeen belang te motiveren, naast de onder a genoemde overwegingen;
c. de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en/of belangen van derden hier aanleiding toe geven.
Een besluit tot het afwijken van de beleidsregels, zal uitdrukkelijk moeten worden gemotiveerd’.
21. Het college heeft van de mogelijkheid van de beleidsregels af te wijken gebruik gemaakt voor zover het gaat om het punt vanaf waar de 2,5 meter die de aanbouw mag zijn gemeten wordt. Tussen partijen is hiermee niet langer in geschil dat de toegestane 2,5 meter wordt gemeten vanaf het buurpand van eisers in plaats van vanaf de oorspronkelijke achtergevel van het hoofdgebouw.
22. Eisers stellen zich op het standpunt dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met hun belangen. Het bouwplan doet geen onevenredige afbreuk aan het woon- en leefklimaat van omwonenden. Het gaat immers om een geringe afwijking van de maximale planologische mogelijkheden. Het college heeft in dit kader de belangen niet, dan wel niet correct, afgewogen en een onevenredig besluit genomen. De afwijzing heeft voor eisers zeer onevenredige nadelige gevolgen. Verschillende buren hebben ook een aanbouw en de Vereniging van Eigenaren en de directe buren hebben geen bezwaren geuit. Het college heeft niet gemotiveerd waarom hij de omgevingsvergunning afwijst en niet beoordeeld wat voor afbreuk de verlening van de omgevingsvergunning zou doen en welke nadelige effecten het zou hebben.
22. In het bestreden besluit II heeft het college de motivering van het bestreden besluit I overgenomen en vervolgens nader onderbouwd waarom het college aan het door hem gedane voorstel als bedoeld in het figuur wel medewerking wil verlenen, maar aan het bouwplan van eisers niet. Deze nadere motivering luidt als volgt:
‘
1. Aanbouwen van de buurpanden dienen een rechte lijn te volgen achter de achtergevel. In het aangepaste bouwplan van verzoekers wordt hier geen rekening mee gehouden. De haakse hoek van de door verzoekers voorgestane aanbouw zorgt voor een verspringing, waardoor het bouwplan een logische aansluiting ontbeert ten aanzien van de bij de buurpanden toegestane aanbouwen.2. Het aangepaste bouwplan voorziet in een zodanige haakse hoek dat de zijkant van de aanbouw, aan de zijde van het rechter buurpand, aanzienlijk naar achteren doorloopt. In ieder geval zodanig dat er sprake is van een aanzienlijke vermindering van uitzicht bij het pand aan de rechterzijde van verzoekers.’
24. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college hiermee onvoldoende gemotiveerd waarom het college niet wil afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van het bouwplan van eisers.. De rechtbank licht dit oordeel als volgt toe.
24. Op de (eerste) zitting heeft de rechtbank met partijen vastgesteld dat de wijze waarop de achtergevel van de aanbouw moet worden geplaatst het enige verschil is tussen het door het college gedane voorstel en het bouwplan van eisers is. Dit is als volgt verbeeld.
De schuine (rode) lijn is het voorstel van het college, de dubbele (zwarte) lijn (die de schuine lijn kruist) is het bouwplan van eisers.
26. De rechtbank overweegt allereerst dat het college heeft nagelaten onderzoek te doen naar de belangen van eisers. Desgevraagd hebben eisers op de zitting van 25 juni 2024 hun belangen toegelicht. Allereerst hebben zij een privacybelang. Bij de realisatie van de uitbouw overeenkomstig het voorstel van het college kijken eisers recht in de tuin van de buren en andersom. Dat is in hun bouwplan minder het geval. Ten tweede hebben eisers een belang bij de gebruiksfunctie. Een haakse hoek zoals die in hun bouwplan is getekend, is volgens eisers handiger voor het ruimtelijk inpassen van de binnenkant van de woning. De rechtbank is van oordeel dat niet gebleken is dat het college deze belangen van eisers in zijn besluitvorming heeft meegewogen. Op de zitting heeft het college desgevraagd alleen toegelicht dat het stedenbouwkundig belang zwaar weegt. Het college heeft niet kunnen toelichten waarom het stedenbouwkundig belang zwaarder weegt dan de belangen van eisers. Deze belangen hadden temeer meegewogen moeten worden omdat die mede betrekking hebben op de privacy van hun buren, waar het college eerder wel belang aan heeft gehecht.
26. Over het stedenbouwkundig belang heeft het college in het bestreden besluit II overwogen dat aanbouwen een rechte lijn dienen te volgen achter de achtergevel. Hiermee heeft het college bedoeld dat een aanbouw parallel aan de achtergevel van de hoofdbebouwing moet worden gebouwd. Naar het oordeel van de rechtbank is deze conclusie niet duidelijk. Een rechte lijn aan de achtergevel is immers niet haalbaar, omdat de hoofdgebouwen waaraan die lijn in de toekomst moet worden gecreëerd inspringen. Een haakse hoek zorgt weliswaar voor een verspringing in de beoogde rechte lijn, maar deze is minimaal.
26. Het college heeft tot slot in het bestreden besluit II toegelicht dat sprake is van een aanzienlijke vermindering van het uitzicht bij het pand aan de rechterzijde van eisers. Ook deze motivering is naar het oordeel van de rechtbank niet te volgen. Het gaat immers om een stukje van ongeveer 50 centimeter. De huidige bewoners van het buurpand (alsook de Vereniging van Eigenaren) hebben al toestemming gegeven voor de realisatie van het bouwplan van eisers. De belangen van eventuele toekomstige bewoners, waar het college nog op heeft gewezen, zijn momenteel te hypothetisch. Daarnaast zal een uitbouw aan de woning van eisers voor toekomstige bewoners een gegeven zijn. Tot slot heeft het college niet kunnen toelichten waarom de vermindering van uitzicht bij het buurpand ‘aanzienlijk’ is. Het gaat immers om 50 centimeter.
26. Het bovenstaande betekent dat de grond slaagt. De overige beroepsgronden van eisers behoeven daarom geen nadere bespreking meer.