ECLI:NL:RBAMS:2024:4755

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 juli 2024
Publicatiedatum
31 juli 2024
Zaaknummer
13/070262-22 en 13/188538-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor verkrachtingen van bekenden, met vrijspraak voor aanrandingen

Op 31 juli 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 27-jarige man, die werd beschuldigd van twee verkrachtingen en twee aanrandingen. De rechtbank heeft de man veroordeeld voor de verkrachtingen van twee bekenden, waarbij de verklaringen van de slachtoffers als betrouwbaar werden beschouwd en steun vonden in ander bewijs. De verdachte werd echter vrijgesproken van de aanrandingen, omdat de verklaringen van de slachtoffers niet betrouwbaar genoeg waren om als bewijs te dienen. De rechtbank oordeelde dat het tijdsverloop en het ontbreken van objectief bewijs de betrouwbaarheid van deze verklaringen aantastten. De man werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, met aftrek van voorarrest, en de vordering van de benadeelde partij werd volledig toegewezen. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat leidde tot een strafkorting. De zaak benadrukt de complexiteit van zedenzaken, waarbij de betrouwbaarheid van getuigenverklaringen cruciaal is voor de bewijsvoering.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/070262-22
(zaak A)en 13/188538-20
(zaak B) (ter terechtzitting van 27 september 2023 gevoegd)
Datum uitspraak: 31 juli 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
nu gedetineerd in de [verblijfplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 juli 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S.M. Hoogerheide, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.C. Jonge Vos, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van hetgeen mr. S.S. van Gijn namens benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] naar voren heeft gebracht, van hetgeen mr. M.C. van Megen namens benadeelde partij [slachtoffer 3] naar voren heeft gebracht en van de verklaringen die [slachtoffer 4] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] als slachtoffers in het kader van hun spreekrecht hebben afgelegd.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
Ten aanzien van zaak A:
Feit 1: verkrachting van [slachtoffer 4] op 9 oktober 2021;
Feit 2: aanranding van [slachtoffer 1] in de periode van 28 tot en met 29 april 2021;
Feit 3: primair: aanranding van [slachtoffer 2] op of omstreeks 28 en 29 december 2018, subsidiair: ontucht met [slachtoffer 2] , terwijl zij in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde.
Ten aanzien van zaak B:
verkrachting van [slachtoffer 3] op 28 februari 2019.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in een
bijlagedie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft – onder verwijzing naar het schriftelijk standpunt – gerekwireerd tot bewezenverklaring van de in zaak A onder 1, 2 en 3 primair en in zaak B ten laste gelegde feiten. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van de aangeefsters betrouwbaar zijn en voor het bewijs gebruikt kunnen worden. Voor het in zaak A onder feit 1 en in zaak B ten laste gelegde geldt dat de verklaringen van aangeefsters voldoende steun vinden in het eigen zaaksdossier en ten aanzien van alle ten laste gelegde feiten geldt dat deze elkaar over en weer steunen, doordat er sprake is van specifieke overeenkomsten. Door het gebruik van zogenoemd schakelbewijs kunnen alle feiten dus worden bewezen verklaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft in zijn op schrift gestelde pleidooi integrale vrijspraak bepleit. Verdachte ontkent ten aanzien van alle feiten strafbaar te hebben gehandeld. Aangeefster [slachtoffer 4] (zaak A, feit 1) heeft niet consistent verklaard en er is ook geen redengevend bewijs dat haar verklaring ondersteunt. Weliswaar hebben getuigen verklaard dat aangeefster hen over de gebeurtenissen heeft verteld, maar dit zijn alle de auditu-verklaringen en te herleiden tot dezelfde bron. Daarnaast is niet vast te stellen waardoor de emotie die door enkele getuigen bij aangeefster is waargenomen, is veroorzaakt. Ook de WhatsApp-gesprekken en de opgenomen gesprekken die in het dossier zijn gevoegd, kunnen de aangifte niet ondersteunen. Uit die gesprekken en de verklaring van aangeefster blijkt eerder dat aangeefster boos was op verdachte omdat hij zonder condoom in haar was klaargekomen. Uit de WhatsApp-gesprekken volgt bovendien dat aangeefster er zelf ook van uitging dat verdachte dit niet opzettelijk had gedaan.
De authenticiteit en betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster [slachtoffer 1] (zaak A, feit 2) kunnen niet worden getoetst. Aangeefster heeft pas ruim tien maanden na het vermeende incident melding hiervan gemaakt en stelt dat de herinnering pas bovenkwam nadat ze met aangeefster [slachtoffer 4] had gesproken. Hiervoor heeft aangeefster geen enkele plausibele verklaring gegeven. Voorts wordt de verklaring geenszins door ander bewijs ondersteund.
De verklaringen van aangeefster [slachtoffer 2] (zaak A, feit 3 primair en subsidiair) zijn, gelet op het tijdsverloop tussen de vermeende incidenten en de melding, niet betrouwbaar en bovendien niet geheel onafhankelijk. Ook vinden de verklaringen geen steun in ander bewijs. Er is juist sprake van ontlastend bewijs, namelijk WhatsApp-gesprekken, waaruit niet blijkt dat aangeefster vindt dat zij een nare ervaring met verdachte heeft gehad.
Met betrekking tot de zaak [slachtoffer 3] (zaak B) kan eveneens niet worden vastgesteld of de verklaring van aangeefster betrouwbaar is. Daarnaast is er onvoldoende steunbewijs voor haar verklaring. Het geconstateerde letsel ondersteunt de stelling van aangeefster dat sprake zou zijn van geweld onvoldoende, omdat door de politie wordt geverbaliseerd en door de getuige wordt verklaard dat dit zou zijn ontstaan door een zuigzoen. Ook het gegeven dat er gelegenheid zou zijn geweest voor de seksuele handelingen is onvoldoende ondersteunend aan de verklaring en verder kan de door moeder en vriend waargenomen emotie niet voldoende steun geven aan de verklaring van aangeefster, omdat niet kan worden vastgesteld dat deze is teweeggebracht door onder dwang ondergane en verrichte seksuele handelingen.
Ook door middel van schakelbewijs kan niet tot een bewezenverklaring gekomen worden. De overeenkomsten die er (mogelijk) tussen de verschillende zaken bestaan, zijn dusdanig algemeen en onvoldoende specifiek dat zij niet als schakelbewijs kunnen dienen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Bewijsvoering in zedenzaken
Bewijsminimum
In artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) is bepaald dat het bewijs dat een verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. De rechter mag daarom niet tot een bewezenverklaring komen als de door de aangever genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende worden ondersteund door ander bewijs. De vraag of aan dit bewijsminimum is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
Zedenzaken kenmerken zich doorgaans door het feit dat slechts twee personen aanwezig zijn bij de veronderstelde seksuele handelingen: het veronderstelde slachtoffer en de veronderstelde dader. Wanneer dan de veronderstelde dader het tenlastegelegde ontkent, hetgeen zich ook in deze zaken voordoet, leidt dat er in veel gevallen toe dat slechts de verklaringen van het veronderstelde slachtoffer als wettig bewijs beschikbaar zijn.
De beoordeling van zedenzaken geschiedt in twee stappen. Allereerst dient de vraag beantwoord te worden of de verklaring van een aangever betrouwbaar is en daarna of deze steun vindt in overig bewijs. Steunbewijs kan overigens wel dienen als controlemiddel voor de betrouwbaarheid van een verklaring van een aangever.
Betrouwbaarheid
Allereerst de beoordeling van de betrouwbaarheid. In zijn algemeenheid moet zorgvuldig en behoedzaam worden omgegaan met verklaringen van getuigen en (vermeende) slachtoffers in strafzaken. Temeer indien verdachte het ten laste gelegde ontkent en er geen directe getuigen zijn, zoals in de onderhavige zaak. In zedenzaken dient de rechtbank eerst te toetsen of de verklaringen van aangevers betrouwbaar en derhalve bruikbaar voor het bewijs zijn. Dit doet zij door de verklaringen te toetsen op onder meer consistentie, volledigheid, accuraatheid en authenticiteit. Andere factoren, zoals tijdsverloop tussen de vermeende gebeurtenissen en de verklaringen hierover, kunnen de betrouwbaarheid van een verklaring aantasten, omdat dit het toetsen van de authenticiteit van een verklaring bemoeilijkt.
Bij het beoordelen van de betrouwbaarheid van de verklaringen zal de rechtbank ook aandacht besteden aan de door de verdediging gestelde inconsequenties. Wel merkt zij daarbij op dat het enkele feit dat verklaringen op punten van elkaar verschillen, of dat daarin zelfs tegenstrijdigheden voorkomen, die verklaringen niet per definitie onbetrouwbaar maken. Het gaat erom of de verklaringen op voor de tenlastelegging relevante onderdelen, dus de seksuele handelingen en de dwang, gelijkluidend zijn.
Steunbewijs
Indien de rechtbank tot de conclusie komt dat een verklaring van een aangever gebruikt kan worden voor het bewijs, dient de rechtbank te beoordelen of de verklaring steun vindt in overig bewijs. Steunbewijs kan bijvoorbeeld worden gevonden in gedragsverandering of emoties bij een aangever na het vermeende feit. In zedenzaken kan een geringe mate van steunbewijs in combinatie met de verklaringen van het veronderstelde slachtoffer reeds voldoende wettig bewijs van het ten laste gelegde opleveren. Hierbij is niet vereist dat de gedraging zelf steun vindt in ander bewijsmateriaal, mits de verklaring van de aangever maar op specifieke punten bevestiging vindt in het overige bewijsmateriaal en tussen de verklaring van de aangever en het overige bewijsmateriaal niet een te ver verwijderd verband bestaat. Afweging en beoordeling daaromtrent dienen plaats te vinden op basis van de concrete feiten en omstandigheden van het voorliggende geval.
Schakelbewijs
Een bijzondere vorm van steunbewijs vormt het zogeheten schakelbewijs. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat onder omstandigheden het gebruik van aan andere, soortgelijke feiten ten grondslag liggende bewijsmiddelen als steunbewijs is toegelaten. Daarbij moet het gaan om bewijsmateriaal voor die andere feiten dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten of kenmerkende gelijkenissen vertoont met het bewijsmateriaal van het te bewijzen feit en dat duidt op een herkenbaar en gelijksoortig patroon in de handelingen van verdachte (Hoge Raad 12 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3118).
Dwang
Voor de vaststelling van dwang in de zin van artikel 242 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) dient sprake te zijn van (bedreiging met) geweld en/of andere feitelijkheden, hetgeen geleid heeft tot het ondergaan van handelingen die het slachtoffer zonder (de dreiging van) dat geweld of die feitelijkheden niet zou hebben verricht of laten gebeuren. Vastgesteld moet worden dat er sprake is van onvrijwillige seks. Daarnaast is van belang dat er sprake is van onvermijdbaarheid, namelijk dat het slachtoffer zich niet of zeer moeilijk aan het handelen heeft kunnen onttrekken.
4.3.2
Zaaksdossier [slachtoffer 4] (zaak A, feit 1)
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1] Uit het dossier en de door verdachte ter terechtzitting afgelegde verklaring blijkt dat verdachte en aangeefster beiden bewoners waren van [locatie] , een wooncomplex waarin jongeren, studenten en statushouders wonen, en dat zij met elkaar omgingen.
Verklaring aangeefster
Aangeefster [slachtoffer 4] heeft op 25 oktober 2021 melding gemaakt van verkrachting door verdachte. [2] Tijdens haar aangifte heeft zij hierover het volgende verklaard. Verdachte is op 9 oktober 2021 bij aangeefster thuis gekomen en wilde seks. Aangeefster wilde geen onveilige seks, maar verdachte zei dat zij hem moest vertrouwen en dat hij zijn penis niet in haar vagina wilde stoppen. Verdachte wilde hem erin stoppen, waarop aangeefster ‘nee’ zei. Verdachte wilde dit wel en deed zijn penis zonder condoom in haar vagina. Aangeefster zei dat ze wel seks konden hebben, maar met condoom. Verdachte draaide aangeefster toen op haar buik op bed en ging met zijn penis in haar vagina. Hij stopte niet. Aangeefster heeft geprobeerd verdachte weg te duwen. Dat deed aangeefster met haar arm en zij zei een paar keer dat verdachte moest stoppen. Voordat aangeefster ‘stop’ zei, zei verdachte ‘give me resistance’. Aangeefster bewoog niet met hem mee. Nadat aangeefster weer zei dat verdachte moest stoppen, zei verdachte nogmaals ‘give me resistance’. Verdachte reageerde niet toen aangeefster hem probeerde weg te duwen. Hij ging door en luisterde niet. Opeens stopte verdachte wel en ging hij liggen. Desgevraagd zei hij dat hij was klaargekomen. [3]
Bij de rechter-commissaris heeft aangeefster in grote lijnen gelijkluidend verklaard. Daar heeft aangeefster verklaard dat zij seks wilde met condoom, omdat ze niet aan de pil was en dat verdachte heeft beloofd geen seks met haar te hebben zonder condoom. Verdachte penetreerde aangeefster echter toch zonder condoom. Aangeefster zei stop, maar verdachte ging door, waarop aangeefster het een aantal keer toeliet, maar ook een aantal keer zei: ‘Ik wil het wel maar joh, pak dan een condoom’. Verdachte wilde dat niet. Verdachte en aangeefster gingen toen in een andere positie, aangeefster lag op haar buik en wilde toen écht dat verdachte stopte. Toen zij op haar buik lag, heeft zij gezegd dat verdachte moest stoppen en heeft zij geprobeerd verdachte van zich af te duwen. Verdachte is uiteindelijk in aangeefster klaargekomen. [4]
Betrouwbaarheid
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van aangeefster betrouwbaar is en aldus voor het bewijs gebruikt kan worden. Zij overweegt hiertoe dat aangeefster bij het informatief gesprek zeden, de aangifte en het verhoor bij de rechter-commissaris over de (volgorde van) de gebeurtenissen op essentiële onderdelen gelijkluidend heeft verklaard. Dat zij bij het informatief gesprek zeden niet heeft verklaard dat zij op enig moment de penis van verdachte zelf heeft ingebracht en bij de aangifte wel, zoals de raadsman naar voren heeft gebracht, doet hieraan niet af. Deze verklaring komt juist de authenticiteit van de verklaring ten goede. Doordat aangeefster open heeft verklaard over haar wisselende houding tijdens de seks op de pleegdatum en over de eerdere (vrijwillige) seksuele ervaringen met verdachte – wetende dat dit haar zou kunnen worden tegengeworpen – maakt haar verklaring, naar het oordeel van de rechtbank, authentiek. Het verschil in tijdsbestek tussen ‘stop’ zeggen en klaarkomen waar aangeefster over heeft verklaard (eerst een minuut en later twintig seconden) vindt de rechtbank niet dusdanig groot dat hiermee de verklaring inconsistent zou zijn. Verder blijkt uit de getuigenverklaringen – onder andere van getuige [getuige 1] en getuige [getuige 2] – dat hetgeen aangeefster aan hen heeft verteld, overeenkomt met hetgeen aangeefster bij de politie en de rechter-commissaris heeft verklaard. Dit ondersteunt eveneens de consistentie van de verklaringen.
De rechtbank is – anders dan de raadsman – van oordeel dat er geen sprake is van een dusdanig tijdsverloop tussen de vermeende gebeurtenissen en het informatief gesprek dat dit de betrouwbaarheid van aangeefsters verklaring aantast. Een tijdsverloop van enkele dagen tussen de gebeurtenissen en het maken van melding daarvan bij de politie is bij zedenzaken niet ongebruikelijk. In deze zaak weegt in het kader van het tijdsverloop mee dat verdachte een vriend van aangeefster was en dus geen onbekende. Gelet hierop acht de rechtbank het voorstelbaar dat aangeefster enige tijd nodig heeft gehad om haar gedachten over de gebeurtenissen op een rijtje te krijgen. Voorts overweegt de rechtbank dat aangeefster al op 17 oktober 2021 aan getuige [getuige 1] heeft verteld wat er was gebeurd.
Steunbewijs
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van aangeefster steun vindt in ander bewijs. Allereerst heeft verdachte bevestigd dat hij op 9 oktober 2021 bij aangeefster was en dat zij seks zonder condoom hebben gehad. Verder heeft verdachte verklaard dat hij wist dat het niet de bedoeling was dat hij in aangeefster klaar zou komen. [5] Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat aangeefster op 17 oktober 2021 aan haar heeft verteld dat zij onvrijwillig onveilige seks met verdachte had gehad. Aangeefster had aan getuige verteld dat verdachte tijdens de seks zei dat ze hem meer ‘resistance’ moest geven, dat aangeefster tijdens de seks duidelijk heeft gezegd dat verdachte moest stoppen, dat ze hem weg heeft geduwd en dat verdachte zonder condoom in aangeefster was klaargekomen. [6] Volgens getuige was aangeefster er heel verdrietig onder. Ze schaamde zich rot en vond dat het haar eigen schuld was omdat ze vaker seks hadden gehad en ze hem toch weer binnen had gelaten. [7] Ook getuige [getuige 2] heeft verklaard over een emotionele toestand bij aangeefster: ze had duidelijk veel stress en moeite om het aan getuige te vertellen en huilde daarbij heel hard. [8] Meerdere getuigen hebben verklaard dat er sprake was van een gedragsverandering bij aangeefster. Zo heeft getuige [getuige 2] verklaard dat aangeefster onder andere veel stress en last van angsten had, snel in paniek raakte en zich minder goed kon focussen. [9] Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat aangeefster in de zomer (de rechtbank begrijpt: zomer 2021) nog af en toe hyper, super druk en vaak blij was, maar dat ze daarna vaak verdrietig was en was veranderd in iemand die beschadigd en angstig is. [10] Getuige [getuige 4] heeft verklaard dat aangeefster na de gebeurtenissen onzeker was en aan zichzelf twijfelde. [11] Tot slot acht de rechtbank van belang dat er meerdere WhatsApp-gesprekken tussen verdachte en aangeefster zijn geweest, zoals op 13 en 14 oktober 2021, waarin aangeefster verdachte confronteert met het gegeven dat hij tegen haar wil in haar is klaargekomen zonder condoom, waarbij verdachte dit niet ontkent maar juist erkent. Hij zegt onder andere: ‘Yes I did cum in you! Sorry for that. …’ en ‘Honestly I know what happened the night when I cum it was super wrong’. [12] En in de opgenomen telefoongesprekken tussen aangeefster en verdachte, onder andere in de periode 17 en 18 oktober 2021 ontkent verdachte niet dat aangeefster ‘stop’ heeft gezegd. [13]
Al het voorgaande tezamen biedt voldoende steun voor de verklaring van aangeefster, die de rechtbank betrouwbaar acht, zodat de rechtbank uit zal gaan van de gebeurtenissen zoals aangeefster ze heeft beschreven.
Beoordeling
Onvrijwilligheid
Op basis van de verklaring van aangeefster acht de rechtbank bewezen dat de onveilige seks met verdachte tegen de wil van aangeefster heeft plaatsgevonden. De rechtbank stelt vast dat verdachte dit ook wist. Verdachte heeft zelf verklaard dat hij wist dat het niet de bedoeling was dat hij zonder condoom in aangeefster zou klaarkomen, maar de rechtbank gaat ervan uit dat verdachte ook wist dat aangeefster überhaupt geen vaginale penetratie zonder condoom wilde. Aangeefster heeft dit meermalen, voor en tijdens de seks, tegen verdachte gezegd. Verdachte bleef aandringen, waarop aangeefster hem toch een aantal keer zonder condoom liet penetreren, maar vervolgens direct aangaf dat zij dit niet wilde.
Dwang
Hoewel aangeefster tijdens het seksuele contact wisselende houdingen heeft aangenomen en enkele keren ook heeft toegegeven aan de onveilige seks, vindt de rechtbank dat er bij de laatste maal penetreren – toen aangeefster op haar buik lag – sprake is geweest van dwang. Aangeefster heeft verklaard dat, nadat zij door verdachte op haar buik was gedraaid en hij haar zonder condoom penetreerde, zij meerdere keren heeft gezegd dat hij moest stoppen en zij heeft geprobeerd hem met haar armen weg te duwen. Ook heeft aangeefster verklaard dat verdachte ‘give me resistance’ heeft gezegd toen ze hem weerstand bood nadat ze tegen hem had gezegd dat hij moest stoppen. Aangeefster heeft geprobeerd verdachte van haar af en uit haar te duwen, maar verdachte gaf hier geen gehoor aan is uiteindelijk in haar klaargekomen. Uit de opgenomen telefoongesprekken tussen aangeefster en verdachte, onder andere in de periode 17 en 18 oktober 2021, blijkt dat aangeefster verdachte er meermalen mee heeft geconfronteerd dat hij door zou zijn gegaan met de seks terwijl aangeefster stop had gezegd. In geen van de gesprekken ontkent verdachte dat aangeefster stop heeft gezegd. Ook blijkt niet dat verdachte niet zou hebben gehoord dat aangeefster zei dat hij moest stoppen. Zoals in het gesprek van 18 oktober 2021, waarin aangeefster tegen verdachte zegt dat er geen sprake kan zijn van een ongelukje als zij een halve minuut lang aangeeft dat hij moet stoppen en hij maar blijft doorgaan. Verdachte spreekt niet tegen dat aangeefster ‘stop’ heeft gezegd, maar reageert enkel door te zeggen dat zij hem niet als enige de schuld kan geven. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat aangeefster gewoonlijk ‘stop’ zei als ze tijdens de seks van posities veranderden. Gelet op de inhoud van de opgenomen telefoongesprekken gaat de rechtbank aan die verklaring van verdachte voorbij, aangezien verdachte in de telefoongesprekken niet in is gegaan op wat aangeefster zei over het ‘stop’ zeggen, terwijl dit wel in de rede had gelegen als normaal gesproken aan ‘stop’ tijdens de seks tussen verdachte en aangeefster een andere betekenis werd gegeven dan stoppen met de seks.
De slotsom is dat verdachte het verbale en fysieke verzet van aangeefster heeft genegeerd en is doorgegaan met haar penetreren, terwijl hij wist dat zij de seks op deze wijze – onveilig – niet wilde. Door zo te handelen heeft verdachte aangeefster door middel van een andere feitelijkheid gedwongen de onveilige seks te dulden.
Bewezenverklaring verkrachting
Gelet op al het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich op 9 oktober 2021 schuldig heeft gemaakt aan verkrachting van [slachtoffer 4] in haar woning in Amsterdam.
Zoals hiervoor is overwogen, gaat de rechtbank uit van de gebeurtenissen zoals aangeefster die heeft beschreven, nu zij aangeefsters verklaring betrouwbaar acht en deze steun vindt in andere bewijsmiddelen. Van de feitelijke seksuele handelingen in de tenlastelegging zal de rechtbank echter alleen de handelingen in de bewezenverklaring opnemen die zien op het seksueel binnendringen van aangeefster en de handelingen die geleid hebben tot de verkrachting of deze hebben vergemakkelijkt. De overige ontuchtige handelingen zijn geen feitelijkheden in het kader van de dwang en zullen daarom geen onderdeel uitmaken van de bewezenverklaring, maar zijn in het kader van de strafmaat relevant, omdat ze de context van de gebeurtenissen weergeven.
4.3.3
Zaaksdossier [slachtoffer 3] (zaak B)
Uit het dossier en de door verdachte ter terechtzitting afgelegde verklaring blijkt dat verdachte en aangeefster beiden bewoners waren van [locatie] en dat zij met elkaar omgingen.
Verklaring aangeefster
Aangeefster [slachtoffer 3] heeft op 22 maart 2019 aangifte gedaan van verkrachting, nadat zij op 5 maart 2019 een informatief gesprek zeden met de politie heeft gevoerd. In het informatief gesprek heeft aangeefster verklaard dat zij op 28 februari 2019 door verdachte is verkracht in zijn woning in Amsterdam. [14] In haar aangifte heeft aangeefster verklaard dat zij op de avond van 28 februari 2019 rond 22.30 uur bij verdachte thuis kwam om een film te kijken. Daarna wilde verdachte met haar ‘duimworstelen’, waarbij de winnaar mocht zeggen wat de ander mocht doen. Aangeefster wilde dit niet, omdat ze bang was dat verdachte haar dingen zou laten doen die ze niet wilde. Aangeefster legde desgevraagd aan verdachte uit dat ze hem aardig vond en het leuk vond om met hem te praten, maar dat ze hem niet wilde aanraken, omdat ze een vriend had. [15] Om die reden wilde ze ook niet aangeraakt worden. [16] Verdachte zei daarop: ‘Als je hier toch al bent, dat betekent toch dat je meer dingen wil doen’. Aangeefster zei dat dit niet zo was, maar verdachte praatte op haar in, waardoor aangeefster zich heel schuldig begon te voelen. Aangeefster voelde zich schuldig door de manier waarop verdachte tegen haar praatte en haar aankeek (indringend), alsof aangeefster het aan verdachte verschuldigd was om het hem naar zijn zin te maken. Toen aangeefster opstond om weg te gaan, hield verdachte haar tegen. Hoe meer aangeefster duwde om verdachte aan de kant te duwen, hoe sterker verdachte haar tegenhield: met zijn handen bij haar bovenarm. Daarop is aangeefster weer gaan zitten. [17] Bij de rechter-commissaris heeft aangeefster verklaard dat verdachte haar op haar plek duwde als zij probeerde op te staan. [18] Verdachte wilde een massage en aangeefster heeft hem die gegeven. Dit deed zij, omdat zij zich schuldig voelde doordat verdachte haar vertelde dat zij daar was omdat ze seks wilde of een massage wilde geven. [19] Verdachte ging met zijn handen over de borsten van aangeefster en aangeefster haalde zijn handen weg. Dit herhaalde zich een aantal keer en toen heeft aangeefster hem laten begaan. [20] Op een gegeven moment pakte verdachte aangeefsters hoofd vast om haar te zoenen. Aangeefster trok haar hoofd weg en zei ‘nee’. Verdachte pakte nogmaals aangeefsters hoofd en zoende haar uiteindelijk. Dit is meerdere keren gebeurd, waarbij aangeefster steeds haar hoofd wegtrok, maar verdachte haar hoofd pakte om het naar zich toe te draaien. [21] Toen verdachte naar de wc ging, pakte aangeefster haar spullen om weg te gaan. Verdachte kwam terug en zei dat aangeefster hem niet zomaar kon achterlaten. Ze waren al zo ver gegaan en aangeefster moest niet zo gemeen doen. Toen kon aangeefster voor haar gevoel niet meer weg. [22] Bij de rechter-commissaris heeft aangeefster nader verklaard dat verdachte een agressieve blik en houding had, die op aangeefster angstaanjagend overkwamen. [23] Aangeefster is toen een meter bij verdachte vandaan gaan zitten en zei dat ze weg wilde en alles tegen haar vriend zou zeggen, waarop verdachte zei dat hij er niets meer over wilde horen. Verdachte zei dat hij gepijpt wilde worden. [24] Aangeefster heeft dit gedaan, in de hoop dat het snel klaar zou zijn. Verdachte deed aangeefsters broek open en heeft haar gevingerd met penetratie van zijn vingers. [25] Uiteindelijk wilde verdachte dat aangeefster ging liggen. Aangeefster lag op de bank, verdachte ging op haar borst zitten en pakte haar bij haar keel, waardoor zij bijna geen lucht meer kreeg. Verdachte heeft aangeefster toen hard gepenetreerd in haar mond totdat hij klaarkwam. Aangeefster had haar handen voor haar gezicht tegen zijn benen aan, zodat zij af en toe lucht kon krijgen. [26] Aangeefster heeft verklaard dat het hele bezoek zo’n vier à vijf uur heeft geduurd. [27]
Betrouwbaarheid
De rechtbank overweegt dat aangeefster op essentiële details steeds consistent heeft verklaard. Zij heeft bij het informatief gesprek zeden, de aangifte en het verhoor bij de rechter-commissaris in de kern steeds hetzelfde verklaard over de seksuele handelingen en de dwang. Aangeefsters verklaringen zijn bovendien volledig en gedetailleerd.
Ook ten aanzien de aangifte van [slachtoffer 3] volgt de rechtbank het verweer van de raadsman niet dat het tijdsverloop tussen de gebeurtenissen en de melding bij de politie de betrouwbaarheid van de verklaringen aantast. De rechtbank herhaalt haar overweging dat een tijdsverloop van enkele dagen tussen de gebeurtenissen en de melding bij de politie, in dit geval was dit tijdsverloop vijf dagen, niet ongebruikelijk is in zedenzaken. Voorts geldt ook in deze zaak dat aangeefster en verdachte elkaar kenden en dat het gelet daarop voorstelbaar is dat aangeefster tijd nodig had om haar gedachten over de gebeurtenissen op een rijtje te krijgen. Daarnaast weegt mee dat aangeefster haar vriend, getuige [getuige 5] , twee dagen na de gebeurtenissen hierover al heeft ingelicht, [28] en haar moeder op 3 maart 2019. [29]
Steunbewijs
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van aangeefster steun vindt in het overige bewijs.
Allereerst wordt de verklaring van aangeefster ondersteund door de verklaring van verdachte. Verdachte heeft bevestigd dat hij die avond bij aangeefster was en dat zij hebben gezoend en elkaar op intieme delen hebben aangeraakt. [30]
De rechtbank ziet ook steun in de e-mail van de moeder van aangeefster, die daarin heeft geschreven dat aangeefster haar op 3 maart 2019 een bericht stuurde met de tekst: ‘Ben je thuis vandaag? Er is me iets slechts overkomen en ik voel me erg depressief.’ Moeder van aangeefster schreef dat aangeefster die middag bij haar is geweest en haar heeft verteld wat er was gebeurd en dat aangeefster huilde en erg emotioneel en verdrietig was. [31] Deze emotionele toestand werd ook door getuige [getuige 5] gezien. Hij heeft verklaard dat aangeefster hem een bericht had gestuurd dat er iets ergs was gebeurd en dat ze naar hem toe kwam. Volgens getuige zag aangeefster er heel vermoeid en bleek uit en was ze chaotisch. Getuige verklaarde dat aangeefster er veel moeite mee had dat zij zich niet had kunnen verzetten. [32] Ook heeft getuige [getuige 5] verklaard dat het incident een zeer negatieve impact heeft gehad op hun relatie. Als getuige aangeefster probeerde te knuffelen, merkte hij dat ze heel angstig en zelfs bang voor hem was. Het was niet meer zo vanzelfsprekend als voorheen. [33]
Uit jurisprudentie volgt dat enkel het gegeven dat een getuige een emotionele toestand bij een aangever constateert niet voldoende is om van steunbewijs te kunnen spreken. Er moet worden beoordeeld of de emotie is ontstaan door het feit dat verdachte wordt verweten. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de emotionele toestand van aangeefster, zoals die is waargenomen door haar toenmalige vriend en moeder, niet als steunbewijs kan dienen, omdat de emoties ook zouden kunnen worden verklaard door dat aangeefster zich mogelijk schaamde tegenover haar vriend of dat ze de ontmoeting met verdachte achteraf als onprettig heeft ervaren, zonder dat er sprake is geweest van dwang. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt dat er niet enkel sprake is van een geconstateerde emotionele toestand van aangeefster, maar dat getuige [getuige 5] ook spreekt van een gedragsverandering. Hij heeft verklaard dat hij aangeefster probeerde te knuffelen, maar merkte dat zij heel angstig was. Aangeefster was zelfs bang voor getuige. [34] Gelet hierop staat de emotionele toestand van aangeefster niet op zichzelf, maar kan hiervan worden vastgesteld dat deze verband hield met het feit dat verdachte wordt verweten.
Al het voorgaande in samenhang bezien leidt de rechtbank tot de conclusie dat er voldoende steun is voor de verklaring van aangeefster, die de rechtbank betrouwbaar acht, zodat de rechtbank uit zal gaan van de gebeurtenissen zoals aangeefster ze heeft beschreven.
Dwang
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte dwang heeft toegepast. Die vraag beantwoordt zij bevestigend.
Aangeefster heeft verklaard tegen verdachte te hebben gezegd dat zij hem niet wilde aanraken en dat zij niet aangeraakt wilde worden. Ook heeft zij meermalen zijn handen weggeduwd en haar hoofd weggetrokken. Dit heeft verdachte genegeerd. Hij is doorgegaan met de seksuele handelingen. Ook heeft verdachte aangeefster tegengehouden toen zij weg wilde gaan. Verdachte heeft verder tegen aangeefster gezegd: ‘Als je hier toch al bent, betekent dat toch dat je meer dingen wil doen’. Zij kreeg door de houding van verdachte het gevoel dat ze niet meer weg kon en dat zij hem seksuele handelingen verschuldigd was. Door dit alles heeft verdachte een situatie doen ontstaan waaraan aangeefster zich niet gemakkelijk kon onttrekken en waarin zij handelingen toeliet die zij anders niet had geduld. Dit kwalificeert de rechtbank als dwang door middel van een andere feitelijkheid.
Met betrekking tot de orale seks kwalificeert de rechtbank de handelingen van verdachte als geweldshandelingen. Hij is op aangeefsters borst gaan zitten, heeft haar keel vastgehouden en vervolgens haar mond gepenetreerd. Aangeefster heeft verklaard dat zij tegen zijn benen moest duwen om adem te kunnen halen. Dit betekent dat verdachte aangeefster met geweld heeft gedwongen om hem te pijpen.
De slotsom is daarom dat de tenlastegelegde seksuele handelingen onder dwang hebben plaatsgevonden.
Bewezenverklaring verkrachting
Gelet op al het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte aangeefster omstreeks 28 februari 2019 heeft verkracht in zijn woning in Amsterdam.
Zoals hiervoor is overwogen, gaat de rechtbank uit van de gebeurtenissen zoals aangeefster die heeft beschreven, nu zij haar verklaring betrouwbaar acht en deze steun vindt in overig bewijs. Van de feitelijke seksuele handelingen in de tenlastelegging zal de rechtbank echter alleen de handelingen in de bewezenverklaring opnemen die zien op het seksueel binnendringen van aangeefster dan wel de handelingen die geleid hebben tot de verkrachting of deze hebben vergemakkelijkt. De overige ontuchtige handelingen zijn geen feitelijkheden of geweld in het kader van de dwang en zullen daarom geen onderdeel uitmaken van de bewezenverklaring, maar zijn in het kader van de strafmaat relevant, omdat ze de context van de gebeurtenissen weergeven.
4.3.4
Zaaksdossier [slachtoffer 2] (zaak A, feit 3 primair en subsidiair)
Uit het dossier en de door verdachte ter terechtzitting afgelegde verklaring blijkt dat verdachte en aangeefster beiden bewoners waren van [locatie] en dat zij met elkaar omgingen.
Verklaring aangeefster
Op 29 oktober 2019 maakte aangeefster [slachtoffer 2] melding van een incident met verdachte, waarbij hij haar aan haar borsten en billen zou hebben betast. In haar aangifte op 25 januari 2022 verklaarde zij dat zij in de periode van 28 op 29 december 2018 door verdachte bij haar thuis is aangerand. Aangeefster en verdachte hebben samen wat gedronken. Aangeefster was snel dronken, maar had het vermoeden dat verdachte iets in haar drankje had gedaan. Ze was moe en wilde slapen. Ze heeft verdachte niet weggestuurd. Aangeefster heeft in de badkamer haar pyjama aan gedaan en is daarna op haar bed gaan liggen. Verdachte zat bij haar. Aangeefster weet niet goed hoe het ging, het zijn allemaal flarden. Ze had geen energie om iets te zeggen. Verdachte is naast haar op bed gaan liggen en zat aan haar borsten en bij haar kruis. Dat was op de kleding, maar hij probeerde dit ook onder de kleding. Aangeefster weet niet zeker of dit gelukt is. Ze duwde hem weg en zei “nee”, maar verdachte ging gewoon door. Ze viel ineens in slaap. Toen ze de volgende ochtend wakker werd, lag verdachte nog naast haar. Aangeefster stond op en verdachte sloeg op haar bil. Uiteindelijk ging verdachte weg. Op 27 september 2022 heeft aangeefster bij de rechter-commissaris in grote lijnen hetzelfde verklaard als in haar aangifte.
Betrouwbaarheid
De rechtbank dient de verklaringen van aangeefster te toetsen op betrouwbaarheid, om te beoordelen of deze voor het bewijs gebruikt kunnen worden. Zoals eerder overwogen, beoordeelt de rechtbank de betrouwbaarheid onder meer door deze te toetsen op consistentie, volledigheid, accuraatheid en authenticiteit. Pas wanneer een verklaring als betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs is beoordeeld, wordt er gekeken of het dossier steun biedt voor de verklaring. Steunbewijs kan echter wel dienen als controlemiddel voor de betrouwbaarheid van een verklaring van een aangever. De rechtbank overweegt dat daarnaast ook aan informatie of gegevens uit andere (objectieve) bronnen kan worden getoetst. Dit kan van belang zijn indien de verklaring gebreken vertoont, waarbij gedacht kan worden aan inconsistenties of aan een groot tijdsverloop tussen de vermeende gebeurtenissen en de melding bij de politie, waardoor het toetsen van de authenticiteit bemoeilijkt wordt.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft aangeefster bij haar eerste melding, de aangifte en in het verhoor bij de rechter-commissaris op essentiële onderdelen consistent verklaard. Zij heeft wel aangegeven dat zij zich niet alles goed kan herinneren, omdat ze onder invloed was. Hierdoor zijn aangeefsters verklaringen mogelijk niet volledig. Daarnaast is er sprake van een aanzienlijk tijdsverloop tussen de gebeurtenissen en de verklaringen. De eerste melding bij de politie vond tien maanden na het vermeende incident plaats. Aangeefster heeft er voor gekozen niet meteen aangifte te doen, omdat verdachte wist waar ze woonde en zij geen risico’s wilde lopen. Uiteindelijk heeft aangeefster ruim twee jaar na de vermeende gebeurtenissen wel aangifte gedaan. Hoewel aangeefster een verklaring geeft voor het tijdsverloop, raakt dit tijdsverloop wel de betrouwbaarheid van haar verklaringen. Ook op basis van andere bronnen kan de betrouwbaarheid van de verklaringen niet nader getoetst worden. De twee getuigen – [getuige 6] en [getuige 7] – hebben alleen verklaard over wat aangeefster aan hen heeft verteld. Uit deze verklaringen blijken geen andere feiten of omstandigheden op basis waarvan getoetst kan worden of aangeefsters verklaring accuraat (dus overeenkomstig de feiten) is. Uit de WhatsApp-gesprekken tussen aangeefster en verdachte na het vermeende incident, kan dit eveneens niet blijken.
Dit alles leidt de rechtbank tot de conclusie dat zij de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster onvoldoende kan toetsen. Dit betekent dat de verklaring niet voor het bewijs kan worden gebruikt. Aan de vraag of er sprake is van steunbewijs voor de verklaring van aangeefster, al dan niet in de vorm van een schakelbewijsconstructie, komt de rechtbank dus niet toe.
De rechtbank acht niet bewezen wat in zaak A onder feit 3 primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
4.3.5
Zaaksdossier [slachtoffer 1] (zaak A, feit 2)
Verklaring aangeefster
Aangeefster [slachtoffer 1] heeft op 9 februari 2022 een informatief gesprek zeden met de politie gevoerd en op 11 februari 2022 aangifte gedaan van aanranding, gepleegd door verdachte tussen 28 en 29 april 2021. Aangeefster heeft in haar aangifte verklaard dat verdachte op de avond van 28 april 2021 bij aangeefster thuis was gekomen en dat verdachte aanbood aangeefster te masseren. Ze weet niet meer precies de volgorde, maar wel wat er is gebeurd. Aangeefster lag op haar buik op haar bed en verdachte ging op haar billen zitten. Verdachte masseerde aangeefster, ging onder haar shirt en bh en zat aan de zijkant van haar borsten. Aangeefster zei dat ze dat niet wilde en dat hij moest stoppen. Verdachte ging van aangeefster af en zij raakten in gesprek, waarbij verdachte tegenover aangeefster zat. Aangeefster werd emotioneel en verdachte gaf haar een vriendschappelijk kneepje net boven haar knie. Hij ging hoger met de kneepjes en duwde op een gegeven moment aangeefsters benen verder uit elkaar. Verdachte masseerde aangeefster vlak bij haar lies en vagina en ging toen over haar kleding heen haar vagina masseren. Aangeefster zat tegen de muur en verdachte blokkeerde haar weg. Aangeefster zei meerdere keren dat ze het niet prettig vond en dat het pijn deed. Later deed verdachte zijn arm om aangeefster heen, maar ging hij met zijn hand steeds lager en onder haar broek en onderbroek op haar rechter bil, die hij vervolgens volledig vastpakte. Aangeefster zei dat verdachte op moest houden omdat zij zich er ongemakkelijk bij voelde. Verdachte wilde later dat aangeefster op zijn bovenbeen zou kriebelen. Hij pakte aangeefsters hand en duwde die vlakbij zijn kruis, hield haar hand vast en bewoog deze waardoor haar hand steeds langs zijn stijve piemel kwam. Aangeefster mocht de hand niet wegtrekken, zij had dat een paar keer geprobeerd. Daarvoor had verdachte aangeefster in haar gezicht geslagen, omdat hij wilde dat zij hem zou zoenen maar dat niet deed. Op enig moment deed verdachte zijn vinger over de mond van aangeefster. Aangeefster haalde zijn hand weg, waarna verdachte zijn duim in haar mond stak. Aangeefster beet in de duim van verdachte, die zijn hand om aangeefsters nek deed en hierin kneep. Verdachte deed zijn duim nog een tweede maal in aangeefsters mond. Uiteindelijk ging verdachte na aandringen van aangeefster naar huis. Aangeefster werd de volgende dag wakker met weinig herinneringen aan de avond met verdachte. Zij heeft de gebeurtenissen diep weggestopt. Die kwamen pas op 22 januari 2022 weer boven, nadat een oud bewoonster van [locatie] in een groepsapp voor vrouwelijke bewoners de vraag stelde of iemand weleens iets vervelends met [verdachte] had meegemaakt. Uit het dossier volgt dat met ‘ [verdachte] ’ verdachte wordt bedoeld. In het verhoor bij de rechter-commissaris heeft aangeefster hierover verklaard dat de ochtend na de gebeurtenissen alle herinneringen weg waren, dat ze alleen nog wist dat verdachte en zij boodschappen hadden gedaan en hadden gegeten, op Netflix een comedy special hadden gezien en dat het lang duurde voordat aangeefster verdachte de deur uit kreeg. In januari 2022 bleek dat zij het allemaal had onderdrukt. Aangeefster kreeg een trigger waardoor zij zich de gebeurtenissen ging herinneren toen zij in een spraakmemo op de oud-bewoonster van [locatie] reageerde en daarin vertelde over haar ervaring met verdachte. Zij hoorde zichzelf dingen vertellen waarvan zij niet eens wist dat het was gebeurd, tot het uit haar mond kwam. Op 29 juni 2022 heeft aangeefster bij de rechter-commissaris in grote lijnen hetzelfde verklaard als in haar aangifte.
Betrouwbaarheid
Zoals hiervoor al is overwogen, dient de rechtbank eerst de verklaringen van aangeefster te toetsen op betrouwbaarheid, om te beoordelen of deze voor het bewijs gebruikt kunnen worden. De rechtbank beoordeelt de betrouwbaarheid onder meer door deze te toetsen op consistentie, volledigheid, accuraatheid en authenticiteit
De verklaringen van aangeefster bij het informatief gesprek zeden, de aangifte en het latere verhoor bij de rechter-commissaris zijn consistent en gedetailleerd. Het tijdsverloop tussen de vermeende gebeurtenissen en de verklaringen van aangeefster (ruim tien maanden) is echter dusdanig groot dat dit een vaststelling van de authenticiteit en accuraatheid van de verklaringen bemoeilijkt. Aangeefster heeft zelf ook aangegeven dat zij niet meer precies de volgorde weet. Ook weegt ten aanzien van het toetsen van de authenticiteit mee dat aangeefster zich de gebeurtenissen voor 22 januari 2022 volgens haar eigen verklaring niet kon herinneren omdat zij deze verdrongen had. Of dat inderdaad zo is geweest en wat een verklaring daarvoor zou kunnen zijn geweest, kan de rechtbank aan de hand van het dossier niet vaststellen. De rechtbank beschikt ook niet over andere informatie dan die van aangeefster op basis waarvan zij kan vaststellen dat de verklaringen authentiek zijn. De verklaringen van aangeefster komen weliswaar overeen met wat de getuigen hebben verklaard, maar zij verklaren allemaal over wat aangeefster aan hen heeft verteld na 22 januari 2022. Verdachte heeft bovendien de feiten ontkend, en verklaard aangeefster niet te kennen. Gelet op het voorgaande, kan de rechtbank niet vaststellen of de verklaringen authentiek en accuraat zijn en kan zij dus de betrouwbaarheid van de verklaring niet toetsen. Daarom kan de verklaring van aangeefster niet worden gebruikt voor het bewijs.
Aan de vraag of er sprake is van steunbewijs voor de verklaring van aangeefster, al dan niet in de vorm van een schakelbewijsconstructie, komt de rechtbank niet toe.
Gelet op al het voorgaande acht de rechtbank niet bewezen wat in zaak A onder feit 2 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van zaak A:
1
op 9 oktober 2021 te Amsterdam door een andere feitelijkheid [slachtoffer 4] heeft gedwongen tot het ondergaan van een handeling die bestond uit het seksueel binnendringen van het lichaam van voornoemde [slachtoffer 4] , hebbende verdachte voornoemde [slachtoffer 4] gedwongen te dulden dat verdachte zijn penis in de vagina van voornoemde [slachtoffer 4] duwde/bracht, en bestaande die andere feitelijkheid hierin dat verdachte het aangeven van voornoemde [slachtoffer 4] dat hij, verdachte moest stoppen en dat zij voornoemde handelingen niet wilde en het wegduwen van hem, verdachte, heeft genegeerd;
Ten aanzien van zaak B:
omstreeks 28 februari 2019 te Amsterdam door geweld en een andere feitelijkheid, [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van voornoemde [slachtoffer 3] , immers heeft hij, verdachte:
- het aangeven van voornoemde [slachtoffer 3] dat zij de door hem gevraagde seksuele handelingen niet wilde verrichten en toelaten genegeerd en
- voornoemde [slachtoffer 3] onder meer via opmerkingen als “Als je hier toch al bent, dat betekent toch dat je meer dingen wil doen”, althans woorden van gelijke aard en/of strekking, het gevoel gegeven dat zij hem seksuele handelingen verschuldigd was en voornoemde [slachtoffer 3] in een situatie gebracht waarin zij door hem, verdachte, gewenste seksuele handelingen niet durfde te weigeren en
- het wegtrekken van haar hoofd en het wegduwen van zijn handen door voornoemde [slachtoffer 3] genegeerd en voornoemde [slachtoffer 3] tegengehouden wanneer zij weg wilde gaan en voornoemde [slachtoffer 3] bij de keel vastgepakt en
- op voornoemde [slachtoffer 3] gaan zitten en voornoemde [slachtoffer 3] bij de keel vastgegrepen en zijn penis in de mond van voornoemde [slachtoffer 3] gebracht en haar oraal gepenetreerd en
- zijn vingers in de vagina van voornoemde [slachtoffer 3] gebracht.
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank het in zaak A onder feit 2 en 3 primair ten laste gelegde niet bewezen, en acht zij het in zaak A onder feit 3 subsidiair niet bewezen, gelet op het in rubriek 4.3.4 en 4.3.5 overwogene. Verdachte wordt daarvan vrijgesproken.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar in zaak A onder 1, 2 en 3 primair en in zaak B bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren, met aftrek van voorarrest.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft – gelet op de bepleite integrale vrijspraak – geen strafmaatverweer gevoerd.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee verkrachtingen. De slachtoffers waren bekenden van hem, die in het kader van het maatschappelijke project ‘ [locatie] ’ bij hem in hetzelfde wooncomplex woonden. Eén van de slachtoffers is in haar eigen woning, daar waar zij zich veilig had moeten voelen, verkracht. Verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk op de lichamelijke en seksuele integriteit van de slachtoffers gemaakt. De impact van zijn handelen op het leven van de slachtoffers is groot, zoals zij tijdens de uitoefening van het spreekrecht onder woorden hebben gebracht. Verdachte heeft ter zitting geen inzicht gegeven in of verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen. Dit acht de rechtbank verontrustend.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 13 juni 2024. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld en dus first offender is. De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsrapport van Reclassering Inforsa van 7 februari 2023, waarin wordt geadviseerd om bij veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van het rapport van het Pieter Baan Centrum van 18 april 2024. Verdachte heeft geweigerd mee te werken aan het onderzoek, waardoor de deskundigen beknot zijn in hun onderzoek. Zij konden hierdoor niet tot vaststellingen omtrent de geestesvermogens van verdachte komen en konden geen advies geven met betrekking tot eventuele gedragskundige interventies en het eventuele benodigde juridische kader daarvoor.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting (hierna: LOVS), die voor een verkrachting met een beperkte mate van dwang als richtsnoer een gevangenisstraf van 24 maanden geven. Daarnaast heeft zij gekeken naar de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank houdt er enerzijds rekening mee dat er in de zaak van aangeefster [slachtoffer 4] sprake is van een mate van dwang die zich juridisch gezien aan de ondergrens van het strafbare bevindt. Anderzijds heeft verdachte in de zaak van aangeefster [slachtoffer 3] gebruik gemaakt van dwang door geweld.
De rechtbank houdt in strafmatigende zin rekening met de overschrijding van de redelijke termijn. Met inachtneming van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens dient in een strafzaak waarbij de verdachte gedetineerd is binnen zestien maanden na aanvang te worden beslist. In dit geval betekent dit dat de redelijke termijn sinds de inverzekeringstelling op 21 maart 2022 in zaak A met een jaar is overschreden. De rechtbank houdt ook rekening met de volgende specifieke omstandigheden in de zaak van verdachte. In zaak B heeft een artikel 12 Sr-procedure plaatsgevonden, waarin het gerechtshof de vervolging van verdachte heeft bevolen nadat de zaak was geseponeerd. In zaak A is verdachte op 18 januari 2023 door het gerechtshof in vrijheid gesteld en in september van dat jaar, tijdens de zitting waarop de inhoudelijke behandeling in eerste instantie zou plaatsvinden, in zaak B gevangen genomen. Vervolgens is verdachte enige tijd geobserveerd in het Pieter Baan Centrum. Deze omstandigheden lagen buiten de macht van verdachte, maar hebben het proces wel vertraagd en (daarmee) ook extra belastend gemaakt. De rechtbank vindt het passend hiermee in strafmatigende zin rekening te houden.
De ernst van de bewezenverklaarde feiten rechtvaardigt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van meerdere jaren. Omdat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie en zij rekening houdt met de overschrijding van de redelijke termijn en de andere hiervoor genoemde strafmatigende omstandigheden, ziet zij aanleiding om in de strafmaat af te wijken van hetgeen de officier van justitie heeft gevorderd. Indien er geen sprake zou zijn van een overschrijding van de redelijke termijn, zou de rechtbank een gevangenisstraf van drie jaar en twee maanden aan verdachte opleggen. Omdat er echter sprake is van overschrijding van de redelijke termijn en hiervoor strafkorting geldt, legt de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf van drie jaren op, met aftrek van voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

9.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

9.1
Benadeelde partij [slachtoffer 3]
9.1.1
Vordering
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert € 21.400,00 aan vergoeding van materiële schade (bestaande uit kosten in verband met studievertraging) en € 12.000,00 aan vergoeding van immateriële schade (in verband met geestelijk letsel), te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Tevens vordert de benadeelde partij oplegging van een contactverbod, met het verzoek dit dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
9.1.2
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide schadeposten voor toewijzing vatbaar zijn. Zij heeft geen oplegging van het contactverbod gevorderd, nu zij dit niet opportuun acht. Verdachte heeft tijdens de periode dat zijn voorlopige hechtenis was opgeheven geen contact met benadeelde opgenomen.
De raadsman heeft bepleit dat de vordering tot materiële schade niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat deze onvoldoende is onderbouwd. Het is onvoldoende kenbaar gemaakt waar de studievertraging door is ontstaan. Ten aanzien van de vordering tot immateriële schade en het gevraagde contactverbod heeft de raadsman geen standpunt ingenomen.
9.1.3
Oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De vordering tot materiële schade is tot een bedrag van € 21.400,00 betwist. De rechtbank is van oordeel dat met bijgevoegde cijferlijst van de studie van benadeelde voldoende is onderbouwd dat zij studievertraging heeft opgelopen, nu hierop te zien is dat zij in het studiejaar 2019-2020 meerdere vakken niet heeft afgerond. Gelet op de periode waarin benadeelde vakken heeft laten vallen en de verklaring van de scriptiebegeleider van benadeelde, is de rechtbank ook van oordeel dat er een rechtstreeks verband bestaat tussen het strafbare feit en de studievertraging. Daarmee staat vast dat aan de benadeelde partij door het in zaak B bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De benadeelde heeft het normbedrag gevorderd van het jaar 2020 voor wetenschappelijk onderwijs (uit: De Letselschade Richtlijn Studievertraging 2019/2020). De advocaat van de benadeelde partij heeft ter zitting toegelicht dat benadeelde ook in 2020-2021 vakken heeft laten vallen en dat uit de verklaring van de scriptiebegeleider eveneens volgt dat de vertraging ook in 2021 heeft plaatsgehad. Het jaar 2020 is dus het gemiddelde van de studievertraging waar de scriptiebegeleider over heeft geschreven, vandaar dat het normbedrag van 2020 wordt gevorderd.
Het gevorderde bedrag komt de rechtbank niet ongegrond of onrechtmatig voor. Zij zal de vordering tot vergoeding van materiële schade dan ook geheel toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 28 februari 2019.
Immateriële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak B bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106, eerste lid en onder b van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van deze schade. Op grond van de onderbouwing van de geleden immateriële schade en de inhoud van het namens het slachtoffer ter zitting uitgeoefende spreekrecht kan de rechtbank naar objectieve maatstaven vaststellen dat sprake is van geestelijk letsel. Hieruit blijkt dat de benadeelde partij forse psychische klachten heeft, waarvoor zij EMDR-behandelingen heeft ondergaan. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 28 februari 2019.
Proceskosten en schadevergoedingsmaatregel
Voorts dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 3] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Contactverbod
De rechtbank legt geen contactverbod aan verdachte op. Gelet op de omstandigheid dat verdachte in de periode dat de voorlopige hechtenis in zaak A was opgeheven geen contact met benadeelde heeft opgenomen, acht de rechtbank een contactverbod niet nodig. Hoewel zij het voorstelbaar acht dat een contactverbod extra gemoedsrust aan de benadeelde zou bieden, acht zij dit – gelet op het ontbreken van omstandigheden die een contactverbod noodzakelijk maken – ook niet opportuun.
9.2
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert € 5.438,84 aan vergoeding van materiële schade en € 10.000,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat verdachte van dit feit wordt vrijgesproken en aan hem ten aanzien van dit feit dus geen straf of maatregel wordt opgelegd.
De benadeelde partij en verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.
9.3
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert € 2.222,76 aan vergoeding van materiële schade en € 2.500,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat verdachte van dit feit wordt vrijgesproken en aan hem ten aanzien van dit feit dus geen straf of maatregel wordt opgelegd.
De benadeelde partij en verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 57 en 242
(oud)van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak A onder feit 2 en 3 primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder feit 1 en in zaak B ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van zaak A, feit 1 en zaak B:
telkens: verkrachting
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
drie (3) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] toe tot een bedrag van € 21.400,00 (eenentwintigduizend vierhonderd euro) aan vergoeding van materiële schade en € 12.000,00 (twaalfduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (28 februari 2019) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 3] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 3] aan de Staat € 33.400,00 (drieëndertigduizend vierhonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (28 februari 2019) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 202 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verklaart [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Verklaart [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.E. Hoogendijk, voorzitter,
mrs. G. Oldekamp en P.K. Oosterling-van der Maarel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E. Willeboer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 31 juli 2024.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden van 19 januari 2022, doorgenummerde p. 01 01 bovenaan en p. 01 02 onderaan.
3.Proces-verbaal van aangifte van 10 november 2021, doorgenummerde p. 1 12 vanaf alinea 4 t/m p. 1 13 alinea 6.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 4] bij de rechter-commissaris van 7 juli 2022, blad 2 voorlaatste alinea t/m blad 3 eerste alinea.
5.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 17 juli 2024.
6.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] van 25 oktober 2021, doorgenummerde p. 1 21 laatste alinea t/m p. 1 22 tweede alinea.
7.Proces-verbaal van aanvullend verhoor getuige [getuige 1] van 19 januari 2022, doorgenummerde p. 1 28 vijfde alinea.
8.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 21 januari 2022, doorgenummerde p. 1 37 halverwege.
9.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 21 januari 2022, doorgenummerde p. 1 37 laatste alinea en p. 1 38 eerste alinea.
10.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] van 21 januari 2022, doorgenummerde p. 1 45 voorlaatste alinea.
11.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4] van 24 januari 2022, doorgenummerde p. 1 48 achtste alinea.
12.Proces-verbaal van bevindingen WhatsApp contact [slachtoffer 4] / [verdachte] (met bijlagen) van 28 januari 2022, doorgenummerde p. 1 82 onderste helft en p. 1 85 halverwege.
13.Proces-verbaal van bevindingen van 7 maart 2022, doorgenummerde p. 1 219 t/m p. 1 221.
14.Proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden van 7 maart 2019, doorgenummerde p. 001 laatste alinea en p. 002 bovenste helft.
15.Proces-verbaal van aangifte van 22 maart 2019, doorgenummerde p. 005 eerste t/m derde alinea.
16.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 3] bij de rechter-commissaris van 7 juli 2022, blad 5 eerste alinea.
17.Proces-verbaal van aangifte van 22 maart 2019, doorgenummerde p. 005 derde tot en met vijfde alinea.
18.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 3] bij de rechter-commissaris van 7 juli 2022, blad 5 eerste alinea.
19.Proces-verbaal van aangifte van 22 maart 2019, doorgenummerde p. 005 derde en tweede alinea van onder.
20.Proces-verbaal van aangifte van 22 maart 2019, doorgenummerde p. 006 derde en vierde alinea.
21.Proces-verbaal van aangifte van 22 maart 2019, doorgenummerde p. 006 zesde en achtste alinea.
22.Proces-verbaal van aangifte van 22 maart 2019, doorgenummerde p. 007 tweede alinea.
23.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 3] bij de rechter-commissaris van 7 juli 2022, blad 6 vierde alinea.
24.Proces-verbaal van aangifte van 22 maart 2019, doorgenummerde p. 007 eerste en tweede alinea.
25.Proces-verbaal van aangifte van 22 maart 2019, doorgenummerde p. 007 vierde en vijfde alinea.
26.Proces-verbaal van aangifte van 22 maart 2019, doorgenummerde p. 007 voorlaatste alinea.
27.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 3] bij de rechter-commissaris van 7 juli 2022, blad 5 vierde alinea.
28.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 5] van 22 mei 2019, doorgenummerde p. 016 voorlaatste alinea.
29.Een ander geschrift, te weten een e-mail van [naam 1] aan [naam 2] van 8 december 2020.
30.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 17 juli 2024.
31.Een ander geschrift, te weten een e-mail van [naam 1] aan [naam 2] van 8 december 2020.
32.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 5] van 22 mei 2019, doorgenummerde p. 016 laatste alinea en p. 017 halverwege.
33.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 5] van 22 mei 2019, doorgenummerde p. 018 eerste alinea.
34.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 5] van 22 mei 2019, doorgenummerde p. 018 eerste alinea.