In deze zaak heeft eiser, wonende in Gouda, beroep ingesteld tegen een besluit van de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, waarbij zijn bezwaar tegen een aanmaning voor een naheffingsaanslag parkeerbelasting ongegrond is verklaard. De naheffingsaanslag, opgelegd op 11 juni 2022 voor een bedrag van € 86,25, werd gevolgd door een aanmaning op 4 augustus 2022, waarvoor aanmaningskosten van € 8,- in rekening werden gebracht. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanmaning, maar het bezwaar werd afgewezen. Tijdens de zitting op 12 juli 2024 was eiser niet aanwezig, terwijl de heffingsambtenaar wel aanwezig was. De rechtbank constateerde dat de heffingsambtenaar had toegezegd het bestreden besluit te vernietigen en de aanmaningskosten te laten vervallen. Hierdoor was er geen procesbelang meer voor eiser, aangezien de procedure niet meer tot een gunstiger resultaat kon leiden. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk en veroordeelde de heffingsambtenaar tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 296,25, en het vergoeden van het griffierecht van € 50,-. De uitspraak werd gedaan door mr. M.H. van Haeften, rechter, en mr. I.G.A. Karregat, griffier, op 19 juli 2024.