In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 25 juli 2024, wordt het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam beoordeeld. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres 1] [huisnummer 1], vastgesteld op € 4.336.000 per 1 januari 2022. Eiser, eigenaar van een grachtenpand in Amsterdam, had bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling, maar de heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond. Tijdens de zitting op 9 juli 2024 werd het beroep behandeld, waarbij eiser en de heffingsambtenaar, vertegenwoordigd door een taxateur, aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank stelt vast dat de waarde in het economische verkeer moet worden vastgesteld, en dat de heffingsambtenaar de keuze heeft om vergelijkingsobjecten te selecteren. De rechtbank concludeert dat de door de heffingsambtenaar geselecteerde vergelijkingsobjecten, die ook grachtenpanden zijn, adequaat zijn en dat de heffingsambtenaar rekening heeft gehouden met de verschillen in oppervlakte, kwaliteit en onderhoud. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat de door hem voorgestelde vergelijkingsobjecten beter zijn dan die van de heffingsambtenaar.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en er geen aanleiding is voor vergoeding van proceskosten of griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.