ECLI:NL:RBAMS:2024:4623

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 juli 2024
Publicatiedatum
25 juli 2024
Zaaknummer
23/241
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekken van een bewonersvergunning voor parkeren in Amsterdam

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Amsterdam het beroep van eiseres tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam om haar bewonersvergunning voor parkeren in te trekken. De rechtbank heeft de zaak op 23 mei 2024 behandeld, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde, mr. O.V. Wilkens, en het college werd vertegenwoordigd door mr. D.R. de Vries. De rechtbank concludeert dat het college de vergunning terecht heeft ingetrokken, omdat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een bewonersvergunning. De rechtbank stelt vast dat eiseres kan beschikken over een stallingsplaats, wat in strijd is met de voorwaarden van de Parkeerverordening 2013. Eiseres had aangevoerd dat het vergunningenplafond was bereikt, maar de rechtbank oordeelt dat dit geen grond is voor intrekking. De rechtbank overweegt verder dat het college niet in strijd handelt met het gelijkheidsbeginsel, omdat de situatie van eiseres niet uniek is en er geen onterecht verleende vergunningen zijn hersteld. De rechtbank wijst ook het beroep op het vertrouwensbeginsel af, omdat er geen ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan door het college. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, maar dat het college wel het griffierecht en proceskosten aan eiseres moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/241

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 juli 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. O.V. Wilkens),
en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam,

(gemachtigde: mr. D.R. de Vries).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het intrekken van haar bewonersvergunning parkeren.
1.1.
Met het bestreden besluit van 1 december 2022 op het bezwaar van eiseres is het college bij dat besluit gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 23 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het college de bewonersvergunning terecht heeft ingetrokken. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. De rechtbank geeft eiseres geen gelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is de vergunning terecht ingetrokken?
4. Eiseres voert aan dat een bewonersvergunning niet mag worden ingetrokken omdat het vergunningenplafond is bereikt. Dit is namelijk geen grond om de vergunning in te trekken, maar slechts een weigeringsgrond. Ook stelt het college ten onrechte dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor verlening van een bewonersvergunning. Eiseres kan niet beschikken over een eigen stallingsplaats.
5. De rechtbank overweegt dat er, anders dan eiseres stelt, geen vergunningenplafond ten grondslag ligt aan het intrekken van de bewonersvergunning. De bewonersvergunning is ingetrokken omdat eiseres volgens het college niet langer aan de voorwaarden voor een bewonersvergunning voldoet. De rechtbank onderzoekt daarom of de bewonersvergunning op deze grondslag terecht is ingetrokken.
6. Het college trekt een bewonersvergunning onder andere in als blijkt dat er niet (langer) wordt voldaan aan de voorwaarden die de Parkeerverordening 2013 stelt. [1] Een van de voorwaarden voor de bewonersvergunning is dat een bewoner niet kan beschikken over een stallingsplaats binnen de gemeente Amsterdam. [2] De rechtbank ziet zich gelet op het voorgaande voor de vraag gesteld of eiseres kan beschikken over een stallingsplaats. De rechtbank gaat bij de beantwoording van deze vraag uit van de situatie zoals die bestond ten tijde van het bestreden besluit. Of eiseres op dit moment nog een stallingsplaats kan huren, is voor de beantwoording van deze vraag daarom niet van belang. De Parkeerverordening 2013 en de vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) gaan uit van een ruime interpretatie van de vraag of iemand over een stallingsplaats kan beschikken. Een bewoner kan ook over een stallingsplaats beschikken, als die bewoner een stallingsplaats kan huren in de garage die hoort bij het blok(deel) waartoe zijn woning behoort. [3]
7. Het college heeft een verklaring overgelegd van [bedrijf] , verhuurder van eiseres en beheerder van een parkeergarage aan de [adres] . De verklaring ziet op de beschikbaarheid van stallingsplaatsen voor een specifieke aanvrager op een bepaald adres, in dit geval eiseres. Op de verklaring kan de verhuurder onder andere aankruisen dat er geen stallingsplaatsen beschikbaar zijn voor de aanvrager, of dat de aanvrager en andere personen met dit adres over een aantal stallingsplaatsen kan beschikken. [bedrijf] heeft op deze verklaring aangekruist dat de aanvrager en anderen op haar adres over 16 plekken kunnen beschikken en daar handmatig bijgeschreven “
op 350 meter afstand, kandidaat huurgeenplek”.Met het college begrijpt de rechtbank de verklaring van [bedrijf] zo dat voor eiseres en andere bewoners die op dezelfde locatie wonen, 16 stallingsplaatsen beschikbaar zijn, maar dat eiseres geen plek huurt.
8. De rechtbank is van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres over een stallingsplaats kan beschikken. Met de verklaring van [bedrijf] heeft het college voldoende onderbouwd dat eiseres een stallingsplaats kan huren in een garage die hoort bij haar adres. Dat de garage niet inpandig is in het appartementencomplex waarin eiseres woont of dat de garage op 350 meter afstand van haar adres is, maakt dit niet anders. Eiseres heeft ervoor gekozen om geen parkeerplaats te huren. Dat komt voor haar rekening en risico.
9. Omdat er sprake is van een gebonden bevoegdheid, is het college gehouden de bewonersvergunning van eiseres intrekken. De parkeerverordening biedt geen ruimte voor het meewegen van de gestelde arbeidsongeschiktheid van of de financiële gevolgen voor eiseres. De rechtbank zal dit in het kader van een beroep op de hardheidsclausule bespreken.
Handelt het college in strijd met het gelijkheidsbeginsel?
10. De rechtbank is van oordeel dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet kan slagen. Eiseres heeft een concreet geval aangevoerd van een bewoner die beschikt over een bewonersvergunning. Het college heeft ter zitting toegelicht dat het onderzoek heeft gedaan naar het door eiseres aangevoerde geval en heeft geconstateerd dat aan de bewonersvergunning van deze bewoner is ingetrokken en na een latere aanvraag opnieuw en ten onrechte is verleend. Het onderzoek leidt ertoe dat ook deze bewonersvergunning zal worden ingetrokken. Gelet hierop, en in aanmerking nemend dat het gelijkheidsbeginsel er niet toe dwingt dat het college fouten zal herhalen [4] , kan het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slagen.
Vertrouwensbeginsel
11. De rechtbank begrijpt eiseres zo dat zij al sinds 2003 een bewonersvergunning heeft en dat deze voor haar plotseling is ingetrokken. De steekproef heeft in die tijd nooit plaatsgevonden. De rechtbank kan het zich voorstellen dat het eiseres vreemd voorkomt dat de bewonersvergunning nu, na zoveel jaren, wordt ingetrokken. In overeenstemming met vaste jurisprudentie van de Afdeling [5] is de rechtbank van oordeel dat eiseres op basis van de eerder verleende parkeervergunning er niet op kon vertrouwen dat zij ook in de toekomst over de aan haar verleende parkeervergunning zou kunnen blijven beschikken.
12. Verder strekt het vertrouwensbeginsel niet zo ver dat een bestuursorgaan als verweerder gehouden is fouten in zijn besluitvorming te laten voortduren. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat aan verweerder toe te rekenen concrete, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon. Van een dergelijke toezegging is in dit geval geen sprake.
Is het besluit voldoende gemotiveerd?
13. Volgens eiseres heeft het college onvoldoende onderbouwd waarom op het maximum van nul bewonersvergunningen op het adres is bereikt. Het besluit is daarom onvoldoende gemotiveerd.
14. Het college voert aan dat het aantal bewonersvergunningen moet worden verminderd met het aantal stallingsplaatsen waar bewoners van dat adres over kunnen beschikken. Met 16 beschikbare stallingsplaatsen, is het maximum aantal bewonersvergunningen dus nul.
15. Volgens artikel 9 lid 4 van de Parkeerverordening 2013 moet als op een adres twee bewonersvergunningen kunnen worden verleend, het aantal stallingsplaatsen waarover de bewoners van dat adres kunnen beschikken in mindering worden gebracht op het maximaal aantal te verlenen bewonersvergunningen per adres.
16. Het adres van eiseres is gelegen in deelvergunninggebied Oost-7a. [6] In dit deelvergunninggebied wordt maximaal één bewonersvergunning per adres verleend. De situatie zoals genoemd in artikel 9 lid 4 van de Parkeerverordening doet zich niet voor. Deze geldt immers als er twee bewonersvergunningen op een adres kunnen worden verleend en daar is in dit geval geen sprake van. Het bestreden besluit is daarom in zoverre in strijd genomen met artikel 3:46 van de Awb.
17. De rechtbank ziet in dit geschil aanleiding om toepassing te geven aan artikel 6:22 Awb en overweegt hiertoe het volgende.
18. Uit de besluitvorming van het college blijkt dat de uiteindelijke grondslag voor het intrekken van de bewonersvergunning niet is dat het maximum aantal bewonersvergunningen is bereikt, maar dat eiseres kan beschikken over een stallingsplaats. De rechtbank is zoals hiervoor overwegen van oordeel dat de intrekking op deze grond terecht is. Dat het college artikel 3:46 Awb heeft geschonden, leidt er daarom niet toe dat bij naleving van dit voorschrift een ander besluit zou zijn genomen. Het is daarom aannemelijk dat eiseres niet door het motiveringsgebrek is benadeeld.
Kan eiseres een beroep doen op de hardheidsclausule?
19. Bij toetsing aan de hardheidsclausule komt aan het college beoordelings- en beleidsvrijheid toe. De rechtbank toetst een beroep op de hardheidsclausule daarom terughoudend. Het beleid van verweerder is erop gericht het autogebruik in de stad te reguleren. De regeling wordt daarom strikt toegepast. De hardheidsclausule wordt alleen in zeer uitzonderlijke gevallen toegepast en ziet voornamelijk op schrijnende gevallen. De situatie van eiseres onderscheidt zich niet in bijzondere mate van de situatie van andere in Amsterdam wonende personen die hun auto nodig hebben. Relevant hierbij is dat eiseres ook zonder een parkeervergunning haar voertuig in de buurt kan parkeren. Dat de kosten hiervan hoger zullen zijn dan een reguliere parkeervergunning maakt niet dat verweerder de vergunning in eiseres haar geval had moeten toekennen. Dat eiseres door arbeidsongeschiktheid geen gebruik kan maken van de stallingsplaats, is door haar niet onderbouwd.
20. De rechtbank is daarom van oordeel dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten geen toepassing te geven aan de hardheidsclausule.

Conclusie en gevolgen

21. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het college de bewonersvergunning terecht heeft ingetrokken. Vanwege het motiveringsgebrek moet het college aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden. Het college moet ook aan eiseres een vergoeding betalen voor haar proceskosten. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- voor de beroepsfase omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Voor elk van beide proceshandelingen heeft eiseres recht op € 875,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A. Segbedzi, rechter, in aanwezigheid van
mr. W.L. van der Pijl, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 37 lid 1 aanhef en onder c Parkeerverordening 2013 (geldig van
2.Artikel 9 lid 1 Parkeerverordening 2013.
3.Toelichting bij artikel 9 Parkeerverordening 2013.
4.Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State 22 juni 2011, ECLI:NL:RVS:2011:B8837.
5.Zie bijvoorbeeld Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 augustus 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR5700.
6.Artikel 2 in samenhang met onderdeel 5.7 aanhef en onder a van de bijlage van het Uitwerkingsbesluit Parkeerverordening 2013.