ECLI:NL:RBAMS:2024:4555

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 juli 2024
Publicatiedatum
24 juli 2024
Zaaknummer
1315305024
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot Tsjechische strafzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 juli 2024 uitspraak gedaan over de vordering van de officier van justitie tot behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de rechtbank in Chomutov, Tsjechië. Het EAB is gericht op de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Tsjechië is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van tien maanden. De opgeëiste persoon heeft geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland en is momenteel gedetineerd. Tijdens de zitting op 4 juli 2024 was de opgeëiste persoon aanwezig, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. C. Arslaner, en een tolk. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd.

De rechtbank heeft de inhoud van het EAB beoordeeld en vastgesteld dat het voldoende informatie bevatte over de grondslag en de inhoud van de veroordeling. De raadsvrouw heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd, maar de rechtbank oordeelt dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank heeft ook de weigeringsgronden van artikel 12 OLW en artikel 6a OLW besproken, maar heeft geconcludeerd dat deze niet van toepassing zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, ook onder de Nederlandse wetgeving strafbaar zijn.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat er geen weigeringsgronden zijn en het EAB voldoet aan de wettelijke vereisten. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-153050-24
Datum uitspraak: 18 juli 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 23 mei 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 19 januari 2024 door de rechtbank in
Chomutov, Tsjechië, (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] (voormalig Tsjecho-Slowakije) op [geboortedag] 1987,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieadres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 4 juli 2024, in aanwezigheid van mr. S.J. Wirken, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. C. Arslaner, advocaat te Den Haag, en door een tolk in de Tsjechische taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Tsjechische nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een arrestatiebevel van de rechtbank in Chomutov van 2 mei 2023 (dossiernummer: 2 PP 72/2020/54). Daarnaast vermeldt het EAB een strafrechtelijk bevel van de rechtbank in Pribram van 24 juni 2019 (dossiernummer 3T 93/2015-60) in verband met de uitspraak van de rechtbank in Pribram, gedateerd op 7 februari 2019 (dossiernummer 3T 93/2015-192) en in verband met de uitspraak van de Arrondissementsrechtbank in Praag, gedateerd op 12 september 2019 (dossiernummer 11 To 271/2019-219). Het arrestatiebevel werd uitgevaardigd wegens het niet naleven van de toezichtvoorwaarden tijdens de voorwaardelijke vrijlating.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van tien maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 193 dagen. Deze vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij de hiervoor genoemde uitspraak van de Arrondissementsrechtbank in Praag van 12 september 2019.
Deze uitspraak betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
In de aanvullende informatie van 6 juni 2024 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit onder meer nog het volgende vermeld:
“By resolution of the District Court in Chomutov dated June, 2 2020, no. 2 PP 72/2020-13, it was decided that [opgeëiste persoon] is conditionally released from serving his sentence. The convicted person was given a probationary period of 2 years and at the same time placed under the supervision of the probation and mediation service. At the end of the probationary period, the court must decide whether the convict lived a proper life and proved himself during the probationary period, or, on the contrary, whether he will be ordered to serve the rest of the sentence. [opgeëiste persoon] probationary period ended on June 2, 2022. Since the court found that the [opgeëiste persoon] did not properly fulfill the conditions of supervision, the court was obliged to order a public meeting and inform about its proceedings and interrogate [opgeëiste persoon]. I add to this that due to the fact that [opgeëiste persoon] committed a crime during the probationary period of conditional release, did not fulfill the conditions of supervision, it can be assumed that it will be decided that [opgeëiste persoon] will serve the rest of the sentence.”
De rechtbank begrijpt uit deze aanvullende informatie dat het aanhoudingsbevel ertoe strekt de opgeëiste persoon aanwezig te laten zijn bij de beoordeling door een rechter van de eventuele herroeping van de hiervoor genoemde voorwaardelijk opgelegde straf. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat een nationaal aanhoudingsbevel aan het EAB ten grondslag ligt, namelijk het in onderdeel b) onder 1 van het EAB genoemde arrestatiebevel van 2 mei 2023, en dat deze beslissing kan worden aangemerkt als 'een andere voor tenuitvoerlegging vatbare gelijkwaardige rechterlijke beslissing' als bedoeld in artikel 2, tweede lid, aanhef en onder c, OLW. [4] Het EAB is dus uitgevaardigd met het oog op de tenuitvoerlegging van een hem opgelegde vrijheidsbenemende straf of maatregel en dus ‘ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem opgelegde vrijheidsbenemende straf of maatregel’ in de zin van artikel 1, aanhef en onder a, OLW. [5]
3.1
Genoegzaamheid
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de grondslag en de inhoud van het EAB onduidelijk is. Daarom dient de overlevering volgens haar te worden geweigerd.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Artikel 2, tweede lid, onder c, OLW schrijft voor dat het EAB de vermelding moet bevatten van een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis, een aanhoudingsbevel of een andere voor tenuitvoerlegging vatbare gelijkwaardige rechterlijke beslissing.
Uit het EAB en de aanvullende informatie van 6 en 18 juni 2024 blijkt het volgende. De opgeëiste persoon is veroordeeld bij vonnis van de rechtbank in Pribram op 24 juni 2019, waarna de executie van de straf is bepaald bij uitspraak van 7 februari 2019. De opgeëiste persoon heeft een klacht ingediend tegen deze uitspraak, die door de
Regional Court in Pragueis afgewezen bij de uitspraak van 12 september 2019. Op de vraag van het IRC bij welke beslissing als laatste de zaak ten gronde is behandeld, heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit laten weten dat dit de uitspraak van 12 september 2019 is. Bij beslissing van de
District Court in Chomutovvan 2 juni 2020 is de opgeëiste persoon vervolgens voorwaardelijk vrijgelaten. Tijdens deze voorwaardelijke vrijlating heeft de opgeëiste persoon opnieuw een strafbaar feit gepleegd, waarvoor hij is veroordeeld door de
District Court in Pribrambij vonnis van 27 mei 2021.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat het duidelijk is hoe het procesverloop is gegaan en welke straf aan de opgeëiste persoon is opgelegd. Het EAB is daarom genoegzaam. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw.
3.2
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering dient te worden geweigerd. Naar aanleiding van een veroordeling van 2015 is een arrestatiebevel uitgevaardigd, omdat de opgeëiste persoon niet heeft voldaan aan de opgelegde voorwaarden. De opgeëiste persoon verklaart niet aanwezig te zijn geweest op de zitting die tot de beslissing heeft geleid.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de overlevering kan worden toegestaan. Er is een hele serie beslissingen die voorkomt in de grondslag van het EAB, maar niet alle beslissingen hoeven aan artikel 12 OLW getoetst te worden. Twee beslissingen moeten getoetst worden aan artikel 12 OLW, namelijk het hoger beroep en de veroordeling die heeft geleid tot de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf. Ten aanzien van zowel de
judgment of the Regional Court of Praguevan 12 september 2019 als de
judgment of the District Court of Pribramvan 27 mei 2021, geldt dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was op de zitting, maar dat artikel 12, sub c, OLW van toepassing is. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW doet zich dan ook niet voor.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat zowel een zitting in eerste aanleg (uitspraak van 7 februari 2019, 3T 93/2015-192) als een zitting in hoger beroep (uitspraak van 12 september 2019, 11 To 271/2019/19) heeft plaatsgevonden. Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [6] Blijkens de aanvullende informatie van 6 juni 2024 is in hoger beroep de strafzaak ten gronde behandeld. De rechtbank zal daarom alleen de beslissing in hoger beroep toetsen aan artikel 12 OLW.
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot het arrest heeft geleid. Uit het EAB en de aanvullende informatie van 6 juni 2024, met daarbij gevoegd het zogeheten D-formulier, blijkt dat het arrest aan de opgeëiste persoon in persoon is uitgereikt op 10 maart 2020, dat de opgeëiste persoon daarbij geïnformeerd is over zijn recht op een herziening of een hoger beroep, en dat de opgeëiste persoon daarvan geen gebruik heeft gemaakt. De rechtbank is op grond hiervan van oordeel dat sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 12, sub c, OLW. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is daarom niet van toepassing.
De vrijheidsstraf is in voorwaardelijke vorm aan de opgeëiste persoon opgelegd. Uit de aanvullende informatie van 6 juni 2024 volgt dat de rechtbank te Chomutov op 2 mei 2023 een arrestatiebevel heeft uitgevaardigd omdat de opgeëiste persoon de voorwaarden die verbonden waren aan de voorwaardelijk opgelegde straf heeft overtreden. Daarnaast is de opgeëiste persoon bij beslissing van
the District Court of Pribramvan 27 mei 2021 (15 T 48/2021-84) veroordeeld voor een nieuw strafbaar feit, gepleegd tijdens de proeftijd.
Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 23 maart 2023 [7] volgt dat de procedure die heeft geleid tot de veroordeling voor een nieuw strafbaar feit die ten grondslag ligt aan de beslissing tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf ook onderworpen dient te worden aan de toets van artikel 12 OLW. Nu deze nieuwe veroordeling blijkens de aanvullende informatie van 6 juni 2024 (mede) heeft geleid tot het arrestatiebevel van 2 mei 2023 en hoogstwaarschijnlijk (mede) zal gaan leiden tot de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf, ziet de rechtbank aanleiding om ook het vonnis van 27 mei 2021 te toetsen aan artikel 12 OLW. Uit de aanvullende informatie van 18 juni 2024 blijkt dat het vonnis aan de opgeëiste persoon in persoon is uitgereikt op 15 mei 2022, dat de opgeëiste persoon daarbij geïnformeerd is over zijn recht op een herziening of een hoger beroep, maar dat hij daarvan geen gebruik heeft gemaakt binnen de daarvoor geldende termijn. De rechtbank is daarom van oordeel dat sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 12, sub c, OLW. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is daarom niet van toepassing.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
Diefstal in een woning door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, terwijl deze diefstal vergezeld gaat van de in artikel 311, eerste lid, onder 5º, van het Wetboek van Strafrecht vermelde omstandigheid.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
De raadsvrouw heeft op de zitting een beroep gedaan op artikel 6a OLW en daarbij meegedeeld dat zij niet met stukken kan onderbouwen dat de opgeëiste persoon aan de voorwaarden daartoe voldoet. De rechtbank is van oordeel dat het beroep op dit artikel daarom niet slaagt.

6.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden

Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland wil uitzitten. De opgeëiste persoon is van mening dat gedetineerden slecht worden behandeld in Tsjechië. Hij heeft ook al vier maanden in hechtenis gezeten in Tsjechië en meent dat het een gevaarlijke situatie is.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat dit verweer moet worden verworpen. In een recente uitspraak van de rechtbank is bepaald dat er geen aanleiding is om gevaar aan te nemen voor Tsjechische detentie-instellingen.
Oordeel van de rechtbank
Teneinde een geslaagd beroep op artikel 11 OLW te doen, dient eerst te worden vastgesteld of in Tsjechië sprake is van een algemeen reëel gevaar voor schending van het in artikel 4 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) gewaarborgde grondrecht. [8] Nu de raadsvrouw geen objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens heeft overgelegd op grond waarvan voornoemd algemeen gevaar kan worden vastgesteld – en de rechtbank ook ambtshalve niet over dergelijke gegevens beschikt –, kan het beroep op artikel 11 OLW niet slagen.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Er staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en er is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 311 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 Overleveringswet.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Rechtbank in
Chomutov(Tsjechië) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. A.R.P.J. Davids en A.R. Vlierhuis, rechters,
in tegenwoordigheid van A. Gabriëlse, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 18 juli 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Vergelijk: Rb. Amsterdam 21 juli 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:4898.
5.Artikel 1, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ
6.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (
7.HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023 (
8.HvJ EU 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198 (Aranyosi en Căldăraru)