ECLI:NL:RBAMS:2024:4474

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 juli 2024
Publicatiedatum
23 juli 2024
Zaaknummer
13-013601-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden en weigeringsgronden

Op 23 juli 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, afdeling Mechelen, op 7 december 2023. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot overlevering behandeld, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsvrouw. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd. De zaak betreft strafbare feiten die volgens Belgisch recht zijn gepleegd, en de rechtbank heeft geoordeeld dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een lijstfeit, namelijk seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie. De rechtbank heeft het verweer van de raadsvrouw verworpen, die betoogde dat de overlevering voor een specifiek feit moest worden geweigerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de garantie van de Belgische autoriteiten met betrekking tot de detentieomstandigheden voldoende was en dat er geen reëel gevaar bestond voor onmenselijke behandeling. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat er geen weigeringsgronden waren en heeft de overlevering toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-013601-24
Datum uitspraak: 23 juli 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 15 mei 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 7 december 2023 door de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, afdeling Mechelen (België) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 9 juli 2024, in aanwezigheid van mr. M. al Mansouri, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. N. de Kock, advocaat in Utrecht.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een aanhoudingsbevel van 7 december 2023, uitgevaardigd door de onderzoeksrechter Philippe van Linthout, referentienummer 2023/137.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Belgisch recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid

4.1
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als een zogenoemd lijstfeit, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staat vermeld.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw betoogt dat de overlevering voor feit C moet worden geweigerd nu dit feit ten onrechte als het lijstfeit “seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie” is aangekruist. Anders dan feiten A en B strekt feit C namelijk niet tot bescherming van minderjarigen en heeft hiermee een ander beschermd belang.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het lijstfeit in redelijkheid is aangekruist voor alle strafbare feiten. De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de overlevering toe te staan voor alle feiten.
Het oordeel van de rechtbank
Het is aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om, aan de hand van het recht van die lidstaat, te beoordelen of de strafbare feiten waarvoor overlevering wordt verzocht onder de hiervoor genoemde lijst vallen. Uitgangspunt is dat de rechtbank aan het oordeel van de uitvaardigende justitiële autoriteit is gebonden. [4]
Op basis van wat de raadsvrouw aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding om hiervan af te wijken. De rechtbank is van oordeel dat de genoemde feiten in samenhang met elkaar moeten worden gezien en beschouwt de feiten uit het EAB dan ook als één feitencomplex, dat valt onder het lijstfeit “seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie”.
Aldus vallen de feiten op de hiervoor genoemde lijst onder nummer 4, te weten:
Seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie.
Uit het EAB volgt dat op de feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon daarnaast zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van sociale re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
De procureur des Konings van het Parket van de procureur des Konings in Antwerpen, afdeling Turnhoudt heeft op 28 mei 2024 de volgende garantie gegeven:
“(…) lastens de genaamde [opgeëiste persoon] ( [geboortedatum] -1997) heb ik de eer u volgende garantie te verstrekken:Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel, bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u over te leveren Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casu [opgeëiste persoon] .Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren om zijn straf of maatregel aldaar te ondergaan. De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie (2008/909/JB:Z).”
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB ziet op feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In zo’n situatie kan de rechtbank de overlevering weigeren. [5]
Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw verzoekt de rechtbank de overlevering op grond van dit artikel te weigeren. Daartoe brengt de raadsvrouw naar voren dat Nederland rechtsmacht heeft over deze feiten, nu de opgeëiste persoon de berichten vanuit Nederland heeft verstuurd en de feiten daarmee in Nederland zijn gepleegd. Het is de vraag of de opgeëiste persoon heeft kunnen voorzien dat hij voor de gedragingen die hij in Nederland heeft verricht in België zou worden vervolgd.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie verzoekt de rechtbank af te zien van deze weigeringsgrond. De officier van justitie voert in dat kader aan dat het onderzoek in België is aangevangen, dat het Nederlandse Openbaar Ministerie niet voornemens is om zelf de opgeëiste persoon te vervolgen en dat het minderjarige slachtoffer zich in België bevindt.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en weigering de uitzondering moet zijn. Verder is de gedachte achter deze facultatieve weigeringsgrond om te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
In het licht van de door de officier van justitie aangedragen argumenten, vormt het gegeven dat het feit wordt geacht gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen. In het bijzonder heeft de rechtbank hierbij gelet op de omstandigheid dat het minderjarige slachtoffer zich in België bevindt. Wat de raadsvrouw heeft aangevoerd, is voor de rechtbank onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.

7.Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden

Bij uitspraak van 14 december 2022 heeft de rechtbank geoordeeld dat een algemeen gevaar bestaat dat gedetineerden in alle detentie-instellingen in België worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling gelet op de detentieomstandigheden in die instellingen. [6]
De rechtbank stelt vast dat er bij brief van 10 juni 2024 van het Diensthoofd bij het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele Rechten en Vrijheden, in Brussel de volgende detentiegarantie is gegeven:
“Ter beantwoording van het verzoek om een individuele detentiegarantie uitgaande van Arrondissementsparket Amsterdam (dd. 23/05/2024) betreffende de detentieomstandigheden waaraan [opgeëiste persoon] ( [geboortedatum] /1997) zal worden onderworpen na overlevering ingevolge het Europees aanhoudingsbevel (dd. 07/12/2023, ref: 2023/137) met oog op strafvervolging uitgaande de Belgische gerechtelijke autoriteiten, verstrek ik u de volgende informatie.

1.In welke detentie-instelling zal de opgeëiste persoon gedetineerd worden?

[opgeëiste persoon] zal worden opgesloten in de gevangenis van Mechelen indien na overlevering door de bevoegde gerechtelijke autoriteit wordt beslist dat de persoon in voorlopige hechtenis dient te blijven.

2. Welke waarborgen worden gegarandeerd inzake de detentieomstandigheden in de detentie-instelling?

België garandeert dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden opgesloten in een instelling en op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden) met in begrip van voldoende individuele leefruimte, afgescheiden sanitair en dagactiviteiten buiten de cel.
In deze zaak garandeert België de volgende waarborgen inzake de detentieomstandigheden waar [opgeëiste persoon] aan zal worden onderworpen na overlevering:
-
De opgeëiste persoon zal niet worden opgesloten in een cel met minder dan 3 m2 individuele levensruimte. Dit geldt zowel indien de opgeëiste persoon in een eenpersoons- als in een meerpersoonscel zou worden opgesloten.
-
De gemiddelde minimum leefruimte van elke cel is 9 m2 inclusief vast meubilair.
o
o De sanitair blokken omvatten een wasbak en een toilet dat is afgescheiden van de rest van de cel door een muur of scherm
o
o Het vast meubilair omvat onder andere een tafel, kast, bed en bureau.
-
De opgeëiste persoon zal een bed ter beschikking hebben en zal bijgevolg niet op grond hoeven te slapen.
-
Er worden verschillende dagactiviteiten buiten de cel voorzien. Deze activiteiten omvatten in ieder geval regelmatige wandelingen in een open koer en familiebezoeken alsook toegang tot gemeenschappelijke ruimtes. Aanvullende activiteiten zoals sport en arbeid zijn onderhevig aan aanzienlijke wachtlijsten.

3.Sanitaire en hygiëne omstandigheden

Als algemene regel, voorziet de Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden in algemene rechten en plichten voor gedetineerden, o.a. het recht op dagelijkse persoonlijke hygiëne, het recht op toegang tot gezondheidszorg en bescherming evenredig aan dewelke wordt voorzien buiten de gevangenismuren. In dit verband, is een penitentiaire gezondheidsraad opgericht bij wet die adviseert bij het verbeteren van de kwaliteit de gezondheidszorg binnen de gevangenismuren. De medische zorg binnen de gevangenismuren is van gelijke kwaliteit als de medische zorg die wordt verstrekt buiten de gevangenismuren.”

Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [7] De rechtbank is gelet op de hiervoor geciteerde, specifiek voor de opgeëiste persoon afgegeven garantie van de Belgische autoriteiten van oordeel dat er voor hem na overlevering geen reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling. Het gevaar van een dergelijke behandeling is met deze garantie immers weggenomen

8.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 Overleveringswet.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, afdeling Mechelen (België) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. E. Biçer en C.M. Delstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.M. Diender, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 23 juli 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Vgl. HvJ EU 6 oktober 2021, C-136/20, ECLI:EU:C:2021:804 (LU (Recouvrement d’amendes de circulation routière)), punt 42.
5.Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW.
6.Rechtbank Amsterdam, 14 december 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:7536.
7.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak ML (C-220/18, ECLI:EU:C:2018:589), punt 114.