ECLI:NL:RBAMS:2024:4451

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 juli 2024
Publicatiedatum
23 juli 2024
Zaaknummer
23/6841
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor woongebouw met 81 appartementen in Amsterdam

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Amsterdam het beroep van eisers tegen de verleende omgevingsvergunning voor het oprichten van een woongebouw met 81 appartementen, inclusief dakterrassen en balkons, op de Zeeburgerdijk in Amsterdam. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, maar laat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. Dit betekent dat de vergunning geldig blijft, ondanks de vernietiging van het besluit. De rechtbank concludeert dat het college van burgemeester en wethouders in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de vergunning te verlenen, maar dat de motivering omtrent de parkeerbehoefte onvoldoende was. Eisers, die woonbootbewoners zijn, vrezen voor aantasting van hun woon- en leefklimaat door het bouwproject en hebben verschillende gronden aangevoerd, waaronder bezonning, geluidsoverlast en de hoogte van het gebouw. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eisers besproken en geconcludeerd dat de bezonning en geluidsoverlast niet onaanvaardbaar zijn, maar dat de parkeerbehoefte niet goed is onderbouwd. De rechtbank heeft de proceskosten van eisers toegewezen en het college veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/6841

uitspraak van de meervoudige kamer van 19 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser 1] , [eiser 2] , [eiser 3] , [eiser 4] , [eiser 5] , [eiser 6] en

[eiser 7] ,allen uit Amsterdam, eisers
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam,verweerder, hierna: het college.
(gemachtigde: mr. H.J. van der Wal).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[vergunninghouder] B.V., uit Papendrecht, (hierna: vergunninghouder)
(gemachtigde: mr. C.J. Koenen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de aan vergunninghouder verleende omgevingsvergunning.
2. Vergunninghouder heeft een omgevingsvergunning aangevraagd voor het oprichten van een woongebouw ten behoeve van 81 appartementen met dakterrassen en balkons, met commerciële plint op de locaties [het project] in Amsterdam (het project). Het college heeft de uniforme openbare voorbereidingsprocedure [1] toegepast en een ontwerpbesluit ter inzage gelegd. Eisers hebben daartegen zienswijzen ingediend.
3. Het college heeft de aanvraag met het besluit van 6 september 2023 (het bestreden besluit) toegekend. Hiertegen hebben eisers beroep ingesteld.
4. De rechtbank heeft het beroep op 13 juni 2024 op zitting behandeld. Eisers [eiser 1] , [eiser 2] en [eiser 7] hebben deelgenomen, alsmede [de persoon] van de Nederlandse Stichting Geluidshinder. Voor het college heeft gemachtigde H.J. van der Wal deelgenomen en namens vergunninghouder [projectontwikkelaar 1] (projectontwikkelaar) en [projectontwikkelaar 2] (projectontwikkelaar) bijgestaan door hun gemachtigde mr. C.J. Koenen.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt of het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten de omgevingsvergunning te verlenen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
6. Het beroep is gegrond. De rechtbank ziet aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Dit betekent dat het besluit geldig blijft, ondanks dat de rechtbank het bestreden besluit vernietigt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
7. Per 1 januari 2024 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat vóór die datum de aanvraag om de omgevingsvergunning is ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen, alsmede de Crisis- en herstelwet, nog van toepassing.
Standpunt eisers
8. Eisers zijn allen woonbootbewoners. Hun woonboten liggen tegenover de projectlocatie. Eisers vrezen voor een onaanvaardbare aantasting van hun woon- en leefklimaat als gevolg van het bouwplan. Zij voeren verschillende gronden aan die zien op de hoogte van het bouwplan, bezonning, windhinder, geluidsoverlast, parkeren, bescherming van het habitat van de vleermuis en het ontbreken van vergoeding van de geleden schade via planschade. Zij stellen verder dat het college meer had moeten sturen op een voor hen gunstiger bouwplan en dat bij een dergelijk groot project een bestemmingsplanwijziging passender zou zijn. De rechtbank zal de verschillende onderdelen van het beroep hierna per onderdeel bespreken.
Toetsingskader, bestemmingsplan en bevoegdheid.
9. Het bestemmingsplan ‘ [bestemmingsplan] ’ is van toepassing. Het college heeft de omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een bouwwerk [2] en het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan. [3] Daarvoor geldt dat het project in overeenstemming moet zijn met een goede ruimtelijke ordening. Het college komt, bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
10. De rechter moet zich beperken tot de vraag of het college in dit geval in redelijkheid heeft kunnen besluiten om van zijn bevoegdheid gebruik te maken om, in strijd met het bestemmingsplan, een omgevingsvergunning aan vergunninghouder te verlenen. Op de zitting hebben eisers betoogd dat het college zijn bevoegdheid had moeten aanwenden om een voor eisers gunstiger bouwplan te realiseren. De bevoegdheid van het college strekt zich echter niet uit tot het sturend optreden, maar ziet op het toetsen van de aanvraag zoals het door vergunninghouder is ingediend en om de daarbij betrokken belangen af te wegen. Gezien dit toetsingskader is het college ook niet gehouden om het bestemmingsplan te wijzigen, zoals door eisers is betoogd, nog daargelaten of het college daartoe bevoegd is of dat een bestemmingsplanwijziging voor eisers tot een ander resultaat zou hebben geleid. Anders dan eisers betogen, is het college ook niet gehouden om al dan niet toegestane afwijkingen van naastgelegen bestemmingsplannen bij de beoordeling van de aanvraag te betrekken.
Bouwhoogte
11. Eisers vinden dat het project te hoog wordt. Zij wijzen op een in de ruimtelijke onderbouwing genoemde hoogtenorm van 25% en stellen dat die norm is overschreden. Het college heeft op zitting toegelicht dat die 25% norm niet van toepassing is in het gebied waar het project komt. Voor het project geldt dat de hoogte van het te realiseren gebouw niet in strijd mag zijn met de goede ruimtelijke ordening. Het college heeft toegelicht dat de gebouwen tegenover de projectlocatie vijf verdiepingen tellen. Het bouwplan telt zes verdiepingen en is daarom stedelijk goed inpasbaar. Het gaat bovendien om een gebied waarin ook een autonome ontwikkeling (met grotere bouwhoogte) zou passen, aldus het college. De rechtbank volgt de toelichting van het college op dit punt en concludeert dat het college in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat het bouwplan op het aspect hoogte niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening.
Bezonning
12. Het college heeft een bezonningsstudie van BK Bouw- en Milieuadvies B.V. (nu Equipe Adviseurs B.V.) van 13 mei 2022 aan de vergunning ten grondslag gelegd. Volgens eisers zijn de conclusies uit deze bezonningsstudie onjuist. Zij stellen dat het rapport uitgaat van een onjuist meetpunt en van een onjuist waterpeil. Eisers stellen dat zij veel minder zonuren zullen hebben dan uit de bezonningsstudie van vergunninghouder blijkt. Zij hebben ter onderbouwing daarvan een eigen bezonningsstudie ingebracht van zonnestudie.nl van 11 oktober 2023 en een door henzelf uitgevoerd bezonningsonderzoek.
13. De rechtbank stelt vast dat uit de bezonningsstudie van vergunninghouder volgt dat de hele gevel bij elke woonboot mimimaal twee uur wordt beschenen. Het college heeft daarnaast toegelicht dat het rapport uitgaat van het door Waternet vastgestelde waterpeil van -0,4 NAP. Eisers hebben niet toegelicht waarom het door Waternet vastgestelde waterpeil niet juist is. Het standpunt dat het rapport uitgaat van een onjuist meetpunt en van een onjuist waterpeil, volgt de rechtbank dan ook niet. De rechtbank stelt verder vast dat de bezonningsstudie van eisers uitgaat van drie meetpunten die allen op het water liggen in plaats van de gehele gevel. Dit is niet representatief voor de te verwachten situatie. Het rapport van eisers doet de rechtbank om die reden niet twijfelen aan de uitkomst van de bezonningsstudie van vergunninghouder. De rechtbank concludeert dan ook dat het college in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat het aspect bezonning niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening.
Windhinder
14. Eisers vinden dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de gevolgen van het bouwplan voor de windstromen in de omgeving.
14. Deze grond slaagt niet. Uit de Structuurvisie [4] volgt dat een windonderzoek wordt geadviseerd voor gebouwen vanaf een hoogte van tweeëntwintig meter en pas is voorgeschreven voor gebouwen hoger dan dertig meter. Het project is lager dan 22 meter. Voor zover eisers stellen dat juist regelmatig een westenwind waait en het bouwplan wel degelijk effect heeft op een de windstroom uit die richting, geldt nog dat vergunninghouder een nadere notitie van adviesbureau Peutz B.V. van 24 mei 2024 heeft ingebracht, waaruit blijkt dat het project ook bij westenwind niet zal zorgen voor een significante verandering van de windstroming over het kanaal en bij de woonboten.
Geluid
16. Eisers vrezen verder voor geluidsoverlast van de balkons die aan de noordzijde van het gebouw (tegenover de woonboten) zijn voorzien. Zij hebben een onderzoek overgelegd van de Nederlandse Stichting Geluidshinder van 4 oktober 2023, waaruit volgens hen blijkt dat ernstige geluidshinder valt te verwachten van de balkons. Daarnaast hebben eisers zelf geluidsmetingen gedaan. Op basis hiervan stellen eisers dat de geluidsoverlast onaanvaardbaar zal zijn. De rechtbank volgt eisers niet in dit standpunt.
17. De rechtbank stelt voorop dat er geen wettelijke normen zijn voor geluid. Van belang is dat de te verwachten toename van het geluid aanvaardbaar is en daarmee inpasbaar in de ruimtelijke ordening. De rechtbank is het in dit kader met het college eens dat bij de beoordeling van een aanvraag moet worden uitgegaan van een 'normaal gebruik' van balkons, waarbij een barbecue of borrel op de balkons te verwachten is. Deze zullen in het algemeen niet voortdurend en ook niet tijdens de nachtelijke uren plaatsvinden. De rapportage van Equipe Adviseurs B.V. van 15 juli 2022, ingebracht door vergunninghouder, gaat ook uit van dit ‘normaal gebruik’. Op basis van de beschouwde worst-case situatie en de rekenresultaten wordt hierin geconcludeerd dat het stemgeluid vanaf de balkons niet tot onaanvaardbare hinder zal leiden bij de woonboten. De gemachtigde van vergunninghouder heeft op de zitting verder toegelicht dat bij de bouw rekening is gehouden met de akoestiek door de noordgevel met geluidsabsorberende materiaal te bekleden en dat het rapport daarmee rekening houdt. Het onderzoek van de Nederlandse Stichting Geluidshinder en de eigen berekeningen van eisers houden hier geen rekening mee. Dit rapport heeft verder piekmomenten als uitgangpunt genomen voor een lange termijn berekening. De rechtbank volgt het standpunt van het college en vergunninghouder dat dit dan ook geen representatieve weergave is van de te verwachten geluidsniveau bij normaal gebruik van de balkons. Dit rapport geeft de rechtbank daarom geen aanleiding om te twijfelen aan de ruimtelijke onderbouwing op het onderdeel geluid, uitgaande van normaal gebruik van de balkons. Dat eisers hinder zullen ervaren, hetgeen ook een subjectieve beleving is, is mogelijk, maar in objectieve zin is aannemelijk gemaakt dat er geen onaanvaardbare hinder ontstaat bij een normaal gebruik van de balkons.
Parkeren
18. Eisers voeren aan dat de parkeerbehoefte niet juist is vastgesteld.
18. Bij de berekening van de te verwachten parkeerbehoefte heeft het college de parkeerbehoefte van het oude gebruik van het perceel verrekend met de behoefte van het nieuwe gebruik ervan (salderen). Het college heeft geconcludeerd dat er sprake is van een parkeerbehoefte van nul parkeerplaatsen. Het college heeft in het verweerschrift evenwel onderkend dat de ruimtelijke onderbouwing op het aspect parkeren niet in overeenstemming is met de uitgangspunten uit de Nota Parkeernormen Auto (parkeernota). Het college heeft in het verweerschrift alsnog de te verwachten parkeerbehoefte berekend op basis van de parkeernota. Het college heeft toegelicht dat de totale parkeerbehoefte voor de woningen (afgerond) zestien parkeerplaatsen is. De parkeerbehoefte van het bestaande pand is (afgerond) negentien parkeerplaatsen. Deze berekening leidt bij saldering alsnog tot een berekening van nul te realiseren parkeerplaatsen. Het college heeft verder toegelicht dat het project niet tot toegenomen parkeerdruk op straat zal leiden omdat geen parkeervergunningen worden verstrekt aan bewoners van nieuwbouwwoningen.
20. De rechtbank volgt de toelichting van het college dat de (her)berekening van het aantal te realiseren parkeerplaatsen na saldering, uitgaande van parkeernota, alsnog uitkomt op nul parkeerplaatsen. Eisers hebben aangevoerd dat zij verwachten dat er toch vergunningen zullen worden verstrekt aan specifieke doelgroepen. De rechtbank oordeelt echter dat het college bij de onderbouwing van de vergunning mag uitgaan van het eigen beleid dat parkeervergunningen in beginsel niet worden verstrekt aan bewoners van nieuwbouwwoningen. Voor zover eisers aanvoeren dat überhaupt niet mag worden gesaldeerd volgt de rechtbank hen niet. Uit vaste rechtspraak volgt dat salderen is toegestaan tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat niet kan worden gesaldeerd. [5] Die omstandigheden zijn gesteld noch gebleken. Wel is het aan het college om inzichtelijk te maken hoe is gesaldeerd en dat heeft het college gedaan. Eisers hebben niet weersproken hoe het college in het verweerschrift heeft gesaldeerd.
21. Het voorgaande leidt ertoe dat het bestreden besluit op het aspect parkeren moet worden vernietigd omdat het besluit op dit punt niet voldoende is gemotiveerd. Omdat het college in beroep alsnog de parkeerbehoefte van een draagkrachtige motivering heeft voorzien zal de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand laten. Het gevolg hiervan is wel dat eisers een deel van hun proceskosten vergoed zullen krijgen.
Vleermuizen
22. Eisers stellen nog dat de gewone dwergvleesmuis op de projectlocatie is gesignaleerd. Dit maakt dat het project niet zonder nader onderzoek naar deze ontwikkeling kan worden gerealiseerd. De rechtbank is van oordeel dat het wettelijk voorschrift ter bescherming van vleermuizen zich niet uitstrekt tot de belangen van eisers. Zij procederen immers niet vanuit het belang van natuurbehoud, maar vanuit hun belang van aantasting van hun eigen woon- en leefsituatie. De rechtbank zal deze beroepsgrond op basis van het ontbreken van relativiteit daarom niet nader bespreken.

Planschade

23. Eisers stellen dat het college bij de belangenafweging de omstandigheid heeft moeten betrekken dat zij als woonbootbewoners niet in aanmerking komen voor planschade. Eisers zullen zich geconfronteerd zien met verhoogde stookkosten en verminderde opbrengst van zonnepanelen wegens schaduwwerking als het bouwplan is gerealiseerd. De rechtbank is van oordeel dat de onmogelijkheid om compensatie via planschade te kunnen krijgen, voor zover daarvan sprake zou zijn, buiten deze procedure valt en om die reden geen nadere bespreking behoeft.

Conclusie en gevolgen

24. Het bestreden besluit is op het onderdeel parkeren onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank verklaart het beroep hierom gegrond en vernietigt het bestreden besluit. Omdat het college in beroep alsnog de parkeerbehoefte van een draagkrachtige motivering heeft voorzien en de overige gronden van eisers geen doel treffen, zal de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand laten. Omdat sprake is van een gegrond beroep veroordeelt de rechtbank het college wel in de kosten voor de behandeling van het beroep.
Proceskosten
25. Eisers hebben verzocht om vergoeding van € 4.300,- aan verletkosten, bestaande uit € 675,- voor het bijwonen van de zitting en € 3.625,- andere kosten. Zij hebben ook verzocht om een vergoeding van € 2.747,- voor het inschakelen van de deskundigen op het gebied van bezonning en geluid.
26. Ten aanzien van de door eisers opgegeven verletkosten overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van artikel 1, eerste lid aanhef en onder e, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) komen verletkosten van een partij in aanmerking voor vergoeding. Het gaat hierbij enkel om tijdverzuim in verband met het bijwonen van de zitting, niet om tijdverzuim in verband met voorbereiding en verrichten van andere proceshandelingen. De
€ 3.625,- aan gevorderde ‘andere kosten’ komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank ziet wel aanleiding het college te veroordelen in de kosten voor het bijwonen van de zitting van eiseres [eiser 1] . Eiseres [eiser 1] heeft haar verletkosten van € 125,- per uur aan gemist inkomen onderbouwd met een bewijsstuk. Uit artikel 2 onder e van het Bpb volgt dat de vergoeding maximaal € 103,- per uur bedraagt. De zitting op 13 juni 2024 heeft afgerond drie uur geduurd. Eiseres [eiser 1] komt daarom in aanmerking voor vergoeding van haar verletkosten ter hoogte van 3 uur x € 103,-, dus in totaal € 309,-. Eisers [eiser 2] en [eiser 7] hebben de gestelde verletkosten niet onderbouwd. De door deze eisers gestelde verletkosten komen om die reden niet voor vergoeding in aanmerking.
27. Eisers [eiser 1] , [eiser 2] en [eiser 7] hebben daarnaast reistijd gedeclareerd. De reiskosten van deze eisers komen voor vergoeding in aanmerking tegen de reiskosten per openbaar vervoer, laagste klasse. De rechtbank heeft de NS reisplanner geraadpleegd om de hoogte van een enkele reis van het adres [adres] naar de rechtbank vast te stellen. Voor een enkele reis is het maximale reisbedrag € 2,88. De rechtbank kent een bedrag aan reiskosten toe van (3 x € 2,88) x 2 (heen en terugreis), in totaal € 17,28.
28. De kosten van de door eisers opgevoerde deskundigenrapporten komen niet voor vergoeding in aanmerking omdat het besluit niet op de onderdelen geluid of bezonning is vernietigd.
29. Het college moet wel de door eisers betaalde griffierecht vergoeden ter hoogte van € 184,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eisers tot betaling van € 326,28
(€ 309,00 + € 17,28).
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eisers moet vergoeden;
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Sullivan, voorzitter, en mr. J.F. Kuiken en
mr. L.Z. Achouak el Idrissi, leden, in aanwezigheid van mr. N. van der Kroft, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2024.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Op het hoger beroep tegen deze uitspraak is de Crisis- en herstelwet van toepassing. Dit betekent dat in het hogerberoepschrift de gronden van hoger beroep kenbaar moeten worden gemaakt. Na de genoemde termijn van zes weken kunnen geen nieuwe beroepsgronden meer worden aangevoerd. Indien binnen de beroepstermijn geen gronden zijn ingediend, wordt het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 2.1, eerste lid en onder a, van de Wabo.
3.Artikel 2.1, eerste lid en onder c, van de Wabo in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 3, van de Wabo.
4.Amsterdam Structuurvisie 2040 van 10 januari 2019.
5.Zie bijvoorbeeld een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 december 2023; ECLI:NL:RVS:2023:4852, rechtsoverweging 8.1.