In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 16 juli 2024 een tussenvonnis gewezen waarin prejudiciële vragen zijn gesteld aan de Hoge Raad. De zaak betreft een geschil tussen de stichting Woonstichting Lieven De Key (eiseres) en een gedaagde die niet is verschenen. De kern van de zaak draait om de vraag of een beding in een overeenkomst tussen een handelaar en een consument, dat bepaalt dat de consument bij tekortschieten in de nakoming van de overeenkomst alle gerechtelijke kosten moet betalen, moet worden aangemerkt als een oneerlijk beding in de zin van Richtlijn 93/13 EG. De kantonrechter heeft in een eerder tussenvonnis op 23 april 2024 het voornemen kenbaar gemaakt om deze vragen aan de Hoge Raad voor te leggen. De eiseres heeft geen opmerkingen gemaakt over de voorgenomen vragen, maar heeft wel verzocht om aanhouding van de zaak totdat de Hoge Raad de prejudiciële vragen in een andere zaak heeft beantwoord. De kantonrechter heeft geoordeeld dat er op dit moment onvoldoende reden is voor aanhouding en heeft besloten de vragen aan de Hoge Raad te stellen. De griffier is opgedragen om een afschrift van het vonnis en het tussenvonnis aan de Hoge Raad te zenden. De verdere beslissing in de zaak is aangehouden totdat het antwoord van de Hoge Raad is ontvangen.