Uitspraak
RECHTBANK Amsterdam
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
3. de rechtspersoon naar buitenlands recht
4. de rechtspersoon naar buitenlands recht
1.De zaak en de beslissing in het kort
for convenience) van dat contract. Waarop Honeywell in zo’n geval recht heeft, is geregeld in artikel 22.8. De rechtbank is van oordeel dat artikel 22.8 zo moet worden uitgelegd dat na een tussentijdse beëindiging
for convenienceHoneywell in beginsel onmiddellijk aanspraak kan maken op de in artikel 22.8 genoemde vergoedingen. Alleen het meerwerk vormt hierop een uitzondering, omdat het contract daar een specifieke bepaling voor kent met als voorwaarde dat ABT MEP pas hoeft te betalen als zij daar zelf van de schakel boven haar in de keten betaling voor heeft ontvangen (pay-when-paid
-principe).
2.De procedure
3.De feiten
determinations.
Mechanical, Electrial and Plumbing Works) van het A-pier project. ABT MEP is een vennootschap onder firma en is opgericht voor de uitvoering van de ‘MEP Works’ van de A-pier. De vennoten van ABT MEP zijn Anel, BN en TAV.
Sub-subcontract for the Information and Communication Technologies(hierna: het sub-subcontract). Dat heeft betrekking op de aanleg van een
Building Management Systeem(BMS) ten behoeve van de klimaatinstallatie en voor het uitvoeren van werkzaamheden met betrekking tot het ACSM-systeem, een gebouw-monitoringsysteem voor (andere) installaties zoals liften en roltrappen. De aanneemsom van het sub-subcontract bedroeg € 4.698.000,-.
Schedules). In het sub-subcontract is ABT MEP aangeduid als Sub-Contractor en Honeywell als Sub-subcontractor. Schiphol is aangeduid als Employer, het externe adviesbureau dat optreedt namens Schiphol als Engineer en BN-TAV als Contractor.
Fédération Internationale des Ingénieurs-Conseils(FIDIC). Over het sub-subcontract is beperkt onderhandeld, omdat ABT MEP wilde vasthouden aan het format dat zij opgelegd had gekregen van BN-TAV.
Payment Terms) opgenomen. Bijlage 11 luidt als volgt (naar de rechtbank begrijpt, is daarin sprake van een misnummering na artikel 3; daar waar na artikel 3 opnieuw de nummers 1 en 2 staan, leest de rechtbank daarom 4 en 5):
interim payment application(IPA) aan ABT MEP gestuurd. Op basis van de IPA’s heeft ABT MEP in totaal ongeveer 1,5 miljoen euro betaald aan Honeywell.
Extension of Time(EoT) claims). Over die claims en de onderbouwing daarvan hebben partijen vanaf maart 2021 gecorrespondeerd.
termination for default. Op 15 december 2021 heeft BN-TAV vervolgens de onderaannemingsovereenkomst met ABT MEP beëindigd. ABT MEP heeft op haar beurt bij brief van 23 december 2021 aan Honeywell laten weten het sub-subcontract met Honeywell te beëindigen op grond van artikel 22.2 van het sub-subcontract (
termination for default).
final interim applicationin te dienen. In die e-mail staat ook: “
These documents and all the data are to be transferred to the SNBV[Schiphol, toevoeging rechtbank]
for them to approve/determine as the net-off (final settlement) for A-Pier Project”.
final interim applicationingediend bij ABT MEP. Daarin heeft Honeywell aanspraak gemaakt op:
Variations;
Termination for Sub-Contractor’s Convenienceals bedoeld in de artikelen 22.6 tot en met 22.8 van het sub-subcontract.
final payment application(hierna: de FPA) bij ABT MEP ingediend. De daarin opgenomen aanspraak bedraagt in totaal € 3.834.043,28, bestaande uit:
variation orders;
Purported Final Determination(hierna: de Eindbeoordeling) vastgesteld voor het gehele werk aan de A-pier en deze aan BN-TAV verstrekt. BN-TAV betwist de juistheid van de Eindbeoordeling.
Delay and Quantum Expert Rapportuitgebracht over de door Honeywell bij ABT MEP ingediende claims. Begbey concludeert in zijn rapport dat Honeywell een vordering van in totaal € 2.733.133,04 heeft op ABT MEP.
4.De vorderingen van partijen
Measured Works,
Variations,
disruption costs,
determination-procedure van artikel 11.4 van het sub-subcontract dan wel betaling van BN-TAV aan ABT MEP niet hoeft af te wachten,
for conveniencein de zin van artikel 22.6 van het sub-subcontract. Op grond van artikel 22.8 heeft Honeywell recht op onmiddellijke betaling. De in artikel 11.4 en in bijlage 11 van het sub-subcontract genoemde procedure is niet van toepassing bij een beëindiging
for convenience. Voor zover de
determination-procedure wel van toepassing zou zijn, dan geldt dat ABT MEP c.s. geen beroep kunnen doen op artikel 11.4. Ook kunnen ABT MEP c.s. geen beroep doen op de vaststelling door de Engineer.
defaultof een beëindiging
for convenience, pas recht op betaling nadat door de Engineer definitief is vastgesteld waarop Honeywell recht heeft én nadat ABT MEP daarvoor van BN-TAV betaald heeft gekregen.
determinationte doen. Honeywell moet dan eerst een nadere FPA indienen, die is aangepast op de vorderingen die zij in deze procedure heeft ingesteld. De claims van Honeywell in deze procedure zijn namelijk gebaseerd op het rapport van haar deskundige Begbey en die claims wijken af van de eerder door Honeywell bij ABT MEP ingediende FPA.
5.De beoordeling
Termination by Sub-Contractor for Sub-subcontractor Defaultin de zin van artikel 22.2 of als een
Termination for Sub-Contractor’s Conveniencein de zin van artikel 22.6.
defaultals bedoeld in artikel 22.2 is vereist dat zich één van de in artikel 22.2.1 omschreven situaties voordoet of dat aan de kant van Honeywell sprake is van één van de in artikel 22.2.2 genoemde tekortkomingen. ABT MEP c.s. hebben niet gesteld dat zich één van de in artikel 22.2.1 omschreven situaties voordoet. Ook hebben ABT MEP c.s. geen concrete tekortkoming van Honeywell gesteld: een concrete tekortkoming is niet genoemd in de beëindigingsbrief van 23 december 2021 en evenmin in deze procedure.
defaultte beëindigen, omdat Schiphol het hoofdcontract met BN-TAV wegens
defaulthad beëindigd. De rechtbank volgt ABT MEP c.s. niet in hun standpunt dat de grond voor beëindiging hoger in de keten bepalend is voor de wijze waarop de rechtsverhouding tussen ABT MEP en Honeywell is geëindigd. De tekst van de overeenkomst bepaalt niet dat de (grond voor) beëindiging van het hoofdcontract doorwerkt in de onderhavige rechtsverhouding. ABT MEP c.s. hebben onvoldoende gemotiveerd waarom de back-to-back-structuur van de overeenkomst dit zou meebrengen. De grondslag voor beëindiging in de verhouding tussen ABT MEP en Honeywell moet dus zelfstandig worden beoordeeld. Bovendien is gesteld noch gebleken dat de beëindiging van het hoofdcontract door Schiphol verband hield met enige tekortkoming van Honeywell of één van de onderaannemers van Honeywell.
defaultis het aan hen om in deze procedure de feiten en omstandigheden ter onderbouwing daarvan te stellen. Dat hebben zij niet gedaan. Daarmee is een tekortkoming van Honeywell dus niet komen vast te staan.
for convenience). Die bepaling geeft aan ABT MEP de (verstrekkende) bevoegdheid om het sub-subcontract zonder opgave van reden tussentijds te beëindigen.
for convenience. In artikel 22.8 is onder meer bepaald op welke vergoedingen Honeywell recht heeft in geval van een beëindiging
for convenience. Artikel 22.8 luidt als volgt:
determination-procedure van artikel 11.4 en de bepalingen van bijlage 11 van toepassing zijn.
for convenience. Volgens Honeywell is artikel 11.4 en de daarin opgenomen
determination-procedure niet van toepassing bij een beëindiging
for conveniencedoor ABT MEP. Een vaststelling op het hoofdniveau tussen Schiphol en BN-TAV is volgens Honeywell niet van belang in de verhouding tussen Honeywell en ABT MEP en hoeft dus ook niet te worden afgewacht.
determination-procedure van artikel 11.4 moet worden gevolgd en dat Honeywell pas recht heeft op betaling nadat door de Engineer definitief is vastgesteld waarop Honeywell recht heeft én nadat ABT MEP daarvoor van BN-TAV betaald heeft gekregen. Indien de verdere afhandeling van de finale afrekening tussen Schiphol en BN-TAV niet zou kunnen worden afgewacht, moet worden uitgegaan van de huidige vaststelling van de Engineer, aldus ABT MEP c.s.
for conveniencemoeten worden betaald en hoe de omvang van de aanspraken van Honeywell moeten worden vastgesteld, is het nodig het sub-subcontract uit te leggen. Bij de uitleg van een overeenkomst staat de subjectieve gemeenschappelijke partijbedoeling voorop. Deze partijbedoeling kan in dit geval echter niet worden achterhaald, omdat partijen daar niets over hebben gesteld. Zij hebben over het sub-subcontract beperkt onderhandeld. Niet gesteld is dat voorafgaand aan het aangaan van het sub-subcontract over (de tekst van) artikel 22.8 is gesproken.
- In de aanhef van artikel 22.8.1 is bepaald dat de Subcontractor (hier: ABT MEP) aan de Sub-subcontractor (hier: Honeywell) moet betalen (
- Artikel 22.8.1 verwijst niet naar artikel 11.4 of de in artikel 11.4 beschreven
- In artikel 11.4.1 is opgenomen dat die bepaling alleen van toepassing is als dat elders in het sub-subcontract is bepaald
- In het geval van een beëindiging wegens
- Een equivalent van artikel 22.4 ontbreekt bij de beëindiging
- In artikel 21.1 (
- Uitsluitend ten aanzien van het bepaalde in artikel 22.8.1 onder a (
- In bijlage 11 is evenmin een specifieke regeling opgenomen over betaling na een beëindiging op grond van artikel 22.8 (
determination-procedure uitsluitend van toepassing zijn als dat in het sub-subcontract uitdrukkelijk is bepaald. Dat laatste is bij een beëindiging
for convenienceniet het geval. In de artikelen 22.6, 22.7 en 22.8 is namelijk – in tegenstelling tot wat op veel andere plaatsen in het sub-subcontract is bepaald – niet verwezen naar artikel 11.4. Het achterwege laten van een verwijzing naar artikel 11.4 in de artikelen 22.6-22.8 moet daarom vanuit de systematiek van het sub-subcontract als een bewuste keuze worden gezien. Verder is in artikel 22.8.1 uitsluitend ten aanzien van de retentiebedragen naar bijlage 11 verwezen. Het ontbreken van een verwijzing naar bijlage 11 ten aanzien van de andere financiële aanspraken in dat zelfde artikellid wijst er daarom op dat bijlage 11 op die andere financiële aanspraken niet van toepassing is, te meer omdat in bijlage 11 niet is voorzien in betaling en afwikkeling in verband met een beëindiging op grond van artikel 22.8 (anders dan betaling van de retentiebedragen).
for conveniencemoet worden toegepast, nog betoogd dat vrij vertaald uit artikel 22.8.1 aanhef en onder b blijkt dat de voor het verrichte werk verschuldigde bedragen “in overeenstemming met het sub-subcontract” moeten worden betaald. De rechtbank is van oordeel dat deze vrije vertaling niet een juiste weergave is van de tekst en strekking van artikel 22.8.1 aanhef en onder b. De in die bepaling gebruikte formulering
“the amounts payable for any work carried out by the Sub-subcontractor in accordance with the Sub-subcontract”laat zich redelijkerwijs niet anders lezen dan dat
de werkzaamhedenin overeenstemming dienen te zijn met het sub-subcontract. Die bewoordingen bieden dus geen steun voor het standpunt van ABT MEP c.s.
for conveniencerecht heeft op betaling van de in artikel 22.8.1 genoemde vergoedingen.
for conveniencegeen sprake en moet om die reden de reguliere procedure van artikel 11.4 en bijlage 11 worden gevolgd. Daarbij hebben ABT MEP c.s. verwezen naar een vonnis van deze rechtbank van 24 augustus 2022 (ECLI:NL:RBAMS:2022:4985).
for conveniencevan het sub-subcontract in dit geval was ingegeven door de beëindiging van de overeenkomsten hoger in de keten, geen verandering brengt in het hiervoor in 5.19 genoemde uitgangspunt. Daarmee komt de rechtbank in deze zaak deels tot een ander oordeel dan in het vonnis van 24 augustus 2022. De rechtbank licht haar oordeel hierna toe.
defaulten wat dat dan betekent voor het sub-subcontract. Ook is in het sub-subcontract bij een beëindiging
for convenienceniet gedifferentieerd naar de beweegreden voor die beëindiging. Dat de hiervoor genoemde situatie van een beëindiging van een overeenkomst hoger in de keten wegens
defaultzich zou kunnen voordoen, is naar het oordeel van de rechtbank inherent aan een grootschalig project als het onderhavige waarin sprake is van een keten van (onder)onderaannemers onder de hoofdaannemer en in zoverre dus alleszins voorzienbaar.
defaultvan een overeenkomst op een hoger niveau in de keten anders had willen regelen, had het op de weg van ABT MEP gelegen – gelet op haar positie in de keten ten opzichte van Honeywell en aangezien ABT MEP tegenover Honeywell het op het FIDIC-model gebaseerde contract heeft aangedragen – om daar een afzonderlijke regeling in het sub-subcontract voor te treffen of voor te stellen. Dat heeft zij niet gedaan. Dat betekent dat Honeywell er redelijkerwijs vanuit heeft mogen gaan dat, indien het sub-subcontract door ABT MEP zou worden beëindigd op grond van artikel 22.6, de financiële afwikkeling daarvan geschiedt op basis van de taalkundige uitleg van de bewoordingen van artikel 22.8, ongeacht de achterliggende reden die aan de beëindiging
for convenienceten grondslag ligt.
determinationop het hoofdniveau zou moeten afwachten. Daar komt nog bij dat Honeywell onweersproken heeft toegelicht dat de beëindiging van de hoofdovereenkomst tussen Schiphol en BN-TAV geen enkel verband houdt met enig handelen of nalaten van Honeywell. Daarmee valt niet in te zien waarom Honeywell zou moeten wachten op betaling vanwege gebeurtenissen waar zij zelf part noch deel aan heeft gehad en/of waarom zij zou moeten wachten op de uitkomst van een geschil hoger in de keten waar zij zelf verder ook niet bij betrokken is. Onder deze omstandigheden is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid dus niet onaanvaardbaar dat ABT MEP gehouden is tot nakoming van haar contractuele verplichting om nu met Honeywell af te rekenen op grond van artikel 22.8.
determination-procedure van artikel 11.4 en de betalingssystematiek van bijlage 11 zijn niet van toepassing bij een beëindiging
for convenience. Dit betekent dat Honeywell ook niet gebonden is aan de (aangepaste) Eindbeoordeling van de Engineer, zoals die op het hoofdniveau tussen Schiphol en BN-TAV heeft plaatsgevonden. ABT MEP c.s. kunnen zich er tegenover Honeywell daarom evenmin op beroepen dat Honeywell de uitkomst van het geschil op het hoofdniveau over de Eindbeoordeling door de Engineer moet afwachten.
determination-procedure van artikel 11.4 en bijlage 11 in dit geval niet van toepassing zijn. Aangezien het sub-subcontract hier niets over voorschrijft, wordt teruggevallen op het wettelijk uitgangspunt dat partijen zich daarover onderling met elkaar moeten verstaan en dat wanneer zij daar geen overeenstemming over bereiken zij deze kwestie aan de rechter kunnen voorleggen. Met Honeywell is de rechtbank dus van oordeel dat, nu tussen partijen een geschil bestaat over de omvang van de aanspraken van Honeywell op grond van artikel 22.8, dat geschil in deze procedure kan worden beoordeeld.
Measured Works),
Variations),
Disruption costs),
determination, omdat volgens die systematiek de waardering van de werkzaamheden is opgedragen aan de Engineer. Als het geschil over de finale afrekening op het hoofdniveau niet hoeft te worden afgewacht, moet nu in elk geval worden uitgegaan van de huidige Eindbeoordeling van de Engineer, aldus ABT MEP c.s.
determination-procedure van artikel 11.4 niet van toepassing is. In de rechtsverhouding tussen ABT MEP en Honeywell moet zelfstandig worden vastgesteld op welke vergoedingen Honeywell recht heeft. Daarbij speelt de vaststelling door de Engineer in deze procedure in beginsel geen rol, te meer niet omdat beide partijen het er in zoverre over eens zijn dat de vaststelling van de Engineer niet klopt omdat daarin de aanspraken van zowel Honeywell als ABT MEP te laag zijn vastgesteld. ABT MEP c.s. hebben ook inhoudelijk niet genoemd op welke punten de vaststelling door de Engineer juist zou zijn. Het in algemene zin door ABT MEP c.s. gedane beroep op de vaststelling door de Engineer, zonder te verwijzen naar concrete onderdelen van die vaststelling, vormt in zoverre dan ook niet een toereikende betwisting van de bevindingen en waardering door Begbey.
determination-procedure niet van toepassing is. Overigens heeft Begbey de aanspraak van Honeywell op veel onderdelen op een lager bedrag gewaardeerd dan in de FPA en vordert Honeywell in deze procedure per saldo een lager bedrag dan zij in de FPA had opgevoerd. Van enig nadeel van de wijziging voor ABT MEP c.s. is dus niet gebleken en de aanpassingen van de gevorderde bedragen ten opzichte van de bedragen uit de FPA maken ook niet dat Honeywell haar huidige vorderingen niet voldoende heeft onderbouwd.
interim payment applications(IPA’s) en
interim payment certificates(IPC’s) al heeft betaald voor werkzaamheden en materialen.
for conveniencemoet worden afgerekend. Dat betekent een gezamenlijke verantwoordelijkheid van partijen om tot een waardering te komen van de tot het moment van de beëindiging verrichte werkzaamheden en aangeschafte materialen. ABT MEP heeft hier echter niet aan willen meewerken. Op verzoek van Honeywell heeft in juli 2022 een spoedplaatsopneming door de RvA plaatsgevonden, waaraan ABT MEP slechts geclausuleerd haar medewerking heeft verleend. Daarbij heeft ABT MEP ook laten weten niet te zullen instemmen met het over de spoedplaatsopneming op te stellen proces-verbaal. Tijdens de spoedplaatsopneming was er niet voldoende tijd om alle onderdelen van het werk te inspecteren. Verdere medewerking aan het opnemen van het werk heeft ABT MEP niet verleend. Deze handelwijze van ABT MEP is niet in overeenstemming met de gezamenlijke verantwoordelijkheid en verplichting van partijen om tot vaststelling en waardering van het uitgevoerde werk te komen. Nu ABT MEP zich afzijdig heeft gehouden in plaats van mee te werken aan een vaststelling van de waarde van het werk, kunnen ABT MEP c.s. in de onderhavige procedure niet volstaan met een kale betwisting van de bevindingen van Begbey of de enkele stellingname dat zij de bevindingen van Begbey niet kunnen verifiëren. ABT MEP c.s. hadden bovendien naar aanleiding van deze procedure zelf alsnog inspecties kunnen uitvoeren of een eigen deskundige kunnen inschakelen. Dat hebben zij evenmin gedaan.
de post ‘BMS Equipment in storage’is een bedrag van € 133.358,17 genoteerd. Dit betreft door Honeywell ten behoeve van het project aangeschafte materialen die nog niet waren gebruikt en die zich bevinden in de productie- en opslaglocatie van Honeywell. Het bedrag van € 133.358,17 heeft Begbey in zijn nadere rapport van 9 mei 2024 – na een reductie van € 3.603,78 – verminderd naar € 129.754,39 (zie hoofdstuk 3 van het nadere rapport). Hoewel Honeywell in haar eisvermindering geen rekening heeft gehouden met deze reductie van € 3.603,78, gaat de rechtbank uit van het door Begbey gecorrigeerde bedrag, ook omdat Honeywell de bevindingen van Begbey expliciet aan haar vordering ten grondslag legt.
Bill of Quantitiesin bijlage 6 bij het sub-subcontract. Verder heeft Begbey gerapporteerd dat hij van Honeywell fotomateriaal van items in de opslaglocatie heeft ontvangen. Begbey heeft zelf de opslaglocatie van Honeywell niet bezocht. ABT MEP c.s. hebben aangevoerd dat Begbey niet zelf onderzoek heeft gedaan in de productielocatie van Honeywell. Dit argument is naar het oordeel van de rechtbank geen reden om niet uit te gaan van de bevindingen van Begbey. ABT MEP is namelijk in de gelegenheid geweest om de opgeslagen materialen te inspecteren, maar heeft van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt. Voor zover ABT MEP c.s. in algemene zin hebben aangevoerd dat voor veel items niet de juiste eenheidsprijzen zijn gehanteerd, is dat zonder nadere toelichting, die ontbreekt, een te algemene stellingname om als een concrete betwisting aan te merken. ABT MEP c.s. hadden duidelijk moeten maken voor welke items dat geldt en waarom. Nu zij dat niet hebben gedaan, wordt dat standpunt gepasseerd.
“the Cost of Plant and Materials ordered for the Sub-subcontract Works which have been delivered to the Sub-subcontractor, or of which the Sub-subcontractor is liable to accept delivery”. Hieruit volgt dat ABT MEP de kosten van alle materialen die door Honeywell zijn afgeleverd of die Honeywell heeft besteld en gehouden is aflevering daarvan te accepteren, aan Honeywell moet vergoeden. Anders dan ABT MEP c.s. betogen, is dus niet vereist dat het materiaal niet voor een ander project kan worden gebruikt of dat op voorhand de eigendom is overgedragen. Uit de tweede zin van artikel 22.8.1 onder c (
“Such Plants and Materials shall become the property of (…) the Contractor when paid for by the Sub-contractor, and the Sub-subcontractor shall place the same at the Sub-Contractor’s disposal”) volgt dat Honeywell de betreffende materialen pas aan ABT MEP ter beschikking hoeft te stellen, nadat ABT MEP daarvoor heeft betaald. ABT MEP c.s. hebben tegenover het rapport van Begbey en doordat ABT MEP c.s. zelf geen gebruik hebben gemaakt van de gelegenheid tot inspectie, onvoldoende gemotiveerd betwist dat de door Honeywell opgegeven en door Begbey gevalideerde materialen voor het A-pier project zijn aangeschaft. Het voorgaande betekent dat de rechtbank uitgaat van de juistheid van het bedrag van € 129.754,39.
de posten ‘BMS Engineering & Management’ en ‘BMS Labour cost relating FPA’is door Begbey geoordeeld dat deze posten niet thuishoren bij
Measured Worksen heeft Begbey om die reden geen bedrag opgenomen. Aangezien Honeywell in het kader van vordering I geen bedrag voor deze twee posten vordert, behoeven deze hier geen bespreking.
de post ‘BMS CABLING Material in storage’is een bedrag van € 307.276,11 opgenomen. Dit betreft materialen in verband met werkzaamheden die Honeywell aan SPIE in onderaanneming had opgedragen. ABT MEP c.s. hebben aangevoerd dat Begbey ook bij de waardering van deze materialen volledig is afgegaan op informatie van Honeywell. Dit argument stuit af op de omstandigheid dat ABT MEP zelf niet de moeite heeft genomen de opgeslagen materialen te inspecteren, terwijl zij daar wel de gelegenheid voor heeft gehad. Aangezien ABT MEP c.s. verder geen inhoudelijke argumenten tegen de juistheid van (de hoogte van) de waardering van deze categorie materialen naar voren hebben gebracht, gaat de rechtbank uit van de juistheid van de waardering door Begbey.
de reeks afzonderlijke posten die door Begbey zijn gerubriceerd onder de noemer ‘BMS Cabling Works Performedis een bedrag van € 226.364,03 opgenomen. Dit betreft door SPIE in onderaanneming uitgevoerde werkzaamheden. Begbey heeft gerapporteerd dat deze werkzaamheden zijn uitgevoerd, dat SPIE en Honeywell de bestaande toestand hebben vastgelegd tijdens de spoedplaatsopneming en dat over de vergoeding voor die werkzaamheden tussen Honeywell en SPIE overeenstemming bestaat. ABT MEP c.s. hebben aangevoerd dat Begbey zelf geen oordeel over deze posten heeft gegeven en dat ABT MEP c.s. een dergelijk oordeel ook niet kunnen geven, terwijl tussen SPIE en Honeywell bovendien een procedure aanhangig is over de eindafrekening tussen die twee partijen. Naar het oordeel van de rechtbank hebben ABT MEP c.s. hiermee de verschuldigdheid van de bovengenoemde posten onvoldoende betwist. Daarbij is van belang dat ABT MEP c.s. zelf geen onderzoek hebben gedaan naar de vraag welke werkzaamheden zijn uitgevoerd en welke waarde daaraan moet worden toegekend. Bij gebrek aan onderbouwing van de betwisting door ABT MEP c.s. over de waarde van die werkzaamheden gaat de rechtbank daarom uit van de juistheid van het bedrag van € 226.364,03.
de drie posten onder de noemer ‘BMS Cabling – Drawing costs Main contract’heeft Begbey geen bedragen in aanmerking genomen. Aangezien Honeywell in verband met deze drie posten geen vergoeding vordert, behoeven deze geen bespreking. Datzelfde geldt voor de
post ‘BMS Cabling – Depreciation tools’.
de vier posten onder de noemer ‘BMS CABLING – Labour hours week 48-2021 and Ending project’heeft Begbey een bedrag van in totaal € 16.616,10 opgenomen. Dit betreft aanvullende werkzaamheden van SPIE in het kader van de vroegtijdige afronding van het project, ingegeven door de tussentijdse beëindiging. Naar de mening van Begbey moet SPIE worden gecompenseerd voor de extra kosten die zij in dat verband moest maken. Aangezien SPIE geen onderbouwing voor de omvang van die kosten heeft gegeven, maar voor Begbey wel vaststaat dat SPIE dergelijke kosten heeft gemaakt, begroot Begbey die kosten op de helft van het bedrag dat SPIE van Honeywell vordert.
de post ‘ACSM CABINET new situations’heeft Begbey geen bedrag opgenomen. De reden daarvoor is dat de kasten, die waren gemaakt door de door Honeywell ingeschakelde onderaannemer [bedrijf 1] , na de beëindiging van het sub-subcontract door [bedrijf 1] rechtstreeks aan Schiphol zijn verkocht. Aangezien Honeywell in dit kader geen kosten vordert, behoeft deze post geen bespreking.
de post ‘ACSM Engineering & Management’is een bedrag van € 109.999,22 opgenomen. Dit betreft kosten voor het technisch ontwerp en projectmanagement van Honeywell in verband met de door [bedrijf 1] vervaardigde kasten. Begbey heeft gerapporteerd dat Honeywell genoemde kosten al had gemaakt ter uitvoering van het sub-subcontract met ABT MEP en dat Honeywell van Schiphol niet krijgt betaald voor haar kosten voor het technisch ontwerp. Begbey heeft de kosten voor het technisch ontwerp en het projectmanagement begroot aan de hand van door Honeywell aangeleverde urenstaten. Daarbij heeft hij een opslag van 8% gehanteerd voor overheadkosten. ABT MEP c.s. hebben aangevoerd dat niet duidelijk is waarom Honeywell wel de kasten maar niet de
engineeringdaarvan in rekening heeft gebracht bij Schiphol. De rechtbank begrijpt uit het rapport van Begbey dat [bedrijf 1] rechtstreeks, dus zonder tussenkomst van Honeywell, met Schiphol heeft gecontracteerd na de tussentijdse beëindiging van het sub-subcontract. Aangezien Honeywell bij die overeenkomst tussen [bedrijf 1] en Schiphol kennelijk niet betrokken is, is het voor Honeywell ook niet mogelijk om de kosten voor het technisch ontwerp en het projectmanagement bij Schiphol in rekening te brengen. Dat verweer van ABT MEP c.s. treft dus geen doel. Verder hebben ABT MEP c.s. aangevoerd dat ten onrechte een opslag van 8% is toegepast, omdat over dat percentage, anders dan Begbey suggereert, geen overeenstemming heeft bestaan tussen Honeywell en ABT MEP. De rechtbank is van oordeel dat in het midden kan blijven of overeenstemming over het opslagpercentage bestond. Ook als dat niet het geval was, is het redelijk dat een opslag in verband met overheadkosten wordt toegepast. Op grond van de definitiebepaling in artikel 1.1 van het begrip ‘Costs’ zijn daarin immers begrepen “overhead or similar charges”. ABT MEP c.s. hebben niet (gemotiveerd) betwist dat 8% in dit geval een reëel, representatief en redelijk percentage is (zie ook r.o. 5.85).
de twee posten ‘KLIVIA Graphics’ en ‘KLIVIA Engineering & Management’is een gezamenlijk bedrag van € 109.995,89 opgenomen. Dit betreft grafische werkzaamheden van de door Honeywell ingeschakelde onderaannemer [bedrijf 2] en [bedrijf 3] . Tegen voornoemd bedrag hebben ABT MEP c.s. voor het eerst op de mondelinge behandeling aangevoerd dat er nog geen werkend resultaat is. Volgens ABT MEP c.s. zijn deze werkzaamheden niet naar behoren uitgevoerd en waren de graphics die vóór de beëindiging waren ingediend, afgekeurd door de Engineer. De rechtbank overweegt dat de enkele verwijzing naar de Engineer niet volstaat tegenover de bevindingen van Begbey, te meer omdat de beslissing van de Engineer niet bepalend is tussen ABT MEP en Honeywell. Ook het argument dat nog geen sprake is van een werkend resultaat kan ABT MEP niet baten. Met Begbey en Honeywell is de rechtbank van oordeel dat de omstandigheid dat er nog geen “
fully working graphics package” is aangeleverd, zijn oorzaak vindt in het voortijdig geëindigd zijn van het sub-subcontract. Dat kunnen ABT MEP c.s. dan ook niet tegenwerpen aan Honeywell. Tegen de hoogte van het bedrag van € 109.995,89 is verder geen verweer gevoerd, zodat de rechtbank uitgaat van de juistheid van dat bedrag.
de post ‘DCP Panels’is een bedrag van € 7.593,63 opgenomen. Dit betreft de kosten voor één DCP-paneel waarvoor ABT MEP nog niet heeft betaald. Van de in totaal 50 DCP-panelen (vervaardigd door de door Honeywell ingeschakelde onderaannemer [bedrijf 4] ) zijn er 21 alsnog afgenomen door Heijmans en voor 28 van de 29 resterende DCP-panelen heeft ABT MEP al betaald met de laatste tussentijdse betaling voorafgaand aan de beëindiging van het sub-subcontract. ABT MEP c.s. hebben geen afzonderlijk verweer gevoerd tegen het bedrag van € 7.593,63, zodat de rechtbank uitgaat van de juistheid daarvan.
de post ‘DCP PANELS COMMISSIONING’heeft Begbey geen bedrag opgenomen en vordert Honeywell in het kader van vordering I geen vergoeding. Deze post behoeft dus geen bespreking.
prolongation costsvan Honeywell (hierna: de EoT-claim),
disruption costs(hierna: de verstoringskosten van SPIE).
Time Impact Analysisin de zin van het sub-subcontract. Desondanks heeft ABT MEP de EoT-claim van Honeywell overigens wel voorgelegd aan de Engineer. Die heeft de EoT-claim van Honeywell gewaardeerd op nihil. ABT MEP heeft nooit afstand gedaan van de mogelijkheid om zich te beroepen op het ‘
time barred’ zijn van die claim.
Variations). Een EoT-claim is niet aan te merken als meerwerk, maar als een vergoeding voor vertragingsschade. Ook is gesteld noch gebleken dat een EoT-claim valt onder de in artikel 1.1 gegeven definitie van het begrip
Variation. Dat betekent dat het beroep van ABT MEP op artikel 20.3.5 wordt verworpen.
notice) uitbrengt aan ABT MEP. Artikel 27.1.2 bepaalt dat het niet voldoen aan dit vereiste ertoe leidt dat Honeywell wordt uitgesloten van onder meer het recht op vergoeding van kosten. Honeywell heeft niet (gemotiveerd) betwist dat zij de kennisgeving als bedoeld in artikel 27.1.1 niet tijdig heeft gedaan. Met Honeywell is de rechtbank echter van oordeel dat ABT MEP haar recht heeft verwerkt om zich te beroepen op het bepaalde in artikel 27.1.2. ABT MEP heeft de EoT-claim na indiening daarvan begin 2021 in behandeling genomen, aan Honeywell om een nadere onderbouwing verzocht en de EoT-claim ook doorgezet naar de partijen hoger in de keten. Gesteld noch gebleken is dat ABT MEP toen het bepaalde in de artikelen 27.1.1 en 27.1.2 aan Honeywell heeft tegengeworpen. In een brief van 17 september 2021 heeft ABT MEP over de EoT-claim daarentegen geschreven:
“ABT had chosen not to apply “time-bar” condition to Honeywell in good faith for the benefit of the Parties.”ABT MEP c.s. hebben onvoldoende betwist dat deze mededeling moet worden opgevat als een toezegging dat het bepaalde in artikel 27.1.2 niet aan Honeywell zal worden tegengeworpen. Het voorgaande staat eraan in de weg dat ABT MEP c.s. zich nu alsnog beroepen op het niet tijdig gedaan zijn van de kennisgeving als bedoeld in artikel 27.1.1.
Time Impact Analysiswordt het volgende overwogen. ABT MEP c.s. hebben weliswaar aangevoerd dat Honeywell op dit punt niet heeft gehandeld in overeenstemming met artikel 27.2, maar ABT MEP c.s. hebben aan dat nalaten niet een duidelijk rechtsgevolg verbonden. Voor zover ABT MEP c.s. hebben bedoeld te betogen dat daardoor het recht van Honeywell op vergoeding van vertragingskosten is vervallen, verwerpt de rechtbank dat standpunt. Uit het sub-subcontract volgt namelijk niet dat partijen het niet tijdig indienen van een
Time Impact Analysishebben willen sanctioneren met verval van een EoT-aanspraak. Zo is in artikel 27.2 niet bepaald dat tijdige indiening van een
Time Impact Analysisis voorgeschreven op straffe van verval van de aanspraak. Aan het feit dat dit niet is bepaald, komt betekenis toe, te meer omdat – zoals hiervoor onder 5.66 uiteen is gezet – in artikel 27.1.2 wel een sanctie is genoemd ten aanzien van het niet naleven van het voorschrift van een tijdige
noticeuit artikel 27.1.1. Verder moet, gelet op het bepaalde in artikel 27.1.9, bij het niet naleven van voorschriften bekeken worden in hoeverre dat ABT MEP heeft belemmerd bij het doen van onderzoek naar een claim (behalve als de claim is uitgesloten op grond van artikel 27.1.2). Blijkens artikel 27.2 is het doel van het verstrekken van een
Time Impact Analysisom ABT MEP behulpzaam te zijn bij de beoordeling van een EoT-claim. Een
Time Impact Analysisdient dus als hulpmiddel bij de beoordeling van een EoT-claim. In dit geval is door Begbey in zijn rapport van 2 juli 2023 alsnog een
Time Impact Analysisgemaakt. Mede aan de hand daarvan zijn ABT MEP c.s. in de gelegenheid geweest om de EoT-claim te beoordelen. Er is dus geen reden om aan het niet tijdig voorzien van de EoT-claim van een
Time Impact Analysisenige consequentie te verbinden.
determination-procedure van artikel 11.4 van toepassing is op een EoT-claim. ABT MEP c.s. beroepen zich erop dat ABT MEP op grond van artikel 11.4.3 gerechtigd is om op de vaststelling van de Engineer af te gaan en dat ABT MEP op grond van artikel 11.4.4 de vaststelling van de Engineer tot de hare kan maken. Aangezien de Engineer de EoT-claim heeft afgewezen, is ook Honeywell daar op grond van artikel 11.4.4 aan gebonden, aldus ABT MEP c.s. Honeywell heeft deze standpunten van ABT MEP c.s. bestreden.
determinationdoor de Engineer dat recht blokkeert.
determinationdoor de Engineer en diens vaststelling van de EoT-claim op nihil, is niet toereikend. Ten tijde van de vaststelling door de Engineer was het rapport van Begbey er nog niet en diens bevindingen zijn door de Engineer dan ook niet betrokken door de Engineer in diens beoordeling. De vordering op grond van de EoT-claim moet in deze procedure op haar eigen merites worden beoordeeld. ABT MEP c.s. zijn inhoudelijk onvoldoende ingegaan op de bevindingen van Begbey, terwijl zij ook niet een eigen analyse of een rapport van een eigen deskundige daartegenover hebben gesteld. Daarmee staat de hoogte van de EoT-claim als onvoldoende betwist vast. Bij gebrek aan gemotiveerde betwisting is er ook geen reden om een deskundige te benoemen, zoals ABT MEP c.s. subsidiair hebben verzocht.
Staff working beyond termination” en “
BMS Labour cost relating FPA”. Niet in geschil is dat het bij die eerste post gaat om uren/kosten van twee stafmedewerkers van Honeywell voor het voorbereiden van de vorderingen van Honeywell tegen ABT MEP en dat het bij de tweede post gaat om uren/kosten van diezelfde twee stafmedewerkers van Honeywell voor het voorbereiden en/of opstellen van de
final payment applicationna de voortijdige beëindiging van het sub-subcontract. Met ABT MEP c.s. is de rechtbank van oordeel dat dergelijke personeelskosten niet voor vergoeding in aanmerking komen op grond van artikel 22.8.1 onder d, nu die niet onder de in die bepaling omschreven beëindigingskosten kunnen worden geschaard. Niet voldaan is aan het vereiste dat de kosten zijn gemaakt in de verwachting dat het aangenomen werk voltooid zou worden door Honeywell. De opgevoerde kosten houden daarentegen specifiek verband met de tussentijdse beëindiging en de financiële afwikkeling daarvan. Artikel 22.8.1 onder d voorziet niet in vergoeding van dergelijke kosten.
shall pay Retention Money in accordance with Schedule 11 (Payment Terms)”. Artikel 8.6 van bijlage 11 bepaalt vervolgens dat ABT MEP (onder meer) na een beëindiging op grond van artikel 22.6 het gehele bedrag aan “Retention Money” zal vrijgeven binnen 28 dagen na de beëindigingsdatum.
Taking Over Certificatemoet worden verstrekt voordat de retentiebedragen opeisbaar worden. De terugbetaling van retentiebedragen in geval van een beëindiging
for convenienceis namelijk uitsluitend geregeld in artikel 8.6 van bijlage 11 en die bepaling stelt geen verdere voorwaarden aan het vrijgeven van retentiebedragen. Artikel 18.1 van het sub-subcontract is daarmee in deze situatie niet van toepassing en het beroep op die bepaling wordt dus verworpen.
Interest on late payments shall be payable at the annual rate of one per cent (1%) above the discount rate of the central bank of the Netherlands(…)”.
discount rateskent, zodat niet duidelijk is welk rentepercentage van toepassing is. ABT MEP c.s. hebben niet weersproken dat een dergelijke
discount rateniet bestaat. Dat betekent dat een niet-bestaand rentepercentage is overeengekomen. Nu geen van partijen aanknopingspunten heeft verschaft om te kunnen vaststellen welk rentepercentage zij bedoeld hebben overeen te komen, brengt een redelijke uitleg mee dat kan worden teruggevallen op de wettelijke rente-regeling.
for convenienceop het hoofdniveau ook heeft te gelden als de datum van beëindiging
for convenienceop een lager niveau) hier geen toepassing, omdat in deze procedure tot uitgangspunt strekt dat Schiphol het hoofdcontract heeft beëindigd vanwege
default. Als moment van beëindiging van het sub-subcontract heeft in dit geval 23 december 2021 te gelden. Op die datum heeft ABT MEP aan Honeywell laten weten het sub-subcontract met onmiddellijke ingang te beëindigen en dat moment is door Honeywell kennelijk geaccepteerd, want zij heeft zich er niet op beroepen dat ABT MEP op grond van 22.6.1 een termijn van 21 dagen in acht had moeten nemen.
Time Impact Analysis. Die onderbouwing is er voor het eerst gekomen met het rapport van Begbey. Zonder die onderbouwing treedt geen verzuim in aan de kant van ABT MEP en is nog geen wettelijke rente verschuldigd.
€ 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
€ 100,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
6.De beslissing
Measured Works, vermeerderd met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over dit bedrag vanaf 22 januari 2022 tot de dag van volledige betaling,