Op 18 juni 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Hongaarse autoriteiten. De zaak betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in Hongarije in 1995, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland verblijft en momenteel gedetineerd is. De officier van justitie diende op 4 april 2024 een vordering in om het EAB in behandeling te nemen. De behandeling vond plaats op 30 april 2024, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.W. Ebbink, en een tolk in de Hongaarse taal. Tijdens deze zitting werd de termijn voor de uitspraak met 30 dagen verlengd.
Op 14 mei 2024 heeft de rechtbank een tussenuitspraak gedaan, waarin het onderzoek werd heropend en voor onbepaalde tijd geschorst, zodat gelijktijdig uitspraak kon worden gedaan in andere EAB-zaken. De rechtbank hervatte het onderzoek op 4 juni 2024, waarbij opnieuw de opgeëiste persoon en zijn raadsman aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de juiste persoonsgegevens heeft verstrekt en dat hij de Hongaarse nationaliteit bezit.
In de einduitspraak op 18 juni 2024 heeft de rechtbank de overlevering toegestaan, verwijzend naar de eerdere tussenuitspraak van 14 mei 2024, waarin de rechtbank de grondslag van het EAB en de strafbaarheid van de feiten had beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat de overlevering kon worden toegestaan op basis van de artikelen 2, 5 en 7 van de Overleveringswet (OLW).