ECLI:NL:RBAMS:2024:4276

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 juni 2024
Publicatiedatum
16 juli 2024
Zaaknummer
13/062571-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heropening van onderzoek naar detentieomstandigheden in het kader van Europees aanhoudingsbevel

Op 18 juni 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende de uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Poolse autoriteiten. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Polen, die momenteel gedetineerd is in Nederland. De rechtbank heeft het onderzoek heropend om aanvullende vragen te stellen aan de Poolse autoriteiten over de detentieomstandigheden van de opgeëiste persoon, in het bijzonder naar aanleiding van zorgen die zijn geuit door het European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment (CPT). De rechtbank heeft eerder op 24 april 2024 een tussenuitspraak gedaan waarin zij de zorgen over de detentieomstandigheden in Polen heeft besproken. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een algemeen reëel gevaar bestaat voor schending van de grondrechten van gedetineerden in Polen, en heeft daarom besloten om het onderzoek te heropenen en de termijn voor de uitspraak te verlengen met 30 dagen. De rechtbank heeft de officier van justitie opgedragen om de Poolse autoriteiten te vragen naar specifieke detentieomstandigheden, zoals de minimale persoonlijke ruimte in een cel en de mogelijkheden voor contact met de buitenwereld. De rechtbank heeft ook bepaald dat de zaak opnieuw op zitting moet worden gepland uiterlijk twee weken voor de afloop van de beslistermijn, die op 19 juli 2024 valt.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/062571-24
Datum uitspraak: 18 juni 2024
TUSSEN- UITSPRAAK
op de vordering van 23 februari 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 25 september 2023 door
the Circuit Court in Katowice, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1992,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [detentieplaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De zitting van 10 april 2024
De behandeling van het EAB is aangevangen op de zitting van 10 april 2024, in
aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. E.M. Steller, advocaat te Schiphol, en door een tolk in
de Poolse taal.
De rechtbank heeft de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen.
De tussenuitspraak van 24 april 2024
De rechtbank heeft op 24 april 2024 een tussenuitspraak gewezen. [2] Daarin is het onderzoek
heropend en voor onbepaalde tijd geschorst om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om de Poolse autoriteiten vragen te stellen aangaande het risico op schending van één of meer grondrechten, naar aanleiding van hetgeen in het rapport van de
European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment (CPT) van 22 februari 2024 is opgenomen over remand prisonsin Polen.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [3]
De zitting van 4 juni 2024
De rechtbank heeft het onderzoek op 4 juni 2024 – met instemming van partijen in gewijzigde samenstelling – hervat in de stand waarin het onderzoek zich bevond op het moment van de schorsing op 10 april 2024. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. E.M. Steller, advocaat te Schiphol, en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraak 24 april 2024

De rechtbank verwijst naar haar tussenuitspraak van 24 april 2024. [4] Hierin heeft de rechtbank de grondslag van het EAB, de inhoud van het EAB en de strafbaarheid van de feiten en het aanhoudingsverzoek van de raadsman al beoordeeld. Deze overwegingen dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.

4.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden (heropening)

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft betoogd dat de gegeven antwoorden niet de zorgen wegnemen die het CPT heeft geuit. Er is geen concreet antwoord gekomen op de vraag over de bezoekregeling, activiteiten buiten de cel en of dit daadwerkelijk tot vrijheden leidt. Ook is geen antwoord gekomen op de vraag of de opgeëiste persoon een persoonlijke levensruimte van niet minder dan 3 m2 heeft in een meerpersoonscel en in welk Huis van Bewaring hij wordt gedetineerd. Hij loopt daarom het risico dat zijn – door artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) – gewaarborgde grondrecht wordt geschonden. De overlevering moet daarom worden geweigerd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat met de gegeven antwoorden van 7 mei 2024 de zorgen die het CPT heeft geuit, zijn weggenomen. Daarbij heeft de officier van justitie opgemerkt dat het CPT alleen zorgen heeft geuit over het
remand regimein Białystok en dat het onwaarschijnlijk is dat de opgeëiste persoon daar zal worden gedetineerd. Primair heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het individuele gevaar is weggenomen met de gegeven antwoorden. Subsidiair heeft de officier van justitie verzocht om de zaak aan te houden om de Poolse autoriteiten aanvullende vragen te stellen over de detentieomstandigheden op de plek waar de opgeëiste persoon zal worden gedetineerd.
Oordeel van de rechtbank
Zoals in de tussenuitspraak al is overwogen, heeft het CPT zorgen geuit met betrekking tot detentieomstandigheden van voorlopig gedetineerden in Polen. Deze zorgen hebben onder meer betrekking op het aantal uur per dag dat een voorlopig gehechte op cel doorbrengt en de procedure om toestemming te krijgen voor contact met de buitenwereld en de duur daarvan. Naar aanleiding hiervan zijn door de rechtbank vragen gesteld ter beoordeling van de vraag of sprake is van een algemeen reëel gevaar voor schending van grondrechten.
Op 7 mei 2024 heeft de rechter van de Regionale Rechtbank in Katowice de in de tussenuitspraak gestelde vragen als volgt beantwoord:
“In antwoord op de brief betreffende [opgeëiste persoon] , die wordt vastgehouden op grond van een Europees aanhoudingsbevel uitgevaardigd door de lokale rechtbank in zaak V Kop 46/23, wil ik graag het volgende mededelen.
De status van een persoon met tijdelijke aanhouding wordt geregeld door:
- Wetboek tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen
- Besluit van de Minister van Justitie van 23 december 2022 houdende organisatie- en

ordeningsvoorschriften voor de tenuitvoerlegging van voorlopige hechtenis

- procedureregels voor individuele detentiecentra
Bij wijze van inleiding moet worden benadrukt dat veel van de antwoorden op de gestelde vragen op een veelzijdige manier kunnen worden ontwikkeld, omdat de situatie van een voorlopige hechtenis vaak afhangt van het type detentiefaciliteit, de gezondheid en de gezinssituatie van de gedetineerde, zijn of haar gedrag, enz. en vooral van het stadium van de strafprocedure en of er in een bepaalde detentiefaciliteit gedetineerden zijn voor dezelfde zaak. Dergelijke gevallen worden individueel behandeld door de directeur van de eenheid in overleg met de beschikkende autoriteit.
In essentie zijn de antwoorden op de gestelde vragen als volgt.
Ad 1. Een persoon in voorlopige hechtenis mag deelnemen aan georganiseerde sport- en culturele activiteiten buiten de cel.
Ad 2. Alle personen in voorlopige hechtenis hebben hier recht op.
Ad 3. De tijd die een gedetineerde buiten zijn cel mag doorbrengen wordt bepaald door de directeur van de eenheid.
Ad 4. Indien de persoon in voorlopige hechtenis dit wenst, dient hij of zij een schriftelijk verzoek in bij de directeur van de eenheid.
Ad 5. De aanvraag wordt onmiddellijk behandeld.
Ad 6. Een persoon in voorlopige hechtenis heeft recht op ten minste één bezoek per maand. Hij of zij kan, net als een veroordeelde, twee bezoeken per maand krijgen. Het bezoek duurt 60 minuten en is afhankelijk van de toestemming van de beschikkende autoriteit.
Ad 7. Het specifieke detentiecentrum zal worden aangewezen afhankelijk van het soort reis, d.w.z. de locatie van de dichtstbijzijnde luchthaven, wanneer het niet mogelijk is om de gedetineerde onmiddellijk na de landing te vervoeren. De bevoegde bewaring voor de rechtbank die zijn zaak behandelt, d.w.z. de Districtsrechtbank Katowice Zachod in Katowice, is het detentiecentrum in Myslowice. In het belang van de procedure kan een ander detentiecentrum buiten het rechtsgebied worden aangewezen.
Ad 8. Een persoon in voorlopige hechtenis heeft recht op een cel van ten minste 3 vierkante meter.”
De rechtbank merkt op dat zij recent in een uitspraak van 5 juni 2024 in een vergelijkbare zaak heeft overwogen dat de antwoorden van de Poolse autoriteiten op gestelde vragen met betrekking tot detentieomstandigheden van voorlopig gedetineerden niet afdoende waren om de in het CPT-rapport geuite zorgen weg te nemen. [5] Uit de antwoorden blijkt immers niet hoeveel m2 levensruimte (exclusief sanitair) een voorlopig gehechte in een meerpersoonscel heeft, tegen de achtergrond van - hoofdzakelijk - het aantal uur per dag op cel (veelal 23 uur per dag), in voorkomend geval in combinatie met andere, de detentieomstandigheden verzwarende aspecten, namelijk de beperking van het contact met de buitenwereld en de (duur van) de vereiste toestemmingsprocedure voor bezoek en telefonisch contact, zoals van toepassing in het gehele
remand regimein Polen. [6] Daarbij is overwogen dat deze zorgen in het gehele
remand regimelijken te bestaan en niet alleen in de door het CPT bezochte Huizen van Bewaring. De rechtbank heeft vervolgens een algemeen reëel gevaar van schending van grondrechten aangenomen van gedetineerden die in het
remand regimein Polen terechtkomen.
De hierboven weergegeven antwoorden van de Poolse autoriteiten op de in deze zaak gestelde vragen maken dit oordeel van de rechtbank niet anders, nu de antwoorden onvoldoende concreet zijn om de eerder geuite zorgen weg te nemen.
De vaststelling van een algemeen reëel gevaar voor schending van de grondrechten voor gedetineerden die terecht komen in het
remand regime, kan op zichzelf niet tot weigering van de overlevering leiden. Het enkele bestaan van gegevens die duiden op gebreken in dit regime, impliceert immers niet noodzakelijkerwijs dat, in een concreet geval, de grondrechten van de opgeëiste persoon bij overlevering zullen worden geschonden.
Teneinde te verzekeren dat de grondrechten in het concrete geval worden geëerbiedigd, is de rechtbank dan ook verplicht om vervolgens na te gaan of er, in de omstandigheden van het geval, gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering aan Polen een reëel gevaar zal lopen van schending van zijn grondrechten gezien de omstandigheden in het
remand regimevan de uitvaardigende lidstaat waar hij zal worden gedetineerd.
In het kader van dat nadere onderzoek zal de rechtbank het onderzoek heropenen en de officier van justitie verzoeken om de uitvaardigende justitiële autoriteit de vraag te laten beantwoorden of, indachtig de hiervoor geschetste omstandigheden op grond waarvan een algemeen gevaar voor het
remand regimeis aangenomen, dit gevaar – al dan niet met een individuele detentiegarantie - voor de opgeëiste persoon kan worden weggenomen. Voor zover de uitvaardigende justitiële autoriteit meent dat het algemeen gevaar voor de opgeëiste persoon binnen het
remand regimekan worden weggenomen, dan wenst de rechtbank in het bijzonder het volgende over het Huis van Bewaring, waar de opgeëiste persoon naar alle waarschijnlijkheid zal worden gedetineerd, te vernemen:
1)
De rechtbank begrijpt uit het CPT-rapport dat voorlopig gehechten minimaal 3 vierkante meter persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) in een meerpersoonscel ter beschikking hebben. Kan, tegen de achtergrond van het arrest Dorobantu (ECLI:EU:C:2019:857, punten 75-76), voor de opgeëiste persoon worden gegarandeerd dat hij minimaal 4 vierkante meter persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) in een meerpersoonscel zal krijgen in het Huis van Bewaring waar hij terecht komt? Of zal hij slechts tussen de 3 en 4 vierkante meter persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) in een meerpersoonscel krijgen?
2)
Kan de opgeëiste persoon deelnemen aan activiteiten in het betreffende Huis van Bewaring?
3)
Indien hij ervoor kiest deel te nemen aan alle aangeboden activiteiten, hoeveel uur per dag zou hij dan minimaal buiten zijn cel verblijven?
4)
Geldt voor de opgeëiste persoon dat hij, indien hij contact met de buitenwereld wil hebben door gebruik van de telefoon en het ontvangen van bezoek, voorafgaand aan ieder bezoek of telefoongebruik altijd toestemming zal moeten vragen?
5)
Zo ja, hoe lang duurt de procedure (inclusief het rechtsmiddel) om toestemming te krijgen voor het gebruik van de telefoon en het ontvangen van bezoek?
De rechtbank wijst erop dat de uitvaardigende justitiële autoriteit voor de beantwoording van boven gestelde vragen - zo nodig - bijstand kan verzoeken aan de centrale autoriteit of een van de centrale autoriteiten van Polen, in de zin van artikel 7 van het Kaderbesluit. [7]

5.Beslissing

HEROPENThet onderzoek ter zitting onder gelijktijdige schorsing voor onbepaalde tijd,
teneinde de officier van justitie de hiervoor onder punt 4 opgenomen vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit;
VERLENGTde termijn waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW uitspraak moet doen met 30 (dertig) dagen onder gelijktijdige verlenging van de
overleveringsdetentie met 30 dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
BEPAALTdat de vordering opnieuw op zitting moet worden gepland uiterlijk twee weken vóór afloop van de beslistermijn, te weten 19 juli 2024.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving aan zijn raadsman.
BEVEELTde oproeping van een tolk voor de Poolse taal tegen de nader te bepalen datum en tijdstip.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. E. Biçer en A.R. Vlierhuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Bennett, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 18 juni 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
3.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
7.Hof van Justitie van de Europese Unie, 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198 (