ECLI:NL:RBAMS:2024:4250

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 juni 2024
Publicatiedatum
15 juli 2024
Zaaknummer
13/058263-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Belgisch Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot interneringsmaatregel en grondrechten van geïnterneerden

Op 25 juni 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende de tenuitvoerlegging van een Belgisch Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De zaak betreft een opgeëiste persoon die in België is veroordeeld en in afwachting is van een interneringsmaatregel. De rechtbank heeft het onderzoek heropend en geschorst om aanvullende vragen aan de Belgische autoriteiten te stellen. De rechtbank oordeelt dat de verstrekte informatie onvoldoende is om te bepalen of er een algemeen reëel gevaar bestaat voor schending van de grondrechten van geïnterneerden in België. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding van de opgeëiste persoon met 30 dagen verlengd. De rechtbank heeft ook vragen geformuleerd over de zorg en behandeling die de opgeëiste persoon in België kan verwachten, en of hij via de rechter zijn behandeling kan afdwingen. De rechtbank heeft de officier van justitie verzocht om deze vragen aan de Belgische autoriteiten voor te leggen, zodat er meer duidelijkheid kan komen over de situatie van geïnterneerden in België.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/058263-24
Datum uitspraak: 25 juni 2024
TUSSENUITSPRAAK
op de vordering van 1 maart 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 9 februari 2024 door
het Parket van de procureur des Konings Antwerpen, afdeling Turnhout Internationale Dienst,België (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] (België) op [geboortedag] 1995
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres]
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [penitentiaire inrichting]
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 17 april 2024
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting in aanwezigheid van
mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon heeft op 17 april 2024 afstand gedaan van zijn recht om ter zitting aanwezig te zijn en is vertegenwoordigd door zijn gemachtigd raadsman, mr. D.W.H.M. Wolters, advocaat te Hoofddorp.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tussenuitspraak van 1 mei 2024
Het onderzoek ter zitting is heropend en voor onbepaalde tijd geschorst om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de door de rechtbank geformuleerde vragen voor te leggen aan de Belgische autoriteiten, ter beoordeling van de vraag of sprake is van een algemeen reëel gevaar voor schending van grondrechten van geïnterneerden die in afwachting zijn van behandeling in het kader van de interneringsmaatregel in een kliniek.
Voorts heeft de rechtbank in de tussenuitspraak vastgesteld dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het strafbare feit achterwege kan blijven aangezien dit feit is aangewezen als zogenoemd lijstfeit in de lijst van bijlage 1 bij de OLW, te weten nummer 5:
illegale handel in psychotrope stoffen en verdovende middelen.
Overweging 4 van de tussenuitspraak wordt in deze uitspraak als herhaald en ingelast beschouwd.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW met 30 dagen verlengd, onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding op grond van artikel 27, derde lid, OLW voor de duur van 30 dagen.
Zitting 11 juni 2024
De behandeling van het EAB is hervat in de stand van de vorige zitting in aanwezigheid van
mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. D.W.H.M. Wolters.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW met 30 dagen verlengd, onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding op grond van artikel 27, derde lid, OLW voor de duur van 30 dagen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Belgische nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Uit het EAB blijkt dat het EAB ziet op een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis met referentie: INT. 207-29. Voorts staat in het EAB:
Titel 1 :Beschikking raadkamer Antwerpen d.d. 3 juli 2017, waarbij de Internering werd bevolen, op tegenspraak gewezen;
Titel 2 :Vonnis KBM (
rechtbank: Kamer voor de Bescherming van de Maatschappij) Antwerpen d.d. 6.2.24 waarin de vrijheidsbenemende maatregel van plaatsing in een ABM gevangenis Merksplas of Turnhout werd bevolen op tegenspraak, met toekenning van uitgangen onder begeleiding met het oog op sociale re-integratie.
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing van 3 juli 2017 heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een interneringsmaatregel van onbepaalde duur, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
Deze maatregel is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij de hiervoor genoemde beschikking van 3 juli 2017 en betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]
4. Artikel 4 en 6 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie inrelatie tot de interneringsmaatregel die aan de opgeëiste persoon is opgelegd
4.1.
Inleiding
In de tussenuitspraak van 1 mei 2024 [4] heeft de rechtbank, kort samengevat, overwogen dat de rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport
Tussenkomst voor het Comité van Ministers van de Raad van Europa betreffende de groep van zaken L.B. t. België(
hierna: het rapport) van 21 juli 2023, alsmede van de beslissing van
the Committee of Ministers (Minister’s Deputies), Council of Europevan 21 september 2023. De inhoud van het rapport en de beslissing hebben de rechtbank aanleiding gegeven om bij de uitvaardigende justitiële autoriteit nadere informatie in te winnen over de aard van de vrijheidsbeneming waaraan de opgeëiste persoon na overlevering aan België wordt onderworpen, alsmede de duur daarvan, alvorens hij aan de hem opgelegde interneringsmaatregel kan beginnen. De rechtbank acht deze nadere informatie noodzakelijk ter beoordeling van de vraag of sprake is van een algemeen reëel gevaar voor schending van grondrechten van geïnterneerden die in afwachting zijn van behandeling in het kader van de interneringsmaatregel in een kliniek.
De rechtbank heeft de officier van justitie in de gelegenheid gesteld de onder 5.2 van de tussenuitspraak genoemde vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen.
Bij e-mail van 1 juni 2024 van de substituut-procureur des Konings van het parket Antwerpen is een reactie gegeven op bovengenoemde vragen.
Bij e-mail van 5 juni 2024 heeft de substituut-procureur des Konings van het parket Antwerpen een geanonimiseerde rapportage van een afdelingspsychiater van 23 april 2020 in een andere zaak en een zorgbrochure van maart 2024 van de Afdeling tot Bescherming van de Maatschappij (hierna: ABM) van Merksplas toegezonden.
4.2.
Standpunt raadsman
De raadsman heeft zich, aan de hand van zijn ter zitting overgelegde pleitnota en op voorhand verstrekte stukken, op het standpunt gesteld dat de Belgische autoriteiten geen antwoorden hebben gegeven op de door de rechtbank geformuleerde vragen. De antwoorden van de Belgische autoriteiten nemen de reden tot weigering van de overlevering niet weg.
De opgeëiste persoon wil behandeld worden, maar dat lukt in België niet binnen een afzienbare periode omdat er onvoldoende capaciteit is om alle geïnterneerden tijdig de benodigde behandeling te geven. Om die reden worden de grondrechten van de opgeëiste persoon geschonden. Daarom moet de overlevering op grond van artikel 11 OLW worden geweigerd.
4.3.
Standpunt officier van justitie
De Belgische autoriteiten kunnen niet op alle vragen een antwoord geven. Het wordt de Belgische autoriteiten ook niet makkelijk gemaakt om een geschikte behandelplek voor de opgeëiste persoon te vinden, doordat hij veelvuldig vlucht uit detentie-instellingen. De zorgbrochure van de ABM in de detentie-instelling van Merksplas laat zien dat er voldoende zorgaanbod aanwezig is en in de e-mail van 5 juni 2024 is vermeld dat het zorgaanbod vergelijkbaar is met dat van de ABM in de detentie-instelling van Turnhout, waar de opgeëiste persoon waarschijnlijk zal worden geplaatst.
Met de verstrekte informatie is in elk geval het individuele gevaar voor de opgeëiste persoon weggenomen, maar er is ook geen algemeen gevaar vast te stellen omdat het niet aannemelijk is dat het zorgaanbod in de ABM van Turnhout afwijkt van hetgeen in ABMin andere detentie-instellingen wordt aangeboden. De overlevering kan dan ook worden toegestaan.
4.4.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende bij de rechtbank binnengekomen informatie van de Belgische autoriteiten.
- De e-mail van 1 juni 2024 van de substituut-procureur des Konings van het parket Antwerpen vermeldt onder meer het volgende:
“Ik laat alleszins U hieronder het antwoord (per mail dd. 30 mei 2024) geworden van onze voornoemde Centrale Autoriteit waaruit moge blijken dat de bijkomende vragen die de Nederlandse zetel, in casu de arrondissementsrechtbank te Amsterdam bij tussenvonnis dd. 1 mei 2024 heeft gesteld niet te beantwoorden zijn. Mijn ambt treedt deze stelling bij. De vraag binnen welke tijdsspanne een geïnterneerde persoon kan worden opgenomen hangt af van allerlei factoren en parameters waar noch de rechtbank (KBM) noch het
OM een invloed op hebben. Zo zijn er onder meer :
‐ De bereidheid én de motivatie tot opname voor de opstart van een residentieel traject.
‐ De gevaarlijkheid, het recidivegevaar en het ontvluchtingsgevaar hetgeen in de praktijk
het verschil uitmaakt tussen een instelling high risk, mid-security of reguliere
psychiatrische zorg.
‐ De beschikbaarheid van plaatsen in de psychiatrische forensische zorg.
‐ De wachttijden in de resp. FPC’s (plaatsingsbeslissing) en de mid-security voorzieningen (invrijheidstelling op proef – IOP).
Ik wil verwijzen naar de laatste KBM beslissing van 06/02/2024 – die thans nog steeds van kracht is – waarbij de rechtbank de plaatsing in een ABM afdeling voorziet (Merksplas of Turnhout) in afwachting van een mogelijke opname in een psychiatrische residentiële voorziening of een overplaatsing naar een FPC.
Betrokkene verkreeg tevens therapeutische uitgangsvergunningen onder begeleiding van het personeel van de ABM of van de mobiele equipe internering.”
(..)
Betrokkene was geplaatst in de ABM afdeling te Turnhout en zal naar alle waarschijnlijkheid bij overlevering opnieuw aldaar geplaatst worden conform de KBM beslissing voornoemd die nog steeds uitwerking heeft. Een rechtstreekse plaatsing in een FPC is nà overbrenging/uitlevering niet aan de orde. Voorts kan mijn ambt bevestigen dat er in de afdelingen ABM een psychiatrische zorgequipe aanwezig is.
(…)
Inzake vraag 3 kan mijn ambt verwijzen naar de Belgische interneringswet van 5 mei 2014 (BS 9/7/2014) meer bepaald naar art. 2.
“De internering van personen met een geestesstoornis, bedoeld in artikel 9 van deze wet, is een veiligheidsmaatregel die er tegelijkertijd toe strekt de maatschappij te beschermen en ervoor te zorgen dat aan de geïnterneerde persoon dezorgwordt verstrekt die zijn toestand vereist met het oog op zijn re-integratie in de maatschappij.
Rekening houdend met het veiligheidsrisico en de gezondheid van de geïnterneerde persoon zal hem de nodigezorgaangeboden worden om een menswaardig leven te leiden. Diezorgis gericht op een maximaal haalbare vorm van maatschappelijke re-integratie en verloopt waar aangewezen en mogelijk via eenzorgtrajectwaarin aan de geïnterneerde persoon telkenszorgop maat aangeboden wordt.”
In voornoemd wetsartikel wordt 5 X verwezen naar de “zorg” waar de geïnterneerde persoon een onmiskenbaar recht op heeft. Het staat betrokkene volkomen vrij, zijn subjectieve rechten hieromtrent uit te oefenen en voor een Belgische rechter aan te tonen én te bewijzen dat hem géén of onvoldoende zorg wordt verstrekt.”
De e-mail van 5 juni 2024 van de substituut-procureur des Konings van het parket Antwerpen vermeldt onder meer het volgende:
“(…) U zal kennis willen nemen van de rapportage van de afdelingspsychiater maar ook van
een actuele versie (editie maart 2024) van een zorgbrochure met een omschrijving van de actuele zorg die in Merksplas wordt aangeboden. Het aanbod in Turnhout is
gelijklopend.
(…)”
- Daarbij als bijlage een brief van 23 april 2020 van de psychiater dr. Lieke Kluiver, werkzaam bij de Federale Overheidsdienst Justitie, Directoraat-generaal EPI, Gevangenis Merksplas en Gevangenis Turnhout (de rechtbank begrijpt dat dit de rapportage betreft waarnaar in de e-mail van 5 juni 2024 wordt verwezen):
“(…)
In de Afdelingen ter Bescherming van de Maatschappij, zich onder andere bevindend in de Gevangenis Merksplas en de Gevangenis Turnhout, bestaan verschillende multidisciplinaire zorgprojecten die onderling nauw samenwerken om zorg te leveren voor geïnterneerden en psychisch kwetsbare veroordeelden. Voor een overzicht van de projecten in Merksplas verwijzen we naar het document "Zorg In Een Notendop".
De doelstellingen van deze projecten zijn verschillend en vormen een aanvulling op elkaar. In de behandelprojecten worden voor elke gedetineerde duidelijke behandeldoelen opgesteld waarvan de evolutie wordt opgevolgd en begeleid door de individuele begeleider, met oog voor maximale cliëntparticipatie en autonomie. Doorstroming tussen de verschillende projecten is mogelijk in geval van veranderende zorgnoden en behandeldoelen.
In deze behandeltrajecten vormt medicatie slechts één van de beschikbare stapstenen van een behandeling.
(…)”
- Daarbij ook als bijlage een brochure van de Gevangenis Merksplas getiteld “De Zorg in een Notendop”, editie maart 2024, waarin wordt uiteengezet welke zorg er aanwezig is in de detentie instelling van Merksplas.
De rechtbank constateert dat bovenstaande door de Belgische autoriteiten verstrekte informatie vooral ziet op de individuele situatie van de opgeëiste persoon, te weten waar hij geplaatst gaat worden en welke therapeutische behandelingen hij daar kan krijgen. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak echter vragen gesteld om te kunnen beoordelen of er sprake is van een algemeen reëel gevaar voor schending van de grondrechten van geïnterneerden in België, voordat kan worden toegekomen aan een beoordeling of er zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon dit gevaar zal lopen. [5]
De verstrekte informatie is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om de eerste vraag te kunnen beantwoorden, namelijk of sprake is van een algemeen reëel gevaar voor schending van grondrechten van geïnterneerden die in afwachting zijn van behandeling in het kader van de interneringsmaatregel in een kliniek. Daarbij overweegt de rechtbank dat het voorstelbaar is dat geen precieze termijn voor plaatsing in een FPC kan worden genoemd die geldt voor alle in België opgelegde interneringsmaatregelen, nu dit afhankelijk is van de in de e-mail van 1 juni 2024 genoemde omstandigheden. De rechtbank wenst in dit stadium (is er sprake van een algemeen reëel gevaar voor een grondrechtenschending na overlevering?) algemene informatie te verkrijgen waarmee inzichtelijk wordt gemaakt hoe lang het in België gemiddeld duurt, of in ieder geval hoe lang het maximaal duurt, voordat een geïnterneerde na het opleggen van de interneringsmaatregel in een FPC of in een psychiatrische voorziening wordt geplaatst. Daarnaast wenst de rechtbank te vernemen, voor zover een geïnterneerde in de tussentijd wordt geplaatst in een ABM, welk zorgaanbod in alle ABM in België kan worden gegarandeerd, in het bijzonder in het licht van de volgende (reeds in de tussenuitspraak van 1 mei 2024 geciteerde) passage uit het rapport:
“(…) Hoewel de Minister van Justitie in 2019 had verklaard dat geïnterneerden niet thuishoren in de gevangenis, werden in 2023 twee extra afdelingen tot bescherming van de maatschappij (ABM) geopend, namelijk in Gent en in Namen. Binnenkort wordt een nieuwe afdeling geïnstalleerd in de gevangenis van Haren.
De aangekondigde missie van de ABM is om een therapeutisch aanbod voor te stellen “gebaseerd op een geleidelijk autonomiseringsproces”. Maar het valt te vrezen dat België, door deze afdelingen te legaliseren als plaatsingslocaties onder het voorwendsel dat personen er een verbeterd therapeutisch aanbod genieten, zich ook probeert te onttrekken aan de dwangsommen die het opgelegd kreeg.
De ABM hebben geen specifieke infrastructuur, maar bestaan uit cellen in de psychiatrische afdelingen van gevangenissen. (…)”
In het bijzonder wenst de rechtbank te vernemen of het therapeutisch zorgaanbod, zoals dit wordt omschreven in de bij e-mail van 5 juni 2024 overgelegde brochure “De Zorg in een Notendop”, in alle ABM in België wordt aangeboden, althans een daarmee vergelijkbaar therapeutisch zorgaanbod.
De rechtbank acht zich ook nog niet voldoende voorgelicht over de vraag of een geïnterneerde in België de mogelijkheid heeft om via de rechter een behandeling in het kader van de aan hen opgelegde interneringsmaatregel af te dwingen, dan wel te bespoedigen. Weliswaar wordt in de e-mail van 1 juni 2024 vermeld dat het een geïnterneerde vrijstaat "zijn subjectieve rechten hieromtrent uit te oefenen en voor een Belgische rechter aan te tonen én te bewijzen dat hem géén of onvoldoende zorg wordt verstrekt”, maar niet duidelijk is geworden welke procedure(s) voor hem beschikbaar zijn en welke remedies het voeren van een dergelijke procedure de geïnterneerde kan bieden.
De rechtbank verzoekt de officier van justitie daarom alsnog de volgende (enigszins aangepaste) vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen. De rechtbank verzoekt de officier van justitie ook deze tussenuitspraak en de tussenuitspraak van 1 mei 2024 aan de uitvaardigende justitiële autoriteit beschikbaar te stellen, zodat de context van de vragen verduidelijkt wordt.
1. Binnen welke gemiddelde periode, althans in ieder geval binnen welke maximale periode, zal een geïnterneerde daadwerkelijk terecht kunnen in een (klinische) instelling voor de behandeling in het kader van de aan hem opgelegde interneringsmaatregel en in welk(e) regime(s) van de penitentiaire inrichting zal hij in de tussentijd worden geplaatst?
2. Indien een geïnterneerde in afwachting van plaatsing in een kliniek wordt gedetineerd in een ABM, welk ‘therapeutisch aanbod’ (zoals genoemd in het rapport) staat hem daar dan ter beschikking en op welke wijze wordt daar in de praktijk uitvoering aan gegeven? Is het therapeutisch aanbod in iedere ABM (minimaal) gelijk aan het aanbod dat wordt omschreven in de bij e-mail van 5 juni 2024 overgelegde brochure “De Zorg in een Notendop” van de ABM Merksplas?
3. Bestaat voor geïnterneerden in België de mogelijkheid om via de rechter een behandeling in het kader van de aan hen opgelegde interneringsmaatregel af te dwingen, dan wel te bespoedigen? Zo ja, welke procedures staan aan een geïnterneerde ter beschikking en welke remedies kunnen in die procedure aan de geïnterneerde geboden worden?
De rechtbank wijst erop dat de uitvaardigende justitiële autoriteit voor de beantwoording van boven gestelde vragen - zo nodig - bijstand kan verzoeken aan de centrale autoriteit of een van de centrale autoriteiten van België, in de zin van artikel 7 van het Kaderbesluit. [6]

5.Beslissing

VERLENGTop grond van artikel 22, vijfde lid, OLW de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen;
VERLENGTop grond van artikel 27, derde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon met 30 (dertig) dagen;
HEROPENT en SCHORSThet onderzoek voor onbepaalde tijd – met dien verstande dat de zaak uiterlijk 14 dagen voor
27 augustus 2024(het verstrijken van de verlengde beslistermijn) weer op zitting moet worden aangebracht – teneinde de officier van justitie in gelegenheid te stellen de hiervoor onder 4.4 genoemde vragen voor te leggen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit;
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon en zijn raadsman tegen een nader te bepalen datum en tijdstip.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. P. Sloot en C.M. Delstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 25 juni 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
5.HvJ EU 5 april 2016, C-404/15 en C-659-15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198 (Aranyosi en Căldăraru),
6.Hof van Justitie van de Europese Unie, 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198 (