5.2Oordeel van de rechtbank
Het verweer van de opgeëiste persoon komt er (kort gezegd) op neer dat na overlevering niet binnen afzienbare tijd zicht is op de tenuitvoerlegging van de aan hem opgelegde interneringsmaatregel hetgeen, naar de rechtbank begrijpt, een schending van de artikelen 4 en 6 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie oplevert. De opgeëiste persoon zal immers worden geplaatst in een ‘gewone’ penitentiaire inrichting en/of in een Afdeling tot Bescherming van de Maatschappij (
hierna: ABM), welke afdeling bestaat uit cellen in de psychiatrische afdelingen van penitentiaire inrichtingen, en pas daarna kan hij worden geplaatst in een voor de opgelegde interneringsmaatregel geschikt behandelcentrum. Dit betekent, naar de rechtbank begrijpt, dat de opgeëiste persoon gedurende een periode geen behandeling krijgt en dus enkel gedetineerd is, maar ook dat de wachttijd op de behandeling een vrijheidsbeneming inhoudt die niet aan hem is opgelegd en waarvan de duur ongewis is.
Uit de door de Belgische autoriteiten verstrekte individuele detentiegarantie blijkt dat de opgeëiste persoon na overlevering aan België (weer) zal worden geplaatst in de penitentiaire inrichting Antwerpen. Blijkens het dossier was hij daar ook gedetineerd voordat hij tijdens een verlof naar Nederland is vertrokken. Uit een e-mail van de substituut-procureur des Konings van het parket Antwerpen van 12 januari 2024 blijkt namelijk dat de opgeëiste persoon in de penitentiaire inrichting Antwerpen was geplaatst op een ‘gewone’ afdeling. Hem was aangeboden om op de annex-afdeling (voor geïnterneerden) te verblijven, maar dat zou betekenen dat hij afstand moest doen van de individuele detentiegarantie waaronder hij eerder is overgeleverd aan België en daartoe was hij niet bereid. De bedoeling was dat de opgeëiste persoon zou worden geplaatst in een ABM in Merksplas of Turnhout (afdeling voor geïnterneerden) en dat hij, zodra daar een plaats vrij zou komen, zou worden overgebracht naar die afdeling.
In het rapport
Tussenkomst voor het Comité van Ministers van de Raad van Europa betreffende de groep van zaken L.B. t. België(
hierna: het rapport) wordt het volgende over een ABM gezegd:
(…) Hoewel de Minister van Justitie in 2019 had verklaard dat geïnterneerden niet thuishoren in de gevangenis, werden in 2023 twee extra afdelingen tot bescherming van de maatschappij (ABM) geopend, namelijk in Gent en in Namen. Binnenkort wordt een nieuwe afdeling geïnstalleerd in de gevangenis van Haren.
De aangekondigde missie van de ABM is om een therapeutisch aanbod voor te stellen “gebaseerd op een geleidelijk autonomiseringsproces”. Maar het valt te vrezen dat België, door deze afdelingen te legaliseren als plaatsingslocaties onder het voorwendsel dat personen er een verbeterd therapeutisch aanbod genieten, zich ook probeert te onttrekken aan de dwangsommen die het opgelegd kreeg.
De ABM hebben geen specifieke infrastructuur, maar bestaan uit cellen in de psychiatrische afdelingen van gevangenissen. (…)
Verder wordt in het rapport over de wachttijden voor een plek in een behandelcentrum voor geïnterneerden onder meer gezegd:
(…) Ondanks een sterk engagement (…), aankondigingen aan het begin van deze legislatuur dat “
de eerste prioriteit gaat naar de bouw van een nieuw Forensisch Psychiatrisch Centrum in Aalst, Paivfe en [in] Waver”, blijven de structurele problemen die door de groep van zaken L.B. zijn aangetoond onveranderd. Het EHRM heeft met twee beslissingen van 17 mei 2023 uitspraak gedaan over zeven verzoeken die door geïnterneerden zijn ingediend en heeft daarbij akte genomen van de verbintenis van de Belgische Staat om de erkende schendingen te vergoeden. Hierdoor kon worden vermeden dat er, naast de veroordelingen die reeds de groep van zaken L.B. vormen, nog andere veroordelingen bij kwamen. (…)
Meer nog, we kunnen alleen maar vaststellen dat de vooruitzichten op een belangrijke daling van het aantal geïnterneerden in de gevangenis verder weg dan ooit lijken. De Regie der Gebouwen moet de aangekondigde inplantingen voor Aalst, Paifve en Waver tot een goed einde brengen, evenals het project om de inrichting tot bescherming van de maatschappij van Paifve te vervangen door een nieuw FPC. De Regie der Gebouwen verwacht niet dat deze werken vóór 2028-2030 zullen zijn voltooid. (…)
Naast de trage toename van plaatsen in FPCs, is de stijging van het aantal geïnterneerden in een inrichting die afhangt van het Directoraat-Generaal Penitentiaire Inrichtingen even snel als indrukwekkend. Zo is de gemiddelde dagelijkse bevolking van 537 geïnterneerden in 2019 gestegen naar 595 in 2020, 688 in 2021 en 765 in 2022. En voor de zes eerste maanden van 2023 ligt het gemiddelde aantal rond de 886, wat een stijging van niet minder dan 64% inhoudt tussen 2019 en 2023. (…)
Het herziene actieplan maakt gewag van 307 geïnterneerden in de psychiatrische afdelingen van Belgische gevangenissen in juni 2022. In 2021 waren dat er 251. De meeste van hen verblijven in een psychiatrische afdeling, of zelfs in het gewone regime, (…)
De aanwezigheid van geïnterneerden in gevangenissen is een rechtstreeks gevolg van het gebrek aan plaatsen, dat nog steeds geldt, (…)
Het actieplan van de Belgische overheid van 23 juni 2023 eindigt met een synthese van de gerealiseerde inspanningen om de arresten van de groep L.B. uit te voeren. Het actieplan onderstreept eveneens dat het aantal geïnterneerden in penitentiaire inrichtingen toeneemt, en het is duidelijk dat de getroffen maatregelen de schendingen van de mensenrechten niet kunnen oplossen. We betreuren met name te moeten vaststellen dat “de zichtbare impact op het aantal geïnterneerden” die door de Belgische Staat wordt verdedigd, en de door de regering aangekondigde extra maatregelen (…), niet lijken te volstaan om een einde te maken aan de schendingen, zelfs al ze snel zouden worden uitgevoerd met de nodige middelen.
De beslissing van
the Committee of Ministers (Minister’s Deputies), Council of Europeluidt, voor zover van belang:
The Deputies
1. recalled that the structural problem of internment concerns the prolonged detention of internees in prison psychiatric wings without appropriate therapeutic treatment which impacts the effectiveness of the preventive remedy, due to a lack of suitable places in the external circuit and of qualified staff in prisons;
(…)
3. expressed concern at the significant increase again in the number of internees in prison and urged, once again, the authorities to intensify their efforts to resolve, as soon as possible and definitively, the structural problem already identified by the Court in 2012 (L.B. judgment);
4. in particular, urged the authorities to immediately improve the health care of internees in prison by taking all possible measures to recruit sufficient custodial and care staff, so that the standard of supervision of this care, fixed by the authorities in 2021, becomes effective; (…)
5. furthermore, urged the authorities to speed up the creation of forensic psychiatric centres, to continue to expand the number of places for internees in the regular care circuit in order to ensure the smooth flow of the care pathway for all, and to establish, without delay, a national mechanism for the prevention of torture to monitor all places of detention, including those centres and psychiatric hospitals;
(…)
7. as regards the preventive remedy, expressed their concern about the practical effectiveness of the interim remedy, given the development of the situation since the Venken judgment (increase in the number of internees in prison and delays in the creation of places outdoors); therefore, called on the authorities to make every effort to resolve the fundamental structural problem as quickly as possible, while considering strengthening the monitoring by Social Protection Chambers of the situation of internees who are in prison psychiatric wings;
8. decided to resume the consideration of this group of cases at their December 2024 DH meeting at the latest and, if no tangible progress is made by then, instructed the Secretariat to prepare a draft interim resolution for consideration at that meeting.
In het licht van hetgeen hiervoor is weergegeven wenst de rechtbank, alvorens zij op het overleveringsverzoek beslist, nadere informatie in te winnen over de aard van de vrijheidsbeneming waaraan de opgeëiste persoon na overlevering aan België wordt onderworpen, alsmede de duur daarvan, alvorens hij aan de hem opgelegde interneringsmaatregel kan beginnen. De rechtbank ziet daarom aanleiding om aanvullende vragen te stellen, ter beoordeling van de vraag of sprake is van een algemeen reëel gevaar voor schending van grondrechten van geïnterneerden die in afwachting zijn van behandeling in het kader van de interneringsmaatregel in een kliniek.
De rechtbank verzoekt de officier van justitie daarom de volgende vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen:
1. Binnen welke periode zal een geïnterneerde daadwerkelijk terecht kunnen in een (klinische) instelling voor de behandeling in het kader van de aan hem opgelegde interneringsmaatregel en in welk(e) regime(s) van de penitentiaire inrichting zal hij in de tussentijd worden geplaatst?
2. Indien een geïnterneerde in afwachting van plaatsing in een kliniek wordt gedetineerd in een ABM, welk ‘therapeutisch aanbod’ (zoals genoemd in het rapport) staat hem daar dan ter beschikking en op welke wijze wordt daar in de praktijk uitvoering aan gegeven?
3. Bestaat voor geïnterneerden in België de mogelijkheid om via de rechter een
behandelingin het kader van de aan hen opgelegde interneringsmaatregel af te dwingen, dan wel te bespoedigen?