ECLI:NL:RBAMS:2024:4241

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 juni 2024
Publicatiedatum
15 juli 2024
Zaaknummer
13/277563-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met aandacht voor detentieomstandigheden

Op 12 juni 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Litouwse autoriteiten. De officier van justitie had op 26 maart 2024 verzocht om de behandeling van het EAB. De opgeëiste persoon, geboren in Litouwen in 1987, werd bijgestaan door zijn advocaat en een tolk tijdens de zittingen op 16 en 29 mei 2024. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak met 30 dagen verlengd om de opgeëiste persoon de gelegenheid te geven voor een behandeling aan zijn gebit.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De opgeëiste persoon is beschuldigd van verschillende strafbare feiten, waaronder oplichting en diefstal, die ook onder Nederlands recht strafbaar zijn. De rechtbank heeft de argumenten van de verdediging, die stelde dat de detentieomstandigheden in Litouwen onmenselijk zouden zijn, zorgvuldig overwogen. De rechtbank concludeerde dat er geen algemeen gevaar meer is voor schending van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en dat de Litouwse autoriteiten voldoende waarborgen bieden voor de bescherming van gedetineerden.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering toegestaan, waarbij zij zich baseerde op de geldigheid van het EAB en de afwezigheid van weigeringsgronden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/277563-22
Datum uitspraak: 12 juni 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 26 maart 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 9 juni 2023 door
the Prosecutor General’s Office of the Republic of Lithuania(Litouwen), hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] (Litouwen) op [geboortedag] 1987,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 16 mei 2024
De behandeling van het EAB op 16 mei is op voorhand aangehouden om de opgeëiste persoon in de gelegenheid te stellen om op de dag van de zitting een behandeling aan zijn gebit te ondergaan.
Zitting 29 mei 2024
De behandeling van het EAB is ter zitting hervat in aanwezigheid van mr. S.J. Wirken, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn advocaat mr. Z. Badrane, die waarneemt voor zijn kantoorgenoot mr. L.A.R. Newoor, en door een tolk in de Litouwse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Litouwse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt de volgende bevelen
- een aanhoudingsbevel van
the District Court of Vilnius Cityvan 22 novembe
r2021
(no. 1-285-1131/2022);-een aanhoudingsbevel van
the District Court of Vilnius Cityvan 7 april 2022
(no. 01-1-27867-21).
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Litouws recht stafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid

4.1
Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst feit 1 aan als een zogenoemd lijstfeit, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. Het feit op deze lijst valt onder nummer 20, te weten:
oplichting.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Litouwen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.
4.2
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten 2, 4 en 5 niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, wanneer – kort gezegd - voldaan is aan het vereiste dat op de feiten naar het recht van de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld en dat de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren op naar Nederlands recht op:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking, meermalen gepleegd
en
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking
4.3
Accessoire overlevering
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft ook feit 3 niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, wanneer – kort gezegd - voldaan is aan het vereiste dat op het feit naar het recht van de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld en het feit ook naar Nederlands recht strafbaar is.
Het feit is naar Nederlands recht strafbaar en levert op:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de weigeringsgrond van artikel 7, eerste lid, onder a, sub 2 OLW van toepassing is aangezien in het EAB staat vermeld dat feit 3 een diefstal van goederen van geringe waarde betreft en dat hierop – zo blijkt uit hetgeen onder c) is vermeld - een maximale gevangenisstraf van 45 dagen is gesteld. De rechtbank kan afzien van deze weigeringsgrond. Zij heeft de rechtbank verzocht van de mogelijkheid als bedoeld in artikel 7 lid 4 OLW gebruik te maken en de overlevering ook voor dit feit toe te staan.
De raadsman heeft zich er niet over uitgelaten of de overlevering ten aanzien van feit 3 kan worden toegestaan.
De rechtbank stelt vast dat de maximum gevangenisstraf voor feit 3 in Litouwen 45 dagen betreft, terwijl artikel 7, eerste lid, onder a, sub 2, OLW bepaalt dat overlevering ten behoeve van vervolging alleen kan worden toegestaan ten aanzien van een feit waarop in de uitvaardigende lidstaat een minimale gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden is gesteld. Het EAB ziet echter op vijf strafbare feiten, waarvan er vier voldoen aan de eis van een minimale gevangenisstraf van twaalf maanden. Gelet op het bepaalde in artikel 7, vierde lid, OLW mag en zal de rechtbank daarom ook voor feit 3 de overlevering toestaan.

5.Artikel 11: Detentie omstandigheden

Standpunt van de raadsman
De opgeëiste persoon heeft in Litouwen een belastende verklaring afgelegd over een criminele groep en hij is ervan overtuigd dat deze verklaring via de politie bij deze groep terecht is gekomen. Hij vreest dan ook voor zijn leven in Litouwen als hij wordt overgeleverd, óók als hij daar in detentie terecht komt. Bovendien is het zorgelijk dat de informele hiërarchie nog steeds aanwezig is in de detentie instellingen in Litouwen. Het valt niet uit te sluiten dat de opgeëiste persoon zal worden blootgesteld aan geweld zodat er een daadwerkelijk gevaar dreigt op schending van artikel 4 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) indien de opgeëiste persoon wordt overgeleverd en in Litouwen in detentie geplaatst wordt. De raadsman verzoekt op grond van het voorgaande primair om de behandeling van de zaak aan te houden zodat een individuele garantie kan worden opgevraagd bij de Litouwse autoriteiten en subsidiair om de overlevering te weigeren.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie wijst erop dat in een recente uitspraak de rechtbank heeft geoordeeld dat niet langer sprake is van een algemeen gevaar op schending van artikel 4 Handvest bij overlevering aan Litouwen zodat artikel 11 OLW niet langer in de weg staat aan overlevering.
Oordeel van de rechtbank
In de uitspraak van de rechtbank van 25 april 2024 [4] is geoordeeld dat het eerder voor gedetineerden in Litouwen vastgestelde algemene gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 Handvest is weggenomen, aangezien op basis van de door de Litouwse autoriteiten verstrekte aanvullende informatie kan worden vastgesteld dat gedetineerden in Litouwen voldoende adequate bescherming wordt geboden tegen (de negatieve gevolgen van) de informele hiërarchie of het kastensysteem.
De rechtbank kende in dit verband met name gewicht toe aan de omstandigheid dat leiders van de informele hiërarchie op aparte afdelingen en in afzonderlijke afsluitbare cellen kunnen worden geïsoleerd. Ook heeft de rechtbank vastgesteld dat de Litouwse autoriteiten actief monitoren of sprake is van risico op potentieel (psychisch) geweld, dat zo nodig adequaat wordt ingegrepen en dat gedetineerden gedurende onderzoek naar klachten kunnen worden ondergebracht in een éénpersoonscel of een andere veilige omgeving.
De rechtbank ziet in wat is aangevoerd geen aanleiding om af te wijken van deze beslissing van 25 april 2024. De raadsman heeft geen actuele objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens over de detentieomstandigheden in Litouwen naar voren gebracht die alsnog duiden op een algemeen gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling van gedetineerden in Litouwen. Dergelijke nieuwe gegevens zijn ook niet bij de rechtbank ambtshalve bekend. De enkele mededeling dat de opgeëiste persoon gevaar loopt bij overlevering nu een criminele bende het op hem gemunt zou hebben, is daartoe onvoldoende. De rechtbank verwerpt het verweer en ziet dus ook geen aanleiding de behandeling van de zaak aan te houden voor het opvragen van een individuele detentiegarantie voor de opgeëiste persoon.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsartikelen

Artikel 311 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Prosecutor General’s Office of the Republic of Lithuania(Litouwen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
Mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. I. Verstraeten-Jochemsen en B.M. Vroom-Cramer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 12 juni 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.