Op 12 juni 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Litouwse autoriteiten. De officier van justitie had op 26 maart 2024 verzocht om de behandeling van het EAB. De opgeëiste persoon, geboren in Litouwen in 1987, werd bijgestaan door zijn advocaat en een tolk tijdens de zittingen op 16 en 29 mei 2024. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak met 30 dagen verlengd om de opgeëiste persoon de gelegenheid te geven voor een behandeling aan zijn gebit.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De opgeëiste persoon is beschuldigd van verschillende strafbare feiten, waaronder oplichting en diefstal, die ook onder Nederlands recht strafbaar zijn. De rechtbank heeft de argumenten van de verdediging, die stelde dat de detentieomstandigheden in Litouwen onmenselijk zouden zijn, zorgvuldig overwogen. De rechtbank concludeerde dat er geen algemeen gevaar meer is voor schending van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en dat de Litouwse autoriteiten voldoende waarborgen bieden voor de bescherming van gedetineerden.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering toegestaan, waarbij zij zich baseerde op de geldigheid van het EAB en de afwezigheid van weigeringsgronden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.