ECLI:NL:RBAMS:2024:4239

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 juni 2024
Publicatiedatum
15 juli 2024
Zaaknummer
13-254689-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor de overlevering van een persoon op basis van een Belgisch Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot oplichting en valsheid in informatica

Op 5 juni 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat door België is uitgevaardigd. De zaak betreft een verzoek tot overlevering voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van 30 maanden, opgelegd aan de opgeëiste persoon voor oplichting en valsheid in informatica. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 29 mei 2024 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was en werd bijgestaan door zijn raadsman. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon juist is en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft de inhoud van het EAB beoordeeld en geconcludeerd dat de feitomschrijving voldoende is om de overlevering te rechtvaardigen. De verdediging voerde aan dat de feitomschrijving ongenoegzaam was, maar de rechtbank oordeelde dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in België beoordeeld en vastgesteld dat de opgeëiste persoon in een instelling zal worden geplaatst die voldoet aan de fundamentele rechten. De rechtbank heeft het verzoek tot schorsing van de overleveringsdetentie afgewezen, omdat er sprake was van vluchtgevaar. Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering toegestaan, omdat er geen weigeringsgronden waren en het EAB voldeed aan de wettelijke eisen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13-254689-23
Datum uitspraak: 5 juni 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 11 maart 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 25 augustus 2022 door
de Advocaat-generaal van het hof van beroep Antwerpen(België), hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit, en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
verblijfadres: [adres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 29 mei 2024, in aanwezigheid van mr. S.J. Wirken, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.P.W. Nijboer, advocaat in Utrecht.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een arrest van het hof van Beroep Antwerpen van 16 december 2021, C6 kamer, met referentie 2020/PGA/981 (griffienummer: 1783/21).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 30 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 900 dagen.
De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Genoegzaamheid van de stukken

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft ter zitting namens de opgeëiste persoon aangevoerd dat de feitomschrijving van het EAB ongenoegzaam is. Er staat namelijk vermeld dat het EAB betrekking heeft op 12 feiten terwijl maar 5 feiten worden gekwalificeerd. Bovendien wordt de afgifte van een zestal goederen vermeld, terwijl er zeven pleegplaatsen in België worden genoemd. Primair stelt de raadsman zich op het standpunt dat op grond van het voorgaande de overlevering dient te worden geweigerd en subsidiair dat de behandeling van de zaak dient te worden aangehouden om bij de Belgische autoriteiten nadere informatie op te vragen over de feiten en de kwalificatie daarvan.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht de feitomschrijving in het EAB genoegzaam. Het gaat om zes strafbare gedragingen die naar Belgisch recht als oplichting en als valsheid in informatica gekwalificeerd worden. Bij de gegeven kwalificaties wordt vermeld dat sprake is van de feiten A1, 3 t/m 7 en van de feiten B1, 3 t/m 7. Dit zijn in totaal 12 strafbare feiten. De overlevering kan worden toegestaan en er is dan ook geen aanleiding tot aanhouding van de zaak.
Oordeel van de rechtbank
Het EAB dient gegevens te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de OLW geformuleerde vereisten. Zo dient het EAB een beschrijving van de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd te bevatten, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
De rechtbank leidt uit de in het EAB onder e) gegeven feitomschrijving en het A-formulier af dat de opgeëiste persoon als dader is veroordeeld voor het in de periode van juli tot en met halverwege september 2019 afsluiten van koopovereenkomsten in verschillende plaatsen in België, waarbij de opgeëiste persoon via een valse bankapplicatie de indruk wekte dat hij had betaald voor de goederen, terwijl dit in werkelijkheid niet het geval was.
Aan de opgeëiste persoon is een zestal goederen met een totale waarde van 11.450,- euro overhandigd. Verder zijn de pleegplaatsen vermeld.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, met de officier van justitie van oordeel dat het EAB een genoegzame omschrijving van de strafbare feiten bevat, alsmede van de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij deze feiten. Het is hierdoor voor de opgeëiste persoon voldoende duidelijk waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
De omschrijving van de feiten in het EAB voldoet dan ook aan de eisen gesteld in artikel
2, tweede lid, aanhef en onder e van de OLW en is daarmee genoegzaam.
De rechtbank verwerpt het door de verdediging gevoerde verweer.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering niet weigeren, als de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
( i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
( ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
Het EAB vermeldt in onderdeel d):
“3.4 X de beslissing is niet persoonlijk aan betrokkene betekend, maar
- de beslissing zal hem na overlevering onverwijld persoonlijk worden betekend, en
- de betrokkene zal na de betekening van de beslissing uitdrukkelijk worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarbij de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, en die kan leiden tot herziening van de oorspronkelijke beslissing, en
- de betrokkene zal geïnformeerd worden over de termijn waarover hij beschikt om verzet aan te tekenen, namelijk 15 dagen.(…)”
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet deze verklaring aan de eisen van artikel 12, sub d, OLW en doet de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond zich niet voor.
Dit betekent dat de veroordeling niet onherroepelijk is zodat ook de weigeringsgrond van artikel 6a, eerste lid, OLW zich niet voordoet. Voor de toepassing van artikel 6, eerste lid, OLW moet het EAB worden verstaan als strekkende tot (verdere) vervolging (zie hierna onder punt 7).

6.Strafbaarheid

De feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
oplichting, meermalen gepleegd.

7.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon daarnaast zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van sociale re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
Het openbaar ministerie heeft per e-mail van 9 april 2024 het volgende verzocht:
“Onder verwijzing naar het EAB van 25 augustus 2022 (2020/PGA/981), betreffende [opgeëiste persoon],
geboren op [geboortedag] 1984 in [geboorteplaats], wil ik u verzoeken om aanvullende informatie.
De opgeëiste persoon bezit de Nederlandse nationaliteit. Dit heeft tot gevolg dat op grond van
artikel 5 lid 3 van het Kaderbesluit Europees Aanhoudingsbevel en artikel 6 lid 1 van de Nederlandse
Overleveringswet de overlevering slechts kan worden toegestaan nadat wij van u de garantie hebben ontvangen dat, in het geval de opgeëiste persoon na overlevering in België onherroepelijk is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf, hij deze straf in Nederland mag ondergaan.”
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft per email van 17 april 2024 hierop geantwoord:
“Hierbij de bevestiging van mijn akkoord met de terugkeergarantie.”
Naar het oordeel van de rechtbank is de hierboven verstrekte garantie, gelezen in combinatie met het verzoek van het openbaar ministerie van 9 april 2024, voldoende.

8.Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden in België

Bij uitspraak van 14 december 2022 heeft de rechtbank in een andere zaak geoordeeld dat voor alle detentie-instellingen in België een algemeen gevaar bestaat dat gedetineerden worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling, gelet op de detentieomstandigheden in België, en dat daarom de tot dan toe verstrekte algemene detentiegarantie niet meer voldoet. [4]
Het Openbaar Ministerie heeft bij brief van 25 maart 2024 informatie opgevraagd betreffende detentieomstandigheden waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen na overlevering.
Bij reactie van 28 maart 2024 van het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele rechten en Vrijheden, Dienst internationale samenwerking in strafzaken - Centrale autoriteit is de volgende garantie gegeven:
In welke detentie-instelling zal de opgeëiste persoon gedetineerd worden?
[opgeëiste persoon] zal worden opgesloten in de gevangenis Wortel.
Welke waarborgen worden gegarandeerd inzake de detentieomstandigheden in de detentie-instelling?
België garandeert dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden opgesloten in een instelling en op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden) met in begrip van voldoende individuele leefruimte, afgescheiden sanitair en dagactiviteiten buiten de cel.
In deze zaak garandeert België de volgende waarborgen inzake de detentieomstandigheden waar [opgeëiste persoon] aan zal worden onderworpen na overlevering:
  • De opgeëiste persoon zal niet worden opgesloten in een cel met minder dan 3 m2 individuele levensruimte. Dit geldt zowel indien de opgeëiste persoon in een eenpersoons- als in een meerpersoonscel zou worden opgesloten.
  • De gemiddelde minimum leefruimte van elke cel is 9 m2 inclusief vast meubilair.
o
De sanitair blokken omvatten een wasbak en een toilet dat is afgescheiden van de rest van de cel door een muur of scherm
o
Het vast meubilair omvat onder andere een tafel, kast, bed en bureau.
  • De opgeëiste persoon zal een bed ter beschikking hebben en zal bijgevolg niet op grond hoeven te slapen.
  • Er worden verschillende dagactiviteiten buiten de cel voorzien. Deze activiteiten omvatten in ieder geval regelmatige wandelingen in een open koer en familiebezoeken alsook toegang tot gemeenschappelijke ruimtes. Aanvullende activiteiten zoals sport en arbeid zijn onderhevig aan aanzienlijke wachtlijsten.
Sanitaire en hygiëne omstandigheden
Als algemene regel, voorziet de Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden in algemene rechten en plichten voor gedetineerden, o.a. het recht op dagelijkse persoonlijke hygiëne, het recht op toegang tot gezondheidszorg en -bescherming evenredig aan dewelke wordt voorzien buiten de gevangenismuren. In dit verband, is een penitentiaire gezondheidsraad opgericht bij wet die adviseert bij het verbeteren van de kwaliteit de gezondheidszorg binnen de gevangenismuren. De medische zorg binnen de gevangenismuren is van gelijke kwaliteit als de medische zorg die wordt verstrekt buiten de gevangenismuren.
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [5]
De rechtbank is, gelet op deze individuele garantie van de Belgische autoriteiten, van oordeel dat het vastgestelde algemene reële gevaar van onmenselijke of vernederende detentieomstandigheden hiermee voor de opgeëiste persoon is weggenomen. Het algemene gevaar dat de rechtbank heeft aangenomen, wordt door deze individuele garanties namelijk uitgesloten ten aanzien van de opgeëiste persoon, nu hij zal worden geplaatst in een instelling op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder met relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden).

9.Verzoek tot schorsing

De raadsman heeft op zitting verzocht de schorsing van de overleveringsdetentie voort te zetten na de uitspraak van de rechtbank. Op 16 augustus 2024 wordt namelijk de strafzaak behandeld tegen de vader van zijn stiefkinderen, die zich schuldig zou hebben gemaakt aan seksueel misbruik van hen. Hoewel de opgeëiste persoon geen partij is bij de rechtszaak, wil hij graag hierbij aanwezig zijn als steun voor zijn gezin. Ook volgt het gezin therapie. De opgeëiste persoon heeft aangevoerd dat hij circa 30 jaar geleden als kind door zijn stiefvader seksueel is misbruikt. De huidige strafzaak confronteert hem met deze gebeurtenissen uit het verleden. Voor het seksueel misbruik door zijn stiefvader volgt de opgeëiste persoon op dit moment traumatherapie.
De officier van justitie heeft zich verzet tegen schoring van de gevangenhouding na de uitspraak nu het systeem van de wet hierin niet voorziet.
De rechtbank ziet in het verzoek tot het bijwonen van de opgeëiste persoon van de rechtszaak van 16 augustus 2024 en in het feit dat hij trauma-therapie volgt, geen reden om de gevangenhouding ook na de uitspraak te schorsen.
De rechtbank overweegt in dat kader het volgende.
Grond voor de overleveringsdetentie is het vluchtgevaar. De opgeëiste persoon is in België buiten zijn aanwezigheid veroordeeld voor strafbare feiten tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden. Weliswaar krijgt de opgeëiste persoon de gelegenheid verzet aan te tekenen waarna zijn strafzaak opnieuw zal worden behandeld, maar dit laat onverlet dat de kans bestaat dat hij mogelijk weer tot een forse gevangenisstraf wordt veroordeeld. Dit leidt tot de conclusie dat sprake is van aanzienlijk vluchtgevaar.
Het toestaan van de overlevering, zoals hier aan de orde, vergroot bovendien in zijn algemeenheid het vluchtgevaar. Vanaf dat moment staat immers vast dat de opgeëiste persoon ter uitvoering van het EAB feitelijk zal worden overgeleverd aan de uitvaardigende justitiële autoriteit. Dit rechtvaardigt in beginsel het voortduren van de overleveringsdetentie.
De rechtbank verwijst voorts naar rechtsoverweging 55 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ) van 16 juli 2015 (C-237/15 PPU, ECLI:EU:C:2015:474 (Lanigan)). Daarin overweegt het HvJ dat in artikel 52, lid 1 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) wordt erkend dat de uitoefening van rechten zoals die welke in artikel 6 van het Handvest (
recht op vrijheid) zijn neergelegd aan beperkingen kunnen worden onderworpen, voor zover die beperkingen bij wet worden gesteld, de wezenlijke inhoud van die rechten en vrijheden eerbiedigen, het evenredigheidsbeginsel in acht nemen, noodzakelijk zijn en daadwerkelijk beantwoorden aan door de Unie erkende doelstellingen van algemeen belang of aan de eisen van de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Naar het oordeel van de rechtbank is bij vrijheidsbeneming van de opgeëiste persoon gezien het voorgaande geen sprake van een ongeoorloofde beperking van artikel 6 van het Handvest in de zin van bovengenoemd beoordelingskader. Hetgeen de opgeëiste persoon heeft aangevoerd doet hier niet aan af. De rechtbank zal dan ook niet tot schorsing van de overleveringsdetentie overgaan na de uitspraak in deze zaak.

10.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

11.Toepasselijke wetsbepalingen

Artikel 326 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

12.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
de Advocaat-generaal van het hof van beroep Antwerpen(België) voor de feiten zoals deze zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
Mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. I. Verstraeten-Jochemsen en B.M. Vroom-Cramer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 5 juni 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
5.HvJ EU van 25 juli 2018, zaak ML, ECLI:EU:C:2018:589