ECLI:NL:RBAMS:2024:4230

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 mei 2024
Publicatiedatum
15 juli 2024
Zaaknummer
13/089217-24 (EAB III)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Hongaars Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 mei 2024 uitspraak gedaan over de vordering van de officier van justitie tot behandeling van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Pest Central District Court in Hongarije. Het EAB is gericht op de aanhouding en overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in Hongarije, die momenteel in Nederland gedetineerd is. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de relevante vonnissen uit Hongarije besproken, die betrekking hebben op strafbare feiten zoals oplichting en diefstal. De rechtbank heeft de detentieomstandigheden in Hongarije beoordeeld, waarbij de raadsman van de opgeëiste persoon heeft gewezen op mogelijke schendingen van mensenrechten in Hongaarse gevangenissen, met name voor leden van de Roma-gemeenschap. De officier van justitie heeft echter betoogd dat er geen algemeen gevaar bestaat voor schending van artikel 4 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan, met inachtneming van de waarborgen die zijn opgenomen in het EAB.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/089217-24 (EAB III)
Datum uitspraak: 28 mei 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 15 maart 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 11 maart 2024 door de
B III Group of the Pest Central District Court (Hongarije),hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] (Hongarije) op [geboortedag] 1993
verblijfadres: [adres]
uit anderen hoofde gedetineerd in [detentieplaats]
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 14 mei 2024, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. G. Onnik, advocaat in Diemen en door een tolk in de Hongaarse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Hongaarse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een tweetal vonnissen
I.
Decision No. 6.B.10.815/2020/42. of the Pest Central District Court dated 08 October 2021.
II.
Decision No. 17.B.VIII.10.958/2014/13. of the Pest Central District Court dated (…)on 31 October 2014.
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing in vonnis II heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar en 6 maanden voor vonnis I en een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar voor vonnis II, door de opgeëiste persoon nog geheel te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraffen zijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij de hiervoor genoemde vonnissen.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]

4.De weigeringsgrond van artikel 12 OLW

De rechtbank stelt vast dat het EAB mede strekt tot de tenuitvoerlegging van een op
8 oktober 2021 gewezen vonnis van
the Pest Central District Court,in het EAB aangeduid als vonnis I, terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering niet weigeren, als de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
( i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
( ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
Het EAB vermeldt in het EAB in onderdeel d):
“X 3.4. the person was not personally served with the decision, but
- the person will be personally served with this decision without delay after the surrender; and
- when served with the decision, the person will be expressly informed of his or her right to a
retrial or appeal, in which he or she has the right to participate and which allows the merits of
the case, including fresh evidence, to be re-examined, and which may lead to the original decision being reversed; and
- the person will be informed of the timeframe within which he or she bas to request a retrial or

appeal, which will be one (1) month.“

Naar het oordeel van de rechtbank voldoet deze verklaring aan de eisen van artikel 12, sub d, OLW en doet de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond zich niet voor ten aanzien van vonnis I.

5.Strafbaarheid

5.1
Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit van
informatie systeem fraudeaan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staat vermeld.
Het feit valt op deze lijst onder nummer 20 oplichting, te weten:
oplichting.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Hongarije een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.
5.2.
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De rechtbank heeft de feiten van diefstal, dierenmishandeling en zware mishandeling in het onderhavige geval niet als lijstfeit aangeduid. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
diefstal
en
zich gedragen in strijd met het voorschrift vastgesteld bij artikel 2.1, eerste lid, van de Wet
dieren
en
zware mishandeling

6.Artikel 11 OLW: Detentie-omstandigheden

Standpunt raadsman
Uit het door het
Hungarian Helsinki Committee(HCC) op 4 februari 2024 gepubliceerde artikel
Disregard for Human Rights of People in Prison - Key Concernsblijkt dat voor gedetineerden in Hongarije een reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling als bedoeld in artikel 4 van het Handvest. In het CPT-rapport [4] uit 2020 blijkt dat er gevallen bekend zijn van verbaal geweld van racistische aard tegen personen van Roma afkomst tijdens hun voorarrest. Tevens blijkt uit voornoemd HCC artikel van 13 januari 2021 dat racistische opmerkingen over personen met Roma afkomst werden gemaakt door medewerkers van detentie-instellingen.
Nu de opgeëiste persoon behoort tot de Roma-gemeenschap en eerder is gediscrimineerd in de Hongaarse detentie-instelling in Pecz, stelt de raadsman zich op het standpunt dat de opgeëiste persoon dit gevaar loopt. De raadsman verzoekt primair om deze reden geen gevolg te geven aan het EAB.
Subsidiair verzoekt de raadsman om de behandeling van de zaak aan te houden om aanvullende vragen aan de Hongaarse autoriteiten te stellen over de Hongaarse detentieomstandigheden, dan wel het CPT-rapport naar aanleiding van de op
16 en 26 mei 2023 door het CPT afgelegde bezoeken aan Hongaarse detentie instellingen af te wachten.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt dat artikel 11 OLW niet aan de overlevering in de weg staat, nu op basis van hetgeen de raadsman heeft aangevoerd geen algemeen gevaar op schending van artikel 4 Handvest kan worden aangenomen.
Oordeel van de rechtbank
Bij uitspraak van 27 augustus 2019 [5] heeft de rechtbank geoordeeld dat niet langer sprake is van een algemeen reëel gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling in Hongaarse detentie-instellingen.
Om te kunnen vaststellen, of sprake is van een dergelijk gevaar, dient de rechtbank zich te baseren op objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens over de detentieomstandigheden die heersen in de uitvaardigende lidstaat en die kunnen duiden op gebreken die hetzij structureel of fundamenteel zijn, hetzij bepaalde groepen van personen raken, hetzij bepaalde detentiecentra betreffen. [6] De rechtbank oordeelde dat er geen sprake (meer) was van dergelijke gegevens.
In de uitspraak van 7 maart 2024 [7] heeft de rechtbank op grond van een rapportage van het HCC van 17 december 2023 overwogen dat de omstandigheden in de Hongaarse detentie instellingen weliswaar zorgelijk zijn, maar dat deze niet zijn verergerd ten opzichte van de situatie in augustus 2019. De gesignaleerde overbevolking in sommige gevangenissen was volgens de rechtbank niet voldoende reden een algemeen gevaar aan te nemen. Ook over de overige door de HCC gesignaleerde punten heeft de rechtbank overwogen dat er zorgen zijn, maar niet voldoende om uit te gaan van een algemeen gevaar in Hongaarse gevangenissen. Het in deze zaak door de verdediging ingebrachte artikel van het HCC van 4 februari 2024 brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
De rechtbank beschikt over onvoldoende concrete aanwijzingen voor een algemeen reëel gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling van gedetineerden in gevangenissen in Hongarije - niet van gedetineerden in het algemeen noch van gedetineerden die tot de Roma behoren in het bijzonder - om een algemeen gevaar van schending van artikel 4 Handvest vast te kunnen stellen.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding de behandeling van de zaak aan te houden voor het opvragen van nadere informatie aan de Hongaarse autoriteiten. Voorts ziet de rechtbank geen aanleiding tot aanhouding in afwachting van een nog op te maken CPT-rapport aangezien de rechtbank uitgaat van de op dit moment beschikbare gegevens.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en er een garantie is gegeven als bedoeld in artikel 12 sub d OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsartikelen

Artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 1.2, 8.11 en 8.12 van de
Wet dieren en de artikelen 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
B III Group of the Pest Central District Court(Hongarije) voor de feiten zoals omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. B.M. Vroom-Cramer, voorzitter,
mrs. J.G. Vegter en A.K. Glerum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 28 mei 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.
6.Hof van Justitie van de Europese Unie, 5 april 2016, gevoegde zaken C‑404/15 en C‑659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198, rechtsoverweging 89.