ECLI:NL:RBAMS:2024:2679

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
10 mei 2024
Zaaknummer
13/327994-23 (EAB 2)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden in Hongarije

Op 7 maart 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Hongarije op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Het EAB, uitgevaardigd op 8 september 2023, betreft een persoon die in Hongarije is veroordeeld voor diefstal door twee of meer verenigde personen. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op verschillende zittingen besproken, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman en een tolk. Tijdens de zittingen is de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en zijn de detentieomstandigheden in Hongarije besproken, met name in het licht van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

De rechtbank heeft in een tussenuitspraak van 20 februari 2024 vastgesteld dat er onvoldoende informatie was om te concluderen dat de overlevering op grond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) geweigerd moest worden. De verdediging voerde aan dat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van het hoger beroep, maar de rechtbank oordeelde dat hij zelf verantwoordelijk was voor het doorgeven van zijn adres en dat hij niet had geïnformeerd naar het verloop van de procedure. De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon kennelijk onzorgvuldig was geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie.

Wat betreft de detentieomstandigheden in Hongarije, heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen algemeen gevaar bestaat voor schending van artikel 4 van het Handvest. De rechtbank baseerde zich op eerdere uitspraken en de rapportage van de Hungarian Helsinki Committee, maar concludeerde dat de gesignaleerde zorgen niet voldoende waren om een algemeen gevaar aan te nemen. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat aan de eisen van de OLW was voldaan en er geen weigeringsgronden waren.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/327994-23 (EAB 2)
Datum uitspraak: 7 maart 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 21 december 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 8 september 2023 door
the Penitentiary Unit of the Budapest-Capital Regional Court, Hongarije (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] Roemenië) op [geboortedag] 1984,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [penitentiaire inrichting] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 6 februari 2024
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 6 februari 2024, in aanwezigheid van mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. H.G. Koopman, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Hongaarse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tussenuitspraak 20 februari 2024
De rechtbank heeft in de tussenuitspraak van 20 februari 2024 de grondslag van het EAB besproken en heeft vastgesteld dat de rechtbank de overlevering op grond van artikel 12 OLW kan weigeren. De rechtbank achtte zich onvoldoende voorgelicht om de vraag te beantwoorden of kan worden afgezien van deze weigering van overlevering op deze grond.
Bij de tussenuitspraak is het onderzoek ter zitting heropend en voor onbepaalde tijd geschorst om de officier van justitie in gelegenheid te stellen aan de Hongaarse autoriteiten nadere vragen over de verdedigingsrechten in het kader van artikel 12 OLW voor te leggen.
Zitting van 28 februari 2024
De behandeling van het EAB is hervat op de zitting van 28 februari 2024, in aanwezigheid van mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. H.G. Koopman, en door een tolk in de Hongaarse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Hongaarse nationaliteit heeft.

3.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Het standpunt van de verdediging
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat hij aanwezig was bij het proces in eerste aanleg, maar niet in hoger beroep. Hij had een advocaat die hij niet zelf heeft aangesteld en hij was niet van het hoger beroep op de hoogte. Hij hoorde achteraf dat de oproeping daarvoor naar een ander adres is verstuurd dan hij heeft opgegeven. Het verblijfadres dat hij destijds heeft opgegeven is: [adres 1] terwijl uit de aanvullende stukken blijkt dat hij is opgeroepen op nummer [huisnummer] waardoor hij de oproeping nooit heeft ontvangen en de overlevering op grond van artikel 12 OLW dient te worden geweigerd.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat rechtbank kan afzien van weigering op grond van artikel 12 OLW. De opgeëiste persoon moest er rekening mee houden dat hij correspondentie zou ontvangen op het door hem bij de Hongaarse justitie opgegeven adres. De officier van justitie gaat uit van de juistheid van het door de Hongaarse autoriteiten vermelde adres. Het is de verantwoordelijkheid van de opgeëiste persoon om het juiste adres door te geven. Bovendien blijkt uit het dossier dat hij niet heeft geïnformeerd naar het verloop van de procedure terwijl hij zelf hoger beroep heeft ingesteld.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft in de tussenuitspraak van 20 februari 2024 vastgesteld dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
De opgeëiste persoon heeft verklaard dat hij als adres: “ [adres 1] ” heeft opgegeven terwijl uit de informatie van de Hongaarse autoriteiten blijkt dat hij wel dat adres heeft opgegeven maar met nummer [huisnummer] .
De rechtbank gaat op grond van het vertrouwensbeginsel uit van de juistheid van de door de Hongaarse autoriteiten overgelegde informatie. In de enkele niet nader onderbouwde stelling van de opgeëiste persoon ziet de rechtbank geen aanleiding om hiervan af te wijken.
Voorts blijkt uit de aanvullende informatie van 26 februari 2024 dat de opgeëiste persoon tijdens de procedure in eerste aanleg aanwezig is geweest en toen een adres heeft opgegeven: meer precies heeft hij toen bovengenoemd adres met nummer [huisnummer] opgegeven (een daklozenopvang). Tevens is hij geïnformeerd dat hij verplicht is elke adreswijziging binnen 3 dagen op te geven waarbij is vermeld dat indien hij deze verplichting niet nakomt de procedure buiten zijn aanwezigheid wordt voortgezet en dat dit ook geldt voor de procedure in hoger beroep. Daarnaast blijkt uit de aanvullende informatie dat de opgeëiste persoon zelf hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis in eerste aanleg. Ten slotte blijkt uit de aanvullende informatie dat de opgeëiste persoon voor de procedure in hoger beroep is opgeroepen op het door hem opgegeven adres.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, op zijn minst kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie. Verder heeft hij zich kennelijk niet laten informeren over het verloop van de procedure in hoger beroep terwijl hij zelf hoger beroep heeft ingesteld. Dit dient voor zijn rekening en risico te komen.

4.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels

5.Detentie omstandigheden

Standpunt raadsman
De raadsman is door de rechtbank geattendeerd op de rapportage van
the Hungarian Helsinki Committeevan 17 december 2023, gericht aan de Raad van Europa, en hij heeft zich gelet op het korte tijdsbestek niet uitgelaten of op basis hiervan een algemeen gevaar van schending van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest) kan worden aangenomen.
Wel verzoekt de raadsman de rechtbank om primair op grond van deze rapportage een detentiegarantie te laten verstrekken. Subsidiair stelt de raadsman zich op het standpunt dat de overlevering dient te worden geweigerd.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt dat artikel 11 OLW niet aan de overlevering in de weg staat, nu op basis van voornoemde rapportage niet is aangetoond dat in Hongaarse detentie-instellingen een algemeen gevaar bestaat van schending van artikel 4 Handvest. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat de Helsinki Committee geen onafhankelijke organisatie is, de gegevens in het rapport onvoldoende objectief zijn aangezien deze grotendeels zijn gebaseerd op klachten van gedetineerden en dat de gegevens onvoldoende actueel zijn. Ten slotte valt in het rapport te lezen dat er onvoldoende in het werk is gesteld om eerdere zorgelijke bevindingen te verbeteren maar niet staat vermeld dat de zorgen zijn verergerd.
Oordeel van de rechtbank
Bij uitspraak van 27 augustus 2019 heeft de rechtbank reeds geoordeeld dat niet langer sprake is van een algemeen reëel gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling in Hongaarse detentie-instellingen.
De werkwijze voor het vaststellen van een dergelijk algemeen gevaar is als volgt:
“Hiertoe dient de uitvoerende rechterlijke autoriteit zich allereerst te baseren op objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens over de detentieomstandigheden die heersen in de uitvaardigende lidstaat en die kunnen duiden op gebreken die hetzij structureel of fundamenteel zijn, hetzij bepaalde groepen van personen raken, hetzij bepaalde detentiecentra betreffen.” [3]
Nu de rechtbank geen concrete aanwijzingen heeft voor een algemeen reëel gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling van gedetineerden in gevangenissen in Hongarije zal de rechtbank geen algemeen gevaar van schending van artikel 4 Handvest vaststellen.
De rapportage van de Hungarian
Helsinki Committeevan 17 december 2023 maakt dit niet anders. Uit de rapportage blijkt, zoals door de officier van justitie opgemerkt, dat de omstandigheden in de Hongaarse detentie-instellingen weliswaar zorgelijk zijn maar niet dat deze zijn verergerd ten opzichte van de situatie in augustus 2019. De gesignaleerde overbevolking in sommige gevangenissen is op dit moment onvoldoende reden een algemeen gevaar aan te nemen. Ook op de overige door de Committee gesignaleerde punten zijn er zorgen, maar niet voldoende om reeds nu uit te gaan van een algemeen gevaar in Hongaarse gevangenissen
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank niet toe aan een beoordeling van het individuele gevaar voor de opgeëiste persoon van een dergelijke schending en zal de rechtbank niet bepalen dat aan de opgeëiste persoon een detentie garantie moet worden verstrekt.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

Artikel 311 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 7 en 12 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Penitentiary Unit of the Budapest-Capital Regional Court(Hongarije) voor het feit zoals dit is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. G.M. Beunk en B.M. Vroom-Cramer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 7 maart 2024.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Hof van Justitie van de Europese Unie, 5 april 2016, gevoegde zaken C‑404/15 en C‑659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198, rechtsoverweging 89.