ECLI:NL:RBAMS:2024:4218

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 mei 2024
Publicatiedatum
15 juli 2024
Zaaknummer
13/088202-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van een Belgisch Europees Aanhoudingsbevel met aandacht voor detentie- en terugkeergarantie

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 mei 2024 uitspraak gedaan over de vordering van de officier van justitie tot behandeling van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Rechtbank van Eerste Aanleg te Leuven, België. Het EAB is gericht op de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 14 mei 2024 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was en werd bijgestaan door zijn advocaat. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd op basis van de Overleveringswet (OLW).

De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, onder de lijst van bijlage 1 bij de OLW vallen, en dat er geen onderzoek naar dubbele strafbaarheid nodig is voor de genoemde feiten van ontvoering en wederrechtelijke vrijheidsberoving. De rechtbank heeft ook de detentiegaranties van de Belgische autoriteiten beoordeeld en geconcludeerd dat deze voldoende zijn om te waarborgen dat de opgeëiste persoon niet zal worden blootgesteld aan onmenselijke of vernederende behandeling.

De rechtbank heeft de argumenten van de raadsvrouw en de officier van justitie tegen elkaar afgewogen, waarbij de raadsvrouw aanvoerde dat de overlevering zou leiden tot schending van het recht op family life. De rechtbank oordeelde echter dat de tijdelijke beperking van dit recht gerechtvaardigd is en dat de overlevering kan plaatsvinden. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat er geen weigeringsgronden zijn die zich daartegen verzetten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/088202-24
Datum uitspraak: 28 mei 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 21 maart 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 28 november 2023 door
de Rechtbank van Eerste Aanleg te Leuven(België), hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 14 mei 2024, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. L.E. Toet, advocaat in Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Uit het EAB en het A-formulier blijkt dat de onderzoeksrechter bij de Rechtbank van Eerste Aanleg te Leuven op 28 november 2023 een internationaal bevel tot aanhouding bij verstek heeft gewezen.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Belgisch recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid

4.1
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten van ontvoering en wederrechtelijke vrijheidsberoving aan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staat vermeld. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 16, te weten:
Ontvoering, wederrechtelijke vrijheidsberoving en gijzeling.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.
4.2
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de overige vier feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, wanneer – kort gezegd - voldaan is aan het vereiste dat op de feiten naar het recht van de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld en dat de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
diefstal, vergezeld van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
medeplegen van zware mishandeling
en
medeplegen van bedreiging met zware mishandeling.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon daarnaast zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van sociale re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
De Procureur des Konings te Leuven heeft op 24 april 2024 de volgende garantie gegeven:
“(…)
Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit dd. 13 juni 2002 betreffende het
Europees Aanhoudingsbevel bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u overgeleverde onderdaan of ingezetene, in casu [opgeëiste persoon] ([geboortedag]2000)
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland wordt overgebracht teneinde deze straf of maatregel aldaar te ondergaan.
(…)
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.

6.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden

Bij uitspraak van 14 december 2022 [4] heeft de rechtbank in een andere zaak geoordeeld dat er voor alle detentie-instellingen in België een algemeen gevaar bestaat dat gedetineerden in België worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling, gelet op de detentieomstandigheden in België, en dat daarom de tot dan toe verstrekte algemene detentiegarantie niet meer voldoet.
Bij brief van 16 april 2024 van het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele rechten en Vrijheden, Dienst internationale samenwerking in strafzaken - Centrale autoriteit is de volgende garantie gegeven:

1.In welke detentie-instelling zal de opgeëiste persoon gedetineerd worden?

[opgeëiste persoon]zal worden opgesloten in de gevangenis van Hasselt indien na overlevering door de bevoegde gerechtelijke autoriteit wordt beslist dat de persoon in voorlopige hechtenis dient te blijven.

2. Welke waarborgen worden gegarandeerd inzake de detentieomstandigheden in de detentie-instelling?

België garandeert dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden opgesloten in een instelling en op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden) met in begrip van voldoende individuele leefruimte, afgescheiden sanitair en dagactiviteiten buiten de cel.

In deze zaak garandeert België de volgende waarborgen inzake de detentieomstandigheden waar[opgeëiste persoon]aan zal worden onderworpen na overlevering:
- De opgeëiste persoon zal niet worden opgesloten in een cel met minder dan 3 m² individuele levensruimte. Dit geldt zowel indien de opgeëiste persoon in een eenpersoons- als in een meerpersoonscel zou worden opgesloten.
- De gemiddelde minimum leefruimte van elke cel is 9 m² inclusief vast meubilair.
o De sanitair blokken omvatten een wasbak en een toilet dat is afgescheiden van de rest van de cel door een muur of scherm
o Het vast meubilair omvat onder andere een tafel, kast, bed en bureau.
- De opgeëiste persoon zal een bed ter beschikking hebben en zal bijgevolg niet op grond hoeven te slapen.
- Er worden verschillende dagactiviteiten buiten de cel voorzien. Deze activiteiten omvatten in ieder geval regelmatige wandelingen in een open koer en familiebezoeken alsook toegang tot gemeenschappelijke ruimtes. Aanvullende activiteiten zoals sport en arbeid zijn onderhevig aan aanzienlijke wachtlijsten.

3.Sanitaire en hygiëne omstandigheden

Als algemene regel, voorziet de Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden in algemene rechten en plichten voor gedetineerden, o.a. het recht op dagelijkse persoonlijke hygiëne, het recht op toegang tot gezondheidszorg en -bescherming evenredig aan dewelke wordt voorzien buiten de gevangenismuren. In dit verband, is een penitentiaire gezondheidsraad opgericht bij wet die adviseert bij het verbeteren van de kwaliteit de gezondheidszorg binnen de gevangenismuren. De medische zorg binnen de gevangenismuren is van gelijke kwaliteit als de medische zorg die wordt verstrekt buiten de gevangenismuren.

Standpunt van de raadsvrouw
Gezien het feit dat de gevangenis in Hasselt nog steeds overvol is en er nieuwe stakingen van het gevangenispersoneel gepland staan, kan volgens de raadsvrouw niet worden uitgesloten dat de opgeëiste persoon, ondanks de afgegeven individuele detentiegarantie voor de detentie-instelling van Hasselt, zal worden geconfronteerd met onmenselijke of vernederende detentieomstandigheden. Zij is dan ook van mening dat de overlevering in de onderhavige zaak dient te worden geweigerd op grond van art. 11 lid 1 OLW.
Standpunt van de officier van justitie
Er is met betrekking tot de detentieomstandigheden in België door de rechtbank een algemeen gevaar vastgesteld van schending van artikel 4 Handvest, maar de door de Belgische autoriteiten afgegeven detentiegarantie is voldoende om het algemene gevaar weg te nemen.
Oordeel van de rechtbank
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [5] De rechtbank is, gelet op de aard en de oorzaken van het vastgestelde algemene gevaar en gelet op de individuele garantie van de Belgische autoriteiten, onder meer voor wat betreft de minimum hoeveelheid individuele levensruimte, van oordeel dat er voor de opgeëiste persoon na overlevering geen reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling zoals bedoeld in artikel 4 Handvest, nu het gevaar van een dergelijke behandeling met deze garantie voor hem is weggenomen.
Op dit moment is dus niet gebleken dat de individuele detentiegaranties, zoals de garantie die ook in deze zaak is afgegeven, niet voldoen. De recente incidenten in Belgische detentie-instellingen maken dit niet anders.

7.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB ziet op feiten die geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In zo’n situatie kan de rechtbank de overlevering weigeren. [6]
De officier van justitie verzoekt de rechtbank af te zien van deze weigeringsgrond en voert daartoe aan dat:
- het onderzoek in België is aangevangen;
- het bewijsmateriaal zich grotendeels in België bevindt;
- de Belgische autoriteiten de wens tot vervolging hebben geuit door middel van de

uitvaardiging van het EAB;

- het een Belgisch minderjarig slachtoffer betreft;
- het Openbaar Ministerie in Nederland niet voornemens is om vervolging voor de feiten in te

stellen.

De raadsvrouw van de opgeëiste persoon verzoekt de overlevering op grond van artikel 13 OLW te weigeren aangezien de zaak veel meer raakvlakken heeft met Nederland dan met België.
De rechtbank stelt voorop dat aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en weigering de uitzondering moet zijn. De gedachte achter deze facultatieve weigeringsgrond is, te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
De rechtbank stelt vast dat, in het licht van de door de officier van justitie gegeven argumenten, het gegeven dat de feiten worden geacht geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd onvoldoende aanleiding vormt om de weigeringsgrond toe te passen. Hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd, is onvoldoende voor de rechtbank om tot een ander oordeel te komen.

8.Artikel 7 Handvest; het recht op family life

Standpunt van de raadsvrouw
Overlevering aan België zal tot gevolg hebben dat de opgeëiste persoon de komende tijd zijn familie en zijn minderjarige kinderen van 10 maanden en 3 jaar oud niet of nauwelijks meer te zien krijgt.
Daar komt bij dat hij de zorg draagt voor zijn hulpbehoevende moeder die door een beenamputatie erg afhankelijk van hem is. Hierdoor wordt het in artikel 7 Handvest vastgelegde recht op
family lifegeschonden en op grond daarvan dient de overlevering te worden geweigerd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie voert aan dat het beroep op
family lifegeen reden is om de overlevering te weigeren en dat overlevering een gerechtvaardigde inbreuk op het recht op
family lifeoplevert.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat overlevering van de opgeëiste persoon aan België een beperking van zijn recht op eerbiediging van zijn familie- en gezinsleven in de zin van artikel 7 van het Handvest oplevert. De rechtbank is echter van oordeel dat overlevering, gelet op artikel 52, eerste lid, Handvest, een toegestane beperking is van de uitoefening van het hiervoor genoemde recht. Vanwege de tijdelijke aard van de beperking, is de verhouding tussen de belangen die overlevering beoogt te dienen en de beperking in de uitoefening van het recht op familie- en gezinsleven van de opgeëiste persoon, niet onevenredig. Alleen in uitzonderlijke omstandigheden zal het familie- en gezinsleven van een opgeëiste persoon zwaarder wegen dan het legitieme doel dat met zijn overlevering wordt nagestreefd. Deze bijzondere omstandigheden doen zich hier echter niet voor. De beperking in de uitoefening van het recht op
family lifezoals neergelegd in artikel 7 van het Handvest, levert daarom geen beletsel op voor overlevering.

9.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

10.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 47, 285, 302, 312 en 317 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 OLW.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
de Rechtbank van Eerste Aanleg te Leuven(België) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. B.M. Vroom-Cramer, voorzitter,
mrs. J.G. Vegter en A.K. Glerum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 28 mei 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
5.HvJ EU van 25 juli 2018, zaak ML, ECLI:EU:C:2018:589.
6.Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW.