ECLI:NL:RBAMS:2024:4105

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 juli 2024
Publicatiedatum
10 juli 2024
Zaaknummer
13/292245-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en MDMA, voorbereidingshandelingen voor de handel in harddrugs en witwassen

Op 10 juli 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van verschillende hoeveelheden cocaïne en MDMA, alsook aan voorbereidingshandelingen voor de handel in harddrugs. De verdachte werd op 3 november 2023 aangehouden na een flitsbezoek in Amsterdam, waarbij verbalisanten hem staande hielden en bij fouillering verdovende middelen en contant geld aantroffen. De rechtbank oordeelde dat de aanhouding en doorzoeking rechtmatig waren, ondanks de verdediging die vrijspraak bepleitte op basis van vermeende onrechtmatigheden. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan het opzettelijk aanwezig hebben van 74,48 gram cocaïne, 39,88 gram cocaïne, 57,05 gram MDMA en 55 pillen MDMA, evenals het voorhanden hebben van telefoons en een geldbedrag van € 32.060,- dat vermoedelijk afkomstig was uit de handel in harddrugs. De rechtbank splitste de zaak met betrekking tot het witwassen van het geld af voor nader onderzoek, maar legde wel een taakstraf van 180 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden op, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact van harddrugs op de maatschappij.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/292245-23
Datum uitspraak: 10 juli 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2004,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting op 26 juni 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. G.W. van den Burg, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. W.P.A. Vos, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich tussen 3 en 4 november 2023 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan:
Feit 1:
het opzettelijk aanwezig hebben van 74,48 gram cocaïne, 39,88 gram cocaïne, 57,05 gram MDMA en 55 pillen bevattende MDMA;
Feit 2:
het treffen van voorbereidingshandelingen voor het onder meer verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van cocaïne en/of MDMA door het voorhanden hebben van hoeveelheden cocaïne, MDMA, ketamine, meerdere telefoons en een geldbedrag van € 32.060,-;
Feit 3:
het witwassen van een contant geldbedrag van € 32.060,-.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage I, die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Inleiding
Op 3 november 2023 bevinden verbalisanten zich op de Binnen Bantammerstraat in Amsterdam, waar zij zich bezighouden met de bestrijding van veelvoorkomende straatcriminaliteit. Daar zien zij een man, die later verdachte blijkt te zijn, een zogenaamd flitsbezoek plegen. De man wordt staande gehouden. Als de verbalisanten hem vragen om zijn zakken leeg te maken, zien zij daar twee telefoons en verfrommelde geldbiljetten uitkomen. Bij het openmaken van zijn jas, zien verbalisanten een “onnatuurlijke bobbel” bij zijn kruis. Daarop wordt verdachte gefouilleerd, waarbij de verbalisanten in zijn onderbroek een sok gevuld met (naar later blijkt) verschillende verdovende middelen aantreffen. Dezelfde dag wordt ook de slaapkamer van verdachte doorzocht en daar wordt een kluis met verschillende verdovende middelen en contante geldbedragen van € 32.060,-, $ 100,- en £ 100,- aangetroffen.
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft de volgende standpunten ingenomen.
De aanhouding is rechtmatig geweest, gelet op de het proces-verbaal van de politie over flitsbezoeken in het algemeen en de bevindingen van het flitsbezoek door verdachte in het bijzonder, het antecedent betreffende de Opiumwet van verdachte en de rommelige eurobiljetten die bij hem zijn aangetroffen. Ook de doorzoeking is rechtmatig geweest. De kluis lag namelijk in het zicht voor de verbalisanten toen die in beslag werd genomen. Na inbeslagname waren de verbalisanten bevoegd om de kluis te onderzoeken voor waarheidsvinding. De eurobiljetten waren voor de verbalisanten zichtbaar toen verdachte die uit zijn zak haalde en werden vervolgens in beslag genomen.
De officier van justitie acht feit 1 bewezen op grond van de bevindingen van de verbalisanten met betrekking tot de staandehouding van verdachte en het onderzoek waaruit blijkt dat de bij verdachte aangetroffen stoffen MDMA en cocaïne betreffen.
Verder acht de officier van justitie feit 2 bewezen. Naast de bij verdachte aangetroffen verdovende middelen, zijn op zijn slaapkamer ook ketamine, telefoons en een geldbedrag van € 32.060,- aangetroffen. Er heeft onderzoek plaatsgevonden aan één van de telefoons die bij verdachte is aangetroffen en de telefoon die op zijn slaapkamer is aangetroffen. Daaruit is gebleken dat met die telefoons middels chatberichten menukaarten met daarop verdovende middelen zijn verstuurd. Ook zijn er afbeeldingen van verdovende middelen op de telefoons gevonden. Gelet op het feit dat verdachte eerder is veroordeel voor de handel in harddrugs, vindt de officier van justitie de verklaring van verdachte dat hij pas op 3 november één van de twee telefoons heeft gekregen ongeloofwaardig. Gelet op de wijze waarop de goederen in de woning zijn aangetroffen, de grote coupures en het onderzoek aan de telefoons vindt de officier van justitie dat deze goederen duidelijk bestemd waren voor de handel in harddrugs of daaruit afkomstig waren.
De officier van justitie heeft zich ten slotte op het standpunt gesteld dat feit 3 bewezen kan worden. Uit de hierboven genoemde bewijsmiddelen blijkt dat het geldbedrag van € 32.060,- dat bij verdachte op de slaapkamer is aangetroffen afkomstig is uit de handel in harddrugs. Ook als het gronddelict niet duidelijk zou zijn, kan het feit bewezen worden verklaard gelet op het bestaande witwasvermoeden en het feit dat verdachte geen concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven. Verdachte heeft namelijk geen duidelijk overzicht van alle betalingen aangeleverd, waardoor het niet overzichtelijk en onverifieerbaar is. Daarbij komt dat verificatie niet mogelijk zou zijn geweest nu de officier van justitie pas kort voor de zitting de door verdachte aangedragen reactie heeft gezien.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van alle tenlastegelegde feiten, omdat de aanhouding van verdachte en de doorzoeking van de woning van verdachte onrechtmatig waren. Voor de verbalisanten was namelijk alleen duidelijk dat iemand met scooter in de straat reed, stilstond en een gebouw in- en uitging. De waarneming kan niet correct zijn want de huisnummers kunnen niet kloppen. Bij de identiteitscontrole heeft verdachte niet twee telefoons uit zijn zak gehaald en waren er ook geen verfrommelde geldbriefjes te zien. Ook toen verdachte vervolgens werd aangehouden op grond van de Opiumwet was er geen redelijk vermoeden van schuld. De verbalisanten hebben bij aanhouding namelijk geen “onnatuurlijke bobbel” kunnen waarnemen. Tot slot waren de verbalisanten bij de doorzoeking van de woning alleen bevoegd om zoekend rond te kijken. Die bevoegdheid is overschreden doordat de verbalisanten voordat de rechter-commissaris ter plaatse was een kluis hebben gepakt en geopend met de gevonden sleutel. Ook is die bevoegdheid overschreden doordat de verbalisanten de jaszak waarin zij eurobiljetten aantroffen, niet zomaar hadden kunnen zien bij alleen zoekend rondkijken. De jas hing namelijk achter een deur tussen allerlei andere jassen. De raadsvrouw stelt dat daarmee vormverzuimen zijn begaan in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), waardoor de onderzoeksbevindingen naar aanleiding van de staandehouding, aanhouding en de doorzoeking van de woning moeten worden uitgesloten van het bewijs.
Ten aanzien van feit 2 merkt de raadsvrouw op dat ketamine niet wordt gebruikt als versnijdingsmiddel en dit ook niet op lijst I van de Opiumwet is vermeld. Ook merkt de raadsvrouw op dat het voorhanden hebben van de 39,88 gram cocaïne (indicatief getest) niet kan worden bewezen.
De raadsvrouw heeft vrijspraak van feit 3 bepleit. Verdachte heeft een concrete en verifieerbare verklaring afgelegd over het in beslag genomen geldbedrag van € 32.060,-. Die verklaring is onderbouwd met diverse stukken en op de zitting verder toegelicht. Hieruit blijkt dat dit geldbedrag bestaat uit spaargeld van verdachte, met uitzondering van het geldbedrag dat bij de fouillering is aangetroffen (€ 330) en bij de doorzoeking op het nachtkastje (€ 500). Verdachte heeft bekend dat die geldbedragen afkomstig zijn uit de handel in verdovende middelen.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
3.4.1
De rechtmatigheid van de dwangmiddelen: (i) onderzoek aan kleding en aanhouding en (ii) binnentreden woning en inbeslagname kluis
(I) Onderzoek aan kleding en aanhouding
Op 3 november 2023 omstreeks 21.50 uur zag verbalisant [verbalisant 1] een motorscooter (kenteken: [kentekennummer] ) voorbij rijden in de Binnen Bantammerstraat te Amsterdam. De verbalisant deed een controle in het politiesysteem om na te gaan wie de ketenhouder van het voertuig was. Daaruit bleek dat dit verdachte was. Uit deze controle bleek ook dat verdachte een antecedent had voor handel in harddrugs. Het is de verbalisant ambtshalve bekend dat in de binnenstad van Amsterdam, waar de Binnen Bantammerstraat zich bevindt, veelvuldig transacties plaatsvinden in verdovende middelen tussen gebruikers en drugsdealers. De verbalisant beschrijft dat verdachte parkeerde ter hoogte van huisnummer [huisnummer 1] en liep richting huisnummer [huisnummer 2] . Na drie minuten zien verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] verdachte weer uit dezelfde portiek naar buiten komen. Een dergelijk bezoek, ook wel een flitsbezoek genoemd, staat bij de verbalisanten ambtshalve bekend als een methode die dealers gebruiken. Na het flitsbezoek besloten de verbalisanten om verdachte staande te houden. Na het vaststellen van de identiteit van verdachte door de verbalisanten, vroeg verbalisant [verbalisant 3] aan verdachte om de inhoud van zijn zakken te laten zien. Verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] zagen dat verdachte uit zijn linker jaszak twee telefoons pakte. Ook zagen de verbalisanten dat verdachte uit zijn linker broekzak ter hoogte van zijn knie verfrommelde eurobiljetten haalde. Vervolgens vroeg verbalisant [verbalisant 3] of verdachte zijn jas wilde open maken. Verbalisant [verbalisant 3] zag direct een “onnatuurlijke bobbel” bij het kruis van verdachte. Het is de verbalisant ambtshalve bekend dat dealers hun handelsvoorraad verdovende middelen doorgaans bewaren op een verstopplek. Ook is het de verbalisant ambtshalve bekend dat een dergelijke handelsvoorraad met grote regelmaat wordt verstopt bij het kruis, al dan niet verpakt in een sok, in de onderbroek van een dealer en dat dit dan vanaf de buitenzijde zichtbaar is als “onnatuurlijke bobbel”. Hierna is besloten om verdachte te fouilleren op grond van artikel 9, tweede lid, Opiumwet en vervolgens aan te houden op verdenking van handel in verdovende middelen.
De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid van het door verbalisanten op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal.
Deze omstandigheden leverden naar het oordeel van de rechtbank op dat moment voldoende ernstige bezwaren op dat verdachte zich schuldig had gemaakt aan een strafbaar feit uit de Opiumwet. Het onderzoek aan de kleding van verdachte en de daaropvolgende aanhouding van verdachte zijn daarom rechtmatig geweest.
(II) Binnentreden woning en inbeslagname kluis
Uit het dossier blijkt dat drie verbalisanten op 3 november 2023 om 23:00 uur de woning van verdachte zijn binnengetreden met een machtiging tot binnentreden van de woning en de aangetroffen kluis in beslag hebben genomen op grond van artikel 96, eerste lid, Sv. Uitgangspunt van de bevoegdheid als bedoeld in voormeld wetsartikel is ‘zoekend rondkijken’ en bij die gelegenheid voorwerpen die voor de hand liggen in beslag nemen. Inbeslaggenomen voorwerpen kunnen vervolgens ter waarheidsvinding aan onderzoek worden onderworpen. [1] De rechtbank stelt vast dat de verbalisanten eerst de kluis hebben gevonden bij het ‘zoekend rondkijken’, deze kluis in beslag hebben genomen en vervolgens aan een onderzoek hebben onderworpen door deze kluis te openen. Het binnentreden van de woning en de inbeslagname van de kluis en de inhoud daarvan zijn daarom rechtmatig geweest.
Conclusie
De conclusie is dan ook dat er geen sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv en dat bewijsuitsluiting reeds daarom niet aan de orde is. De verkregen onderzoeksbevindingen kunnen worden gebruikt als bewijs in de strafzaak tegen verdachte.
3.4.2
Het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen (feit 1)
Bij de fouillering van verdachte en de doorzoeking van zijn woning zijn verschillende stoffen gevonden. Deze zijn onderzocht en uit de daaruit volgende laboratoriumrapporten is gebleken dat het gaat om verdovende middelen die voldoen aan de specificaties zoals die in het onder 1 tenlastegelegde zijn omschreven. De verdovende middelen bevonden zich in de machtssfeer van de verdachte en verdachte had daarvan wetenschap, zo blijkt uit zijn verklaring op zitting. Hij had de verdovende middelen van iemand in bewaring gekregen om ze vervolgens te verkopen. Op de dag van de aanhouding was hij doende met het op bestelling drugs afleveren aan klanten. De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van het opzettelijk aanwezig hebben van de verdovende middelen zoals deze ten laste zijn gelegd onder feit 1.
3.4.3
De voorbereidingshandelingen met betrekking tot de Opiumwet (feit 2)
Zoals beschreven in paragraaf 3.4.2, is er op 3 november 2023 een hoeveelheid verdovende middelen aangetroffen bij de fouillering van verdachte en de doorzoeking in zijn woning. Deze middelen voldoen aan de specificaties zoals die in het onder 2 tenlastegelegde zijn omschreven.
Verbalisanten hebben bij de fouillering van verdachte twee iPhones in beslag genomen. Bij de doorzoeking van de woning is een Samsung telefoon in beslag genomen. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij voor de verkoop van verdovende middelen één iPhone op zak had op 3 november 2023. Die iPhone was volgens verdachte verbonden met de simkaart in de Samsung telefoon. Op de iPhone en Samsung telefoon is drugsgerelateerde inhoud aangetroffen, waaronder zogenoemde menukaarten met onder meer omschrijvingen van de verschillende harddrugs met bijbehorende prijzen.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij op 3 november 2023 drugs wilde verkopen om daarmee geld te verdienen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich op 3 november 2023 schuldig heeft gemaakt aan het treffen van voorbereidingshandelingen voor kort gezegd de handel in verdovende middelen door de goederen en stoffen voorhanden te hebben.
Daarbij merkt de rechtbank volledigheidshalve op dat het haar niet is gebleken dat ketamine bestemd was om te dienen als versnijdingsmiddel of anderszins een stof is die bestemd is om het plegen van feiten als bedoeld in artikel 10, vierde en vijfde lid van de OW, met betrekking tot cocaïne en/of MDMA te bevorderen of voor te bereiden. De rechtbank gaat ervan uit, gelet op de verklaring van verdachte ter zitting, de wijze van verpakking en de menukaart, dat dit middel als zelfstandig middel werd verkocht. Dit is echter geen handeling die ten laste is gelegd. Dit onderdeel van de tenlastelegging kan dus niet worden bewezen. Daarnaast was verdachte na aanhouding op 3 november 2023 niet meer in staat tot het treffen van voorbereidingshandelingen op 4 november 2023. De rechtbank zal de bewezenverklaring dus beperken tot 3 november 2023.
Evenmin staat buiten redelijke twijfel vast dat verdachte een (deel van het) geldbedrag voorhanden heeft gehad dat bestemd was om het plegen van feiten als bedoeld in artikel 10 OW voor te bereiden of te bevorderen. Het bedrag van € 830,- was volgens verdachte slechts de opbrengst van eerdere handel. Van het overige deel van het ten laste gelegde bedrag kan evenmin worden vastgesteld dat dit bestemd was tot het plegen van een feit als omschreven..
3.4.4
Witwassen (feit 3)
Aan verdachte is onder feit 3 ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen van € 32.060.
Beoordelingskader
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van witwassen allereerst zal moeten worden vastgesteld of de feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien die situatie zich voordoet, mag van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van dat voorwerp. Deze verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn. Het ligt dan op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, mogelijke alternatieve herkomst van het voorwerp. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Witwasvermoeden
Allereerst zal moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Bij de doorzoeking in de woning van verdachte is een contant geldbedrag van € 31.000 aangetroffen in een jas en , € 730 op een kastje. Deze geldbedragen zijn in beslag genomen. Bij de aanhouding van verdachte is € 330 aangetroffen en in beslag genomen. In totaal is derhalve een bedrag van € 32.060,- in beslag genomen. Gelet op de omstandigheden waaronder de geldbedragen zijn aangetroffen, - de hoogte van de bedragen,, de vindplaatsen (een jaszak in de woning, resp. een kastje resp. bij de aanhouding in de jaszak van verdachte), de coupures van onder andere € 100,- en 200,- en de verdenking van overtreding van de Opiumwet - is er zonder meer sprake van een witwasvermoeden. Van verdachte mag onder de gegeven omstandigheden worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld. Die verklaring moet concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn.
De verklaring van verdachte
Verdachte heeft in een brief (gedateerd 4 januari 2024) gereageerd op de witwasbrief van het Openbaar Ministerie. Het geldbedrag (€ 32.060) is volgens verdachte spaargeld en onder meer afkomstig uit:
- inkomen uit werk bij [supermarkt] (€ 1.345,-), [naam bar] (€ 4.004,-) en [naam werk] tussen Amstel en IJ (€ 2.365,-);
- persoonsgebonden budget (hierna: pgb) vanwege mantelzorg aan zijn opa (€ 24.491);
- schadevergoeding van de gemeente Amsterdam (€ 2.510,-);
- winst uit een casino in Barcelona (€ 2800,-);
- winst uit TOTO (€ 508,-).
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat het geldbedrag van € 330,- zoals aangetroffen bij fouillering en het geldbedrag van € 500,- zoals aangetroffen op het kastje bij de doorzoeking van de woning zijn verkregen door de verkoop van verdovende middelen.
Verdachte heeft verder ter zitting verklaard dat hij tot het moment van zijn reactie op de witwasbrief ongeveer anderhalf jaar mantelzorg heeft verleend. Ook heeft hij ter zitting verklaard dat hij telkens ongeveer € 500,- op zijn bankrekening laat staan en het overige bedrag telkens van zijn bankrekening pint. Verdachte wilde namelijk graag zoveel mogelijk contant sparen. Hij heeft zelf in totaal € 16.960,- gepind. Daarnaast heeft verdachte verschillende geldbedragen overgemaakt aan zijn zussen, moeder en neef. Verdachte heeft die geldbedragen met hun pinpas contant opgenomen om vervolgens te sparen. Volgens verdachte kon hij toen hij minderjarig was maar € 250,- per dag pinnen. Verder heeft verdachte € 3.514,- aan “tikkies” betaald, waaronder begrepen geldbedragen die verdachte overmaakte aan vrienden en waarbij deze vrienden die geldbedragen aan verdachte in contant geld gaven zodat verdachte die bedragen dan weer contant kon sparen.
De coupures van € 100,- en € 200,- heeft verdachte verkregen doordat hij andere eurobiljetten heeft ingewisseld bij vrienden die taxi rijden en zijn oom die bedrijven heeft in Amsterdam. Ook heeft hij dergelijke coupures gewonnen in het casino, aldus steeds verdachte.
Conclusie: afsplitsing
Na sluiting van het onderzoek ter zitting is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat het onderzoek niet volledig is geweest. Dit zal leiden tot heropening van het onderzoek. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
De rechtbank heeft geconstateerd dat verdachte ter zitting heeft verklaard dat een bedrag van € 830 een criminele herkomst heeft.
De rechtbank is voor wat betreft het geldbedrag van € 31.230,- van oordeel dat verdachte ter terechtzitting een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven dat het aangetroffen geld niet van misdrijf afkomstig is. Gezien deze verklaring van verdachte ten aanzien van een alternatieve herkomst van het geld, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar feiten en omstandigheden die de legale herkomst van het geld met een voldoende mate van zekerheid zouden kunnen uitsluiten. De officier van justitie heeft ter zitting verklaard dat hij de reactie van verdachte op de witwasbrief pas op 25 juni 2024 heeft gezien en verificatie daarom sowieso niet mogelijk was. Hij vond de reactie overigens niet voldoende concreet en verifieerbaar. De nadere toelichting van verdachte ter zitting verduidelijkt de eerdere reactie. Hoewel ook de rechtbank de eerdere schriftelijke reactie vrij beperkt en weinig concreet vond, is de nadere toelichting van dien aard dat verdachte alsnog een reactie heeft gegeven die handvatten biedt aan het openbaar ministerie de politie om die te verifiëren of te falsifiëren. Om die reden wordt het Openbaar Ministerie in de gelegenheid gesteld om nader onderzoek te doen naar de door verdachte gegeven verklaring.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank voor dit feit nog niet tot een (eind)beslissing komen. Daarom zal de rechtbank het onder 3 tenlastegelegde afsplitsen en het Openbaar Ministerie in de gelegenheid stellen om nader onderzoek te doen naar de verklaring van verdachte. De rechtbank zal ten aanzien van dit feit het onderzoek ter terechtzitting heropenen en de behandeling van de zaak aanhouden voor onbepaalde tijd. Daarbij merkt de rechtbank voor de duidelijkheid op dat zij met het voorgaande uiteraard niet wil vooruitlopen op welke verdere (eind)beslissing dan ook.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Feit 1:
op 3 november 2023 en 4 november 2023 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad:
- 74,48 gram van een materiaal bevattende cocaïne en
- 57,05 gram en 55 pillen van een materiaal bevattende MDMA en
- 39,88 gram van een materiaal bevattende cocaïne
telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Feit 2:
op 3 november 2023 te Amsterdam om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet voor te bereiden, te weten
- het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van cocaïne en MDMA, telkens zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
voorwerpen en stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, wist dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, door het voorhanden hebben van 74,48 gram van een materiaal bevattende cocaïne en
57,05 gram en 55 pillen van een materiaal bevattende MDMA en 39,88 gram van een materiaal bevattende cocaïne en meerdere (dealer)telefoons.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen

7.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1, 2 en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van twee jaren.
7.2
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht aansluiting te zoeken bij de eis van de officier van justitie voor wat betreft de gevorderde taakstraf, maar daarbij geen voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Daarnaast moet rekening gehouden worden met de volgende omstandigheden. Verdachte is jong en heeft vanwege deze strafzaak voor het eerst in een penitentiaire inrichting voor volwassenen gezeten, wat veel indruk op hem heeft gemaakt. Hij is bijna klaar met zijn mbo-opleiding en wil graag bouwen aan zijn toekomst. Daarnaast is hij mantelzorger voor zijn opa.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van verschillende hoeveelheden cocaïne en MDMA. Ook heeft hij twee telefoons voorhanden gehad die bestemd waren voor de handel in harddrugs. Verdachte heeft bekend dat hij deze drugs en telefoons aanwezig had en dat dat ze daadwerkelijk zijn gebruikt en bestemd waren om de handel voor te bereiden of te bevorderen. Daarmee heeft verdachte zich aan twee strafbare feiten schuldig gemaakt. Harddrugs als cocaïne en MDMA zijn niet alleen zeer schadelijk voor de volksgezondheid, maar vooral cocaïne werkt ook verslavend met alle gevolgen van dien voor de maatschappij. De handel in harddrugs gaat bovendien gepaard met zeer gewelddadige criminaliteit die de maatschappij ontwricht en die in Amsterdam in het bijzonder regelmatig tot zeer ernstige incidenten leidt. Verdachte heeft daaraan een bijdrage geleverd en de rechtbank neemt hem dit zeer kwalijk.
Eendaadse samenloop
De rechtbank is, anders dan officier van justitie, van oordeel dat ten aanzien van de bewezen verklaarde feiten 1 en 2 sprake van eendaadse samenloop. Verdachte had namelijk bij fouillering en in zijn woning harddrugs aanwezig. Verdachte had de bedoeling om harddrugs te verkopen met de gevonden dealertelefoons. Het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen en het treffen van de voorbereidingshandelingen hebben daarmee betrekking op dezelfde verdovende middelen, zijn op dezelfde plaats en tijd geschied en de strafbaarstellingen in artikel 2 onder C van de Opiumwet en artikel 10a van de Opiumwet hebben een vergelijkbare strekking. [2] De rechtbank zal hiermee rekening houden bij de strafmaat.
Uitgangspunten voor de strafoplegging
De rechtbank hanteert de oriëntatiepunten voor straftoemeting (LOVS-oriëntatiepunten) die rechtbanken hebben vastgesteld als vertrekpunt voor de strafoplegging. Bij het opzettelijk aanwezig hebben van een hoeveelheid tussen de 150 en 200 gram harddrugs geldt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes weken als uitgangspunt. Er zijn geen oriëntatiepunten vastgesteld voor het treffen van voorbereidingshandelingen van handel in harddrugs.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 29 januari 2024. Hieruit blijkt dat verdachte in de afgelopen vijf jaren één keer eerder is veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs. Gelet op deze recidive, is de rechtbank van oordeel dat afwijking van het hierboven omschreven oriëntatiepunt in het nadeel van verdachte op zijn plek is.
Daarnaast heeft de rechtbank gekeken naar het reclasseringsadvies van 5 januari 2024, opgesteld door [persoon] , reclasseringswerker bij Reclassering Nederland. Hieruit volgt, kort samengevat, het volgende. Bij bewezenverklaring kan volgens de reclassering worden gesproken van een beginnend delictpatroon. Er zijn verschillende positieve factoren aanwezig in het leven van verdachte. Hij heeft een goede band met zijn familie en er lijkt geen sprake te zijn van negatieve sociale contacten. Er lijkt stabiliteit te zijn op het gebied van huisvesting, dagbesteding en psychosociaal functioneren en er is geen sprake van financiële problematiek of overmatig middelengebruik. Vermoedelijk ligt een financieel motief ten grondslag aan onderhavig feit gezien de aard van het delict. Op basis hiervan schat de reclassering in dat verdachte zelfredzaam is en in staat is bewuste keuzes (inclusief de keuze voor een delictvrij bestaan) te maken en de gevolgen hiervan te overzien. Het risico op recidive kan niet worden ingeschat. De risico’s op letsel en onttrekking aan voorwaarden worden ingeschat als laag. De reclassering adviseert toepassing van het volwassenenstrafrecht. Verdachte is volgens de reclassering zelfredzaam, er is geen sprake van gebrekkige handelingsvaardigheden over en maakt een indruk conform kalenderleeftijd. Gelet op het voorgaande ziet de reclassering geen aanknopingspunten voor een straf met bijzondere voorwaarden. Met betrekking tot de mogelijke strafmodaliteiten, rapporteert de reclassering dat het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf onwenselijk zou zijn in verband met het mogelijke verlies van de opleiding van verdachte.
Strafoplegging
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden en het feit dat één van de feiten van de zaak zal worden afgesplitst, aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. De rechtbank zal aan verdachte een taakstraf van 180 uren met aftrek van het voorarrest opleggen. Daarnaast wordt aan hem een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van twee jaren opgelegd.
Beslag
Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
90,55 euro (omgewisseld van 100 USD, goednummer: 6418201);
115,24 euro (omgewisseld van 100 GBP, goednummer: 6418203);
twee telefoons (goednummers: 6418207 en 6418444);
één kluis (goednummer: 6418210);
330,00 euro (omschrijving: 2023250640, geen goednummer bekend);
31.730,00 euro (geen omschrijving of goednummer bekend);
verschillende hoeveelheden verdovende middelen (goednummers: 6418128 en 6418129, 6418135, 6418144, 6418146, 6418147, 6418149, 6418150, 6418151, 6418186, 6418187, 6418188, 6418189, 6418190, 6418191, 6418194, 6418195, 6418196, 6418197, 641819
[vermoedelijk gaat het hier om een kennelijke verschrijving op de beslaglijst en is het correcte goednummer 6418198], 6418199, 6418200);
tien pillen Diazepam (goednummer: 6418142).
De officier van justitie heeft gevorderd dat de goederen onder nummers 1, 2 en 8 worden teruggegeven aan verdachte. De goederen onder nummers 3 tot en met 6 dienen te worden verbeurdverklaard. Alle overige goederen (de verdovende middelen onder nummer 7) dienen te worden onttrokken aan het verkeer. De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van het beslag gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, behalve voor zover het ziet op het geldbedrag onder nummers 5 en 6. Daarvan is door de raadsvrouw verzocht dit terug te doen geven aan verdachte.
Verbeurdverklaring
De voorwerpen onder nummers 3 en 4 behoren aan verdachte toe. Nu met betrekking tot die voorwerpen het onder 1 en 2 bewezen geachte is begaan, worden deze voorwerpen verbeurdverklaard.
Onttrekking aan het verkeer
Nu met betrekking tot de voorwerpen onder nummers 7 en 8 het onder 1 en 2 bewezen geachte is begaan en zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer. Hoewel diazepam niet op één van de lijsten van de Opiumwet staat, gaat het wel om een medicatie die slechts op recept bij een arts te verkrijgen is. Om die reden is de rechtbank van oordeel dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met het algemeen belang en zal ook dit goed worden onttrokken aan het verkeer.
Teruggave aan verdachte
Nu geen relatie tussen de onder nummers 1 en 2 genoemde goederen en de bewezenverklaarde feiten kan worden vastgesteld, zullen deze worden teruggegeven aan verdachte.
Het inbeslaggenomen geld onder nummers 5 en 6
Gelet op de beslissing van de rechtbank om feit 3 af te splitsen (zie paragraaf 3.4.4 van dit vonnis) zal de rechtbank iedere beslissing aanhouden ten aanzien van de onder nummer 5 en 6 inbeslaggenomen geldbedragen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 36b, 36c, 36d en 55 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10, 10a en 13a van de Opiumwet.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Ten aanzien van feit 3:
  • heropent het onderzoek
  • beveelt
  • geeft het Openbaar Ministerie de gelegenheid om onderzoek te doen naar de verklaring van verdachte (zie paragraaf 3.4.4 van dit vonnis), waarbij het Openbaar Ministerie binnen vier maanden (uiterlijk 10 november 2024) zijn eventuele onderzoeksbevindingen moet doen toekomen aan de raadsvrouw van verdachte en de rechtbank;
  • houdt verder iedere beslissing, waaronder die met betrekking tot het beslag op de geldbedragen van 330,- euro en 31.730,- euro, aan.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 2:
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen en stoffen voorhanden te hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van
180 (honderdtachtig)uren, met dien verstande dat voor iedere dag die in verzekering is doorgebracht aftrek zal plaatsvinden naar de maatstaf van 2 uren per dag, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 (negentig) dagen.
Verklaart verbeurd:
  • twee telefoons (goednummers: 6418207 en 6418444);
  • één kluis (goednummer: 6418210);
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
  • verschillende hoeveelheden verdovende middelen (goednummers: 6418128 en 6418129, 6418135, 6418144, 6418146, 6418147, 6418149, 6418150, 6418151, 6418186, 6418187, 6418188, 6418189, 6418190, 6418191, 6418194, 6418195, 6418196, 6418197, 641819
  • tien pillen Diazepam (goednummer: 6418142).
Gelast de teruggave aan [verdachte] van:
  • 90,55 euro (goednummer: 6418201);
  • 115,24 euro (goednummer: 6418203).
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mr. C.P.E. Meewisse en mr. Q.M.J.A. Crul, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Ç.H. Dede, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 juli 2024.
[. 1]
[. 1]

Voetnoten

1.Hoge Raad 22 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5848.
2.Hoge Raad 15 maart 2022, ECLI:NL:HR:2022:358.